Jacobsladder 1985-4
Jacobsladder 1985-4 blz -1-
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+ DE JAC0BSLADDER 5e jaargang, nummer 4 +
+ Okt/nov/dec. 1985 +
+ ISSN 0168-1079 +
+ Tweemaandelijkse uitgave van de +
+ Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” +
+ te Woubrugge +
+ Opgericht: 12 juni 1979 +
+ - +
+ Beschermheer : D. Brouwer de Koning. +
+ burgemeester van Woubrugge +
+ Redaktie : Hans van der Wereld +
+ Inleveren copy: Acaciastraat 26, +
+ 2404 VB Alphen aan den Rijn; +
+ Technische realisatie : Rinus Rodenburg +
+ Stencilwerk : Cees Kroon +
+ +
+ Bestuur : +
+ H.J. Bosman, voorzitter, tel. 01729-8807; +
+ H. van der Wereld, secretaris, +
+ R.van Heemskerck Düker,penningmeester/ +
ledenadm.tel-0172-8283 +
+ W.Korteling,bestuurslid/beheer publicaties,tel-0172-9361 +
+ J.Wisman,bestuurslid/public relations,tel-01729-8957 +
+ J. Keyser, bestuurslid, +
+ Leidse Slootweg 4, +
+ 2481 KH Woubrugge; +
+ +
+ Contributie: f 12,50 per jaar,te voldoen op onze rekening+
+ bij de Rabobank "Oude Wetering" te Woubrugge, +
+ nr.3524.14847 giro: 95108. +
+ Postgirorek.: 4125283 tnv penningmeester +
+ Historische Vereniging "Otto Cornelis van Hemessen", +
+ Boddens Hosangweg 94 2481 CB Woubrugge +
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Inhoud
Van de bestuurstafel 1
Geslaagde Comrie-avond 3
Pleidooi voor geschiedenisonderwijs 4
Schets over het ontstaan van Hoogmade 5
Molendefect 7
Iets over het ontstaan van onze volksvertegenwoordiging 8
Langer licht 10
Polder Vierambacht bestaat tweehonderdvijftig jaar 11
Watermolenaar Gerrit Groen 13
Eerste verkaveling Polder Vierambacht 15
Herinneringen van een gemeentesecretaris (2) 16
Het testament van Cornelius Zandvliet 19
De oorsprong van een gezegde 20
Het maatschappelijk leven onzer vaderen in de 17e eeuw 21
Brandweervereniging "Altijd Paraat" bestaat 40 jaar 25
Verenigingsuitgaven in 1986 26
Lezers schrijven .... 27
Nog verkrijgbare verenigingsuitgaven 28
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd zonder de
voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur
Jacobsladder 1985-4 blz -2-
OPROEP
Bij deze vraagt het bestuur uw aandacht voor het volgende:
De voorzitter, de penningmeester en een bestuurslid hebben
te kennen gegeven hun werkzaamheden te willen beëindigen.
Door hun banen kunnen zij weinig of geen tijd meer vrijmaken
voor het verenigingswerk. Het bestuur roept daarom
kandidaten op voor genoemde functies. U kunt u schriftelijk
aanmelden bij het secretariaat:
Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen aan den Rijn.
Een ander punt dat wij onder uw aandacht willen brengen is
dit:
De verzending van De Jacobsladder brengt zeer hoge kosten
met zich mee. Bij leden buiten de gemeente - die dus het
blad per post krijgen - zijn we meer dan f 10.- porto per
jaar kwijt. Vandaar het verzoek om een vrijwillige bijdrage
boven het lidmaatschap aan ons over te maken. Op de komende
algemene ledenvergadering zal u een voorstel worden gedaan
voor een contributieverhoging en voor “postleden” een extra
heffing van f 10.- Wanneer wij dat niet zouden doen, kan de
vereniging onmogelijk de Jacobsladder blijven exploiteren in
de huidige vorm.
Vandaar een vriendelijk en dringend beroep op uw
vrijgevigheid. Met een extra donatie bewijst u uw vereniging
een grote dienst. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw
gewaardeerde medewerking.
Het Bestuur
Het nummer van de Jacobsladder dat u in handen hebt is
alweer het laatste van 1985. Het is het orgaan van een
vereniging die nog steeds groeit: 200 leden zijn er nu. Een
mooi resultaat in 6,5 jaar tijd. Echter geen mijlpaal om het
nu maar rustiger aan te doen. Het bestuur is er zich van
bewust dat het nu echt "menens" gaat worden. Met 200 leden
zullen we de zaak strakker moeten gaan leiden. “Otto
Cornelis van Hemessen" behoort nu duidelijk tot de grotere
verenigingen in de gemeente Woubrugge. Dat schept
verplichtingen. U zult daar de komende tijd zeker nog van
merken.
We mogen terugkijken op een geslaagde
Comrie-avond/herdenking op vrijdag 27 september. Ongeveer
honderd belangstellenden hoorden het betoog van prof. dr
Nauta aan. De boeken over Comrie - met tevens een
interessant beeld van Woubrugge in de achttiende eeuw -
genoten flinke belangstelling. We hebben er echter rekening
mee gehouden dat ook onze leden er belangstelling voor
zullen hebben, met name de Nederlandse hervormden. Zij
kunnen voor slechts f 17,50 alsnog in het bezit komen van
het geïllustreerde werk “Een achttiende eeuwse Woubrugse
predikant".
Plannen voor het komende jaar zijn nog niet concreet. Wel
kan ik u zeggen dat we ons sterker op Hoogmade gaan
concentreren. Uit dit gemeentedeel kunnen we zeker nog
nieuwe leden gebruiken.
HERMAN BOSMAN, voorzitter
+ + +
Jacobsladder 1985-4 blz -3-
Helaas weinig Woubruggenaren
Op 27 september organiseerde de historische vereniging een
Comrie-herdenking in de Nederlandse hervormde kerk in
Woubrugge. Ongeveer honderd belangstellenden luisterden naar
een duidelijk en interessant betoog van de 87-jarige prof.
dr D. Nauta, emeritus-hoogleraar aan de Vrije Universiteit
van Amsterdam. Op een voor ieder begrijpelijke wijze
schetste de voormalige gereformeerde predikant van het leven
en de betekenis van de persoon ds. Alexander Comrie.
Helaas was de opkomst van Woubruggenaren en leden van de
historische vereniging magertjes. De meeste toehoorders
kwamen van elders,
sommigen zelfs van zeer ver. Op verzoek van diverse leden
waren we nu eens afgeweken van de dinsdag- en donderdagavond
en planden we een verenigingsactiviteit op een vrijdagavond.
Wellicht waren ze ook nu weer verhinderd of sprak het
onderwerp hen niet aan. Gebleken is maar weer eens, dat het
zeer moeilijk is om het iedereen naar de zin te maken.
Nadat de voorzitter de avond had geopend en een woord van
welkom had gesproken, overhandigde secretaris prof. dr D.
Nauta en prof. A.G. Honig de eerste exemplaren van het boek
"Ds. Alexander Comrie".
Prof. A.G. Honig kreeg het eerste exemplaar omdat zijn vader
in 1892 promoveerde op het onderwerp Comrie. De secretaris
sprak de volgende woorden:
"Zeer geachte heren professoren Nauta en Honig, dames en
heren.
Als lokale historische vereniging heeft het bestuur vorig
jaar besloten om 1985 uit te roepen tot Comrie-jaar. Dit
vanwege het feit dat deze 18de-eeuwse theoloog en predikant
tweehonderdvijftig
jaar geleden in ons dorp werd bevestigd. Dat was om precies
te zijn
op 1 mei 1735, en geschiedde door zijn buurpredikant en
latere vriend- en medestrijder Nicolaus Holtius uit
Koudekerk aan den Rijn. Zoals gesteld in het woord vooraf in
onze uitgave over Alexander Comrie kan de historische
vereniging zelfstandig geen of moeilijk werken van een
wetenschappelijk gehalte samenstellen. Daartoe ontbreekt ons
de mankracht. De vereniging wilde toch een bepaalde
Comrie-herdenking en was daarom zeer verheugd toen wij door
professor Nauta uit Amsterdam, van 1927 tot 1936 in ons dorp
aan de overkant van de Heimanswetering gereformeerd
predikant, bereid vonden om voor ons de figuur van Comrie
nader te belichten en wel op een voor iedereen begrijpelijke
wijze. Professor, de historische vereniging - en ik meen
hier te spreken namens alle aanwezige leden
en overige belangstellenden - zijn u dankbaar voor uw
betoog.
Zoals te doen gebruikelijk wilde onze vereniging ook nu
graag weer
een publicatie verzorgen, zoals wij dat gewoon zijn te doen
wanneer er in onze mooie gemeente weer een of ander
historische gebeurtenis herdacht kan worden. Onze keuze viel
op een bewerking van een gedeelte van het proefschrift dat
de toenmalige predikant te Oudshoorn, Anthonie Gerrit Honig,
in 1892 schreef en waarop deze promoveerde tot doctor in de
godgeleerdheid. Het leven van Comrie,
zoals hij dat na een intensief bronnenonderzoek beschreef,
kozen wij als uitgangspunt voor het boek dat wij vanavond
presenteren.
Professor dr A.G. Honig uit Kampen, de zoon van wijlen
professor Honig, die zo geïnspireerd was door de figuur van
de beroemde Comrie, gaf ons zijn welwillende toestemming om
van het werk van zijn vader gebruik te maken. Daarvoor wil
het bestuur dank betuigen.
Het is niet de eerste maal dat er hier in de kerk aan de
Comriekade aandacht wordt besteed aan de befaamde “Scotto
Brittannus", zoals Comrie zich wel noemde. Reeds in 1919
wist onze plaatsgenoot Otto Cornelis van Hemessen, de
veldwachter en promotor van onze
Jacobsladder 1985-4 blz -4-
plaatselijke geschiedenis waarnaar wij onze vereniging
hebben genoemd, velen naar deze mooie kerk te lokken. In
zijn niet aflatende ijver had Van Hemessen vele Comrieana
bijeen weten te vergaren: boeken, portretten,
gebruiksvoorwerpen etc., welke hij middels een
tentoonstelling in dit zeventiende-eeuwse kerkgebouw aan
velen toonde. Meer dan zeshonderd mensen bezochten deze drie
dagen durende expositie. U leest en ziet daar een en ander
over in onze uitgave.
Wij staan hier op - zeker voor Comrie – historische grond.
Vanaf deze kansel heeft hij gedurende 38 jaren de Woubrugse
gereformeerde gemeente geleid. Op enkele voetstappen van
deze kerk, in zijn pastorie die in het begin van deze eeuw
werd gesloopt, schreef hij zijn vele theologische en andere
werken, die vandaag de dag in bepaalde kerkelijke kringen
nog steeds zoveel gelezen worden. Ik weet niet precies
hoeveel malen "ABC des geloofs" werd herdrukt, maar het zijn
er enkele tientallen geweest.
Terecht heeft de Woubrugse gemeenteraad in 1946 besloten -
toen onze gemeente straatnamen kreeg - om de kade hier langs
Comries kerk voortaan Comriekade te noemen. Dan zijn er nog
de boeken over Comrie, die er in de loop der jaren aan hem
werden gewijd, terwijl onze vereniging hier vandaag een
nieuwe tastbare herinnering aan deze achttiende-eeuwse
Woubruggenaar aan de rij toevoegt. Een woord van dank ook
aan de kerkvoogdij die ons voor deze avond gastvrijheid
aanbood en aan de heer H. Wassenaar voor zijn passend
orgelspel.
Mag ik u nu, professor Nauta en prof Honig, de eerste
exemplaren van onze uitgave aanbieden en u dank zeggen voor
uw beider komst naar Woubrugge.
Ik dank u.
De penningmeester bood de dames Nauta en Honig fraaie bossen
bloemen aan, waarna er gelegenheid was tot het stellen van
vragen. De penningmeester beheerde ook aan het einde van de
bijeenkomst een
boekentafel waar de uitgave over Comrie te koop was. De
prijs van het
boek - f 17,50 - is zo laag mogelijk gehouden. Er zijn nog
exemplaren te koop; te weten op zaterdagmorgen van 10 tot 12
uur in het museum "Van Hemessen". Er kan teruggezien worden
op een toch wel geslaagde en waardige Comrie-avond.
HANS VAN DER WERELD
+ + +
"De vereeniging "Volksonderwijs", alhier, hield gisteravond
in de zaal Guldemond haar jaarvergadering.
Een dubbel kwartet uit Alphen zong een vijftal liederen op
verdienstelijke wijze.
Daarna hield het hoofd der openbare school, de heer
H.J.Drenthen, een lezing, waarin hij aanspoorde tot een
andere behandeling der geschiedenis op de scholen.
Vooral deed de spreker uitkomen, dat het gruwelijke van den
oorlog meer naar voren moet worden gebracht, ten einde bij
de jeugd afgrijzen op te wekken tegen dit mensch-onteerend
bedrijf.
De heer Tolk, uit Alphen, hield een voordracht van komischen
aard.
Na de pauze gaf een gezelschap uit Alphen een blijspelletje
ten beste".
(11 januari 1916)
Jacobsladder 1985-4 blz -5-
Schets over het ontstaan van Hoogmade
Wanneer precies Hoogmade is ontstaan is niet bekend, maar
algemeen wordt aangenomen dat er in deze streek rond het
jaar 100 nog geen mensen woonden. Immers, dit gebied bestond
toen voor het overgrote
deel uit dichte; praktisch onbegaanbare wouden en veel
moerassen.
Diverse plaatsnamen in de omgeving van Hoogmade herinneren
nog aan de wouden in de streek: Woubrugge, Rijnsaterwoude,
Zoeterwoude, Hazerswoude etc. Na het jaar 1000 vestigden
zich aan de rand van de bossen en de moerassen kleine
groepen mensen en de bewoners van deze kleine nederzettingen
voorzagen in hun levensbehoeften door te jagen en te vissen.
Wolven, herten en bevers waren diersoorten die hier
veelvuldig voorkwamen. Rond de tijd van Christus geboorte
bestond het tegenwoordige Nederland voor een deel uit
water. Door de werking van de natuur ontstonden in het
westen de duinen, door de aanvoer van steeds kleine
hoeveelheden zand die zich steeds verder ophoogden. Achter
de duinen lagen vele meren, die langzaam maar zeker voor het
grootste gedeelte allemaal werden drooggelegd. Voorbeelden
hiervan zijn in Noord-Holland de Beemster, de Purmer,
Schermer, enz. Ook de tegenwoordige Haarlemmermeer was
vroeger een groot meer, waar het ten tijde van storm voor
bootjes niet best toeven was.
Door de toevoer van het water uit de Rijn, Maas en Schelde -
zoet water - kon er in deze streken plantengroei ontstaan.
Door de afsterving en het vergaan van deze planten vormde
zich op de bodem van de vele wateren een veenlaag, die in de
loop der jaren steeds dikker werd. Vele meren groeiden dicht
door de groei van lisdodden, riet en biezen. Hierdoor
ontstond een moerassig gebied, waarop zich naast
andere boomsoorten ook wilgen en elzen ontwikkelden.
Plantenresten, ontwortelde bomen en struiken hoogden de
bodem intussen steeds verder op en brachten deze soms zelfs
boven de waterspiegel van de vroegere meren. In de bossen
die zich in deze streken op deze wijze vormden nestelden
veelvuldig vele soorten watervogels.
Vanuit de eerder genoemde nederzetting aan de rand van de
bossen en moerassen drongen de bewoners de wouden binnen.
De toenmalige bewoners ontwaterden de gronden en begonnen
deze in cultuur te brengen. Uit deze tijd, kort na het jaar
1000, zal ook Hoogmade zijn ontstaan. Dat is dus des te meer
aannemelijker omdat ook de naam Hoogmade op zulks wijst.
Sommigen zien hierin immers de woorden “hoog” en "made", die
"land" of "weide'" betekenen. Men spreekt nog wel van het
lage land, het land dat ten westen van Hoogmade ligt. Met
dit lage land vormt dan het woord “hoge made” of “hoge land”
een aannemelijke tegenstelling.
Anderen zien in de naam Hoogmade een samenvoeging van de
woorden “hoog” en “ade”. Met "ade" zou dan bedoeld worden
het water in de Oude Aa. Het in cultuur brengen van de
gronden waarop tegenwoordig Hoogmade ligt ging met de
grootste moeite. De toenmalige bewoners moesten door
harde arbeid en het gebruik van primitieve gereedschappen
erin zien te slagen de vochtige grond geschikt te maken
voor landbouw en veeteelt.
Het vele hout in deze streken werd aangewend als
stookmateriaal. Steenkool was immers nog niet ontdekt. De
bewoners hadden echter ook al ontdekt dat de afgestorven
plantenresten en de duizenden vergane bomen in de grond ook
uitstekend als brandstof konden worden aangewend. Enkele
honderden jaren was er in de diverse polders rondom Hoogmade
en Woubrugge een bloeiende turfwinning. De tegenwoordige
Vierambachtspolder ten oosten van Woubrugge en de
Vlietpolder bij Hoogmade waren gebieden waar aanzienlijke
hoeveelheden turf werden gewonnen.
Hoogmade moet omstreeks 1000-1100 een zeer klein dorp
geweest zijn. Juist omdat het zeer geïsoleerd lag zullen er
maar weinig Hoogmadenaren geweest zijn. De bevolking zal
voor het grootste gedeelte uit landbouwers bestaan hebben,
terwijl er anderen in de turfwinning werkzaam zijn geweest.
De bewoners waren voor een deel op
Jacobsladder 1985-4 blz -6-
zichzelf aangewezen, wat betreft de voorziening in hun
levensonderhoud. Er waren immers geen wegen naar andere
plaatsen en verkeer was er evenmin.
Het dorpje Hoogmade werd in 1252 een heerlijkheid. In dat
jaar werd het dorp door graaf Willem II van Holland aan Dirk
van Poelgeest geschonken omdat hij de graaf bij de
belegering van de Duitse stad Aken in 1248 had bijgestaan.
Van nu af aan ontwikkelde het kleine dorp zich langzaam maar
zeker tot een beter leefbare gemeenschap.
Hierna zal de lezer de aanduiding "ambacht" enkele malen
tegenkomen. We zullen daarom een beschrijving geven van wat
men vroeger onder een ambacht verstond. Ambachten waren
sommige districten van het platteland, die uit vroegere
instellingen van burgerlijk bestuur waren overgebleven. Ze
hadden afzonderlijke administraties en voerden het beheer
over sluizen, kaden, wegen, bruggen en andere werken binnen
het ambacht. Ze waren verder belast met de vordering van
omslagen van de onderhoudsplichtigen, de ingelanden. De
ambachten waren onderdelen van Hoogheemraadschappen, die ook
nu nog bekendheid hebben, o.a. het in Leiden gevestigde
hoogheemraadschap van Rijnland. De ambachten waren ook de
direkte voorlopers van de burgerlijke gemeenten. De graven
van Holland – die regeerden van ongeveer 900 tot ongeveer
1300 - (later de staten van Holland) hebben ook het ambacht
Hoogmade enige tijd rechtstreeks bestuurd. Zoals we al zagen
schonk graaf Willem II Hoogmade in 1252 aan Dirk van
Poelgeest.
In 1252 werd Hoogmade ook een afzonderlijke heerlijkheid.
Het woord "heerlijkheid" heeft niets te maken met iets
heerlijks in zin van smaak of genot. Heerlijkheid als boven
bedoeld, betekent niets anders dan aan de landsheer
toekomende heerlijke rechten in een bepaald gebied: rechten
van de heer. De heerlijkheid (een plaats dus) werd geacht
deel uit te maken van het vermogen van de landsheer. Hij kon
er dus over beschikken. Veel stukken grond werden dan ook
verpacht en in leen gegeven. Heden ten dage gebeurt dat
nog. Vele landbouwers in Hoogmade moeten pacht betalen aan
de ambachtsheer, jhr mr R.W.C.G.A. Wittert van Hoogland.
Wanneer een landsheer een bepaald deel van zijn
gezagsrechten in een bepaald gebied uitgaf - waardoor deze
rechten gingen behoren tot het vermogen van die ze ontving
- werd dit gebied tot een heerlijkheid.
Na de invoering van de gemeentewet in 1851 en van een nieuwe
wetgeving voor de waterschappen in hetzelfde jaar waren de
ambachtsbesturen een nodeloze, hinderlijke en kostbare
omslag geworden, omdat hun taak aan de nieuwe
gemeentebesturen en aan de polders kon worden overgedragen.
Bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d. 7
juli 1864, nr 8, werd tot opheffing van alle nog bestaande
ambachten in Zuid-Holland op een nader te bepalen tijdstip
en op nader te regelen wijze besloten. Deze nadere regeling
heeft in 1869 door de Staten, zowel van Zuid- als van
Noord-Holland plaatsgehad - voor het merendeel van de
ambachten bij gemeenschappelijk Statenbesluit van 28
november 1869, goedgekeurd bij K.B. van 28 december 1869, nr
13. De regeling van enkele andere ambachten was reeds eerder
geschied. De werken, tot dusverre door de ambachtsbesturen
beheerd, werden overgedragen aan de hoogheemraadschappen. De
heerlijke rechten, welke de uitoefening van bestuursgezag
inhielden, werden bij de Staatsregeling van 1798 afgeschaft.
Het recht op de wind ging mede verloren. Schadevergoeding
werd niet verleend.
Bij Soeverein Besluit van 26 maart 1814 van Koning Willem I
werden in beginsel de heerlijke rechten in beperkte mate
hersteld, maar bij de grondwet van 1848 volgde de
definitieve afschaffing, wederom zonder het verlenen van een
schadeloosstelling. Als compensatie hiervoor
Jacobsladder 1985-4 blz -7-
verkregen de heren van een voormalige heerlijkheid vaak een
benoeming tot schout of secretaris. De heerlijkheid werd
omgezet in een gemeente en door deze regeling is ook het
ontstaan van de vele kleine gemeenten in ons land verklaard.
De heerlijke jachtrechten werden eerst opgeheven bij de
Jachtwet van 2 juli 1923, onder toekenning van een
schadeloosstelling aan gerechtigden. Ook Hoogmade was
destijds een zelfstandige gemeente. In 1855 echter werd
Hoogmade bij Woubrugge gevoegd en werd de hele
gemeente-administratie, die op dat tijdstip
was opgeborgen in het Rechthuis, naar Woubrugge
overgebracht.
In kleine plaatsen als Hoogmade werd vroeger de
administratie veelal gevoerd ten huize van de schout of van
de secretaris. Dat dit ook in Hoogmade het geval is geweest,
staat vrijwel zeker vast.
Vergaderingen van het plaatselijke bestuur, de gemeenteraad,
belegde men vaak in een apart gebouwtje of in een lokaal van
een bepaald gebouw, soms in de herberg, hetwelk dan de naam
"Rechthuis" kreeg. De
laatste vergadering van de Hoogmadese raad werd op 18 juli
1855 in het Rechthuis gehouden.
De rechten van de ambachtsheer van Hoogmade verschilden niet
zoveel met die van Esselijkerwoude. Daar Hoogmade namelijk
een vrije-grond heerlijkheid is, wordt van deze landen geen
tiendrecht geheven. De landbouwers betalen alleen pacht aan
de ambachtsheer. In 1692 bedroeg de opbrengst van deze pacht
2744 gulden en 20 stuivers. De ambachtsheer had geen
windrecht. Van overzetrecht is niets bekend. Het recht van
benoemingen was van dezelfde inhoud als dat van de
ambachtsheer van Esselijkerwoude. Op 10 december 1825 maakte
de vrijheer van Hoogmade de kerkeraad van Nederlandse
hervormde gemeente erop attent, dat de vrijheer het recht
van benoemingen had. Men had dat ter gelegenheid van het
beroep miskend. Ook de plichten van de ambachtsheer kwamen
vrijwel overeen met die van de ambachtsheer van
Esselijkerwoude. In 1445 onthief graaf Filips II de heer
van Hoogmade van een belasting. In een oorkonde verklaarde
hij dat "Hoichtmaede" vrij van "bede" zou zijn.
Voor het jaar 1600 behoorde de hoge jurisdictie van het
ambacht Hoogmade aan de baljuw van Rijnland. Daarna werd de
heer van Poelgeest bij het verkrijgen van de hoge
heerlijkheid over Koudekerk daarmee verlijd, waardoor de
twee hoge heerlijkheden Hoogmade en Koudekerk, tot de
verkoop van Hoogmade aan Cornelis Sprongh in 1692, dezelfde
Hoge Vierschaar hadden. Hierin hadden twee welgeboren
Hoogmadenaren en acht welgeboren mannen, die werden
aangesteld door de ambachtsheer evenals de regenten van de
civiele jurisdictie, zitting. Deze heer betaalde uit de
opbrengst van de goederen de kerk en school. Hij bezat
tevens het recht van aanbieding tot de pastorie met de
begiftiging van het school- en kostersambt.
In 1632 bestond Hoogmade uit 43 huisgezinnen, in 1732 uit
42, in 1796 uit 43 en in 1840 uit 53 huisgezinnen. in 1796
had het dorp 237 inwoners, in 1822 waren dit er 222 en in
1840 was het inwonertal gestegen tot 309. In 1796 was de
heerlijkheid 203 morgen groot.
Teqenwoordig heeft ze een oppervlakte van 174 ha. Per 1
januari 1985 telden Hoogmade en Woubrugge 5014 inwoners.
HANS VAN DER WERELD
"Een molenaar alhier (te Woubrugge, HvdW) overkwam het
ongeluk, dat een der raderen door een defect, onder het
malen, vast raakte, waardoor een vijftigtal kammen, als
zwavelstokken afbraken.
(20 december 1915)
Jacobsladder 1985-4 blz -8-
Iets over het onstaan van onze Volksvertegenwoordiging.
Er naderen weer verkiezingen en we zullen via de media weer
geconfronteerd worden met partijen en mensen, programma's en
beloften etc. Maar hoe is onze volksvertegenwoordiging
eigenlijk ontstaan? De afdeling voorlichting van de Tweede
Kamer heeft er onder andere het volgende over geschreven:
De democratische vorm van zelfbestuur zoals wij die in ons
land kennen, heeft een lange geschiedenis achter zich. Om de
eerste levenstekenen te kunnen vinden, die in onze omgeving
op het ontstaan zouden kunnen wijzen van een instelling,
waaraan we min of meer de naam "volksvertegenwoordiging”
kunnen geven, moeten we terug gaan naar het jaar 1464.
Op 9 januari van dat jaar riep de Bourgondische hertog
Filips de Goede voor de eerste maal vertegenwoordigers van
de gewesten en van de toenmalige standen in het stadhuis van
Brugge bijeen om met hen te beraadslagen over zijn plannen.
Hij wilde aan een kruistocht deelnemen en zich tijdens zijn
afwezigheid door een buitenlandse vorst, in plaats van door
zijn zoon Karel de Stoute, laten vervangen. Bovendien zouden
ook nog enkele andere punten aan de orde komen. Filips kon
toen niet vermoeden, dat de naam van die bijeenkomst
"Staten-Generaal" - voor die gelegenheid voor het eerste
gebruikt - meer dan vijfhonderd jaar later nog zou worden
gebruikt. Het ligt voor de hand, dat die naam thans van
kracht is voor een instelling, die een geheel ander karakter
heeft dan die bijeenkomst van vijf eeuwen geleden.
De staten, of liever "standen", waren oorspronkelijk de
groepen, die tot een zekere hoogte de bevolking
vertegenwoordigden: de adel, soms de geestelijkheid en in
alle gevallen de steden. Ofschoon ze alleen bijeen kwamen,
wanneer de vorst hen daartoe opriep, hadden ze een
aanzienlijke invloed, want de vorst kon geen nieuwe
belastingen heffen zonder hun toestemming en ze konden voor
hun medewerking soms bepaalde gunsten verkrijgen. Net zoals
in Engeland treffen we hier dus de regel aan: "geen
belasting zonder vertegenwoordiging".
Ofschoon de gewesten provincies werden genoemd, werd elk van
hen als min of meer zelfstandig beschouwd. Wanneer een en
dezelfde landsheer echter souvereiniteit over de
verscheidene gewesten verkreeg, trachtte hij tegelijkertijd
met de vertegenwoordigers van die gewesten te onderhandelen.
Zo kwamen dus via de "Staten-Provinciaal" de
"Staten-Generaal" tot stand.
Er zijn verschillen met de situatie van nu: elke
afvaardiging vertegenwoordigde een gewest en stemde alleen
voor dat gewest, overeenkomstig de instructies die het
bestuur van het gewest zijn afgevaardigden had meegegeven.
Voor dat tijdstip van de eerste bijeenkomst der
"Staten-Generaal” leidden de landsheren een nogal zwevend
bestaan, ook waar het op "parlementair" overleg aankwam. Ze
moesten voor allerhande beraad, voor het spreken van recht
en vooral voor hun zogenaamde "bede" (het vragen van geld
voor de hofhouding, het voeren van oorlog etc.) stad en land
afreizen. In die bede kan men de vorm van de Troonrede
herkennen.
Na de Bourgondische hertogen kreeg keizer Karel V in 1506 de
souvereiniteit over de Nederlanden. Dat waren de gewesten,
die thans het Koninkrijk der Nederlanden vormen, alsmede de
zuidelijke gebieden, waarvan nu de meeste tot Be1gië
behoren.
Toen Karels rijk werd verdeeld, vielen de noordelijke
Nederlanden toe aan Spanje en tijdens de regering van Filips
II begonnen zij in het midden van de zestiende eeuw hun
lange strijd om zich van de Spaanse overheersing te
bevrijden. De prinsen van Oranje speelden in deze oorlog een
belangrijke rol. Dat deden echter ook de Staten-Generaal,
die zichzelf beschouwden als de bewaarders van de
souvereiniteit, nadat ze het gezag van de vorst in 1581
formeel hadden afgezworen.
Jacobsladder 1985-4 blz -9-
In 1648 werd de onafhankelijkheid van de Nederlanden
eindelijk erkend door alle deelnemende landen van de Vrede
van Munster. In werkelijkheid had de reubliek van de
Verenigde Nederlanden toen al een aantal jaren
onafhankelijkheid gekend.
Twee Eeuwen Republiek
De naam "Staten-Generaal" kreeg wat meer inhoud en
betekenis, toen na de totstandkoming van de republiek, de
vertegenwoordigers van de verscheidene gewesten zich wat
steviger in dat college hadden verenigd. Het was echter
opmerkelijk, dat niet een geografisch centraal gelegen
plaats als Utrecht tot vaste zetel werd gekozen, maar ’s
Gravenhage, dat van 1588 af de vergaderplaats van de
Staten-Generaal is geweest. Voordien kwam men op
verschillende plaatsen bijeen, bijvoorbeeld te Gent en te
Brussel. Een vergelijking met de situatie van toen laat ten
aanzien van ons huidige parlement tal van verschillen zien.
Men kende toen ondermeer het tegenwooedige twee-kamerstelsel
niet en de taken, plichten en rechten van de
volksvertegenwoordiging waren destijds geheel andere. Het
gewest Holland voerde doorgaans de boventoon, omdat het 't
rijkst en meest vooraanstaand was. Het droeg als meest
welvarend, onder andere door de handel, ook het grootste
deel in de algemene middelen bij.
Een aanzienlijk punt van verschil tussen toen en nu is ook,
dat elke afvaardiging van een afzonderlijk gewest namens en
uitdrukkelijk op last van haar eigen opdrachtgevers
oordeelde en stemde. Kwam men voor onverwachte beslissingen
te staan, dan moest men in de letterlijke zin "thuis" nieuwe
instructies gaan halen. Gezien de gebrekkige en spaarzame
middelen van communicatie en vervoer, was het parlementair
beraad dus nogal eens tijdrovend.
Men kan overigens voor deze periode uiteraard over de hele
lijn nog slechts van een vrij primitieve vorm van
volksvertegenwoordiging spreken. Niettemin was er een
bepaald systeem, waarbinnen het volk - in zoverre het
althans in de Provinciale-Staten was vertegenwoordigd -
invloed in de nationale aangelegenheden kon uitoefenen. Van
de andere kant had het vertegenwoordigd lichaam meer macht
dan in een parlementair stelsel. Er bestond immers geen
werkelijk uitvoerende macht en ofschoon sommige ambtenaren
van de Staten-Generaal zich tot een soort minister
ontwikkelden, moesten alle belangrijke beslissingen in
voltallige vergaderingen worden genomen, nadat men
voorbereidende besprekingen in de commissies had gevoerd. De
Staten-Generaal stelden gezanten aan en ontvingen
vertegenwoordigers uit den vreemde en ze onderhielden
betrekkingen met staatshoofden. De Staten-Generaal hadden
geen vaste voorzitter. Elke provincie leverde op haar beurt
een dergelijke functionaris.
Het is wat moeilijk te begrijpen, hoe zulk een stelsel toch
zo’n lange tijd stand kon houden. Er waren nogal wat nadelen
aan verbonden, maar het systeem "werkte" toch wel. Vooral
omdat er voortdurend een aantal leden en ook sommige
functionarissen waren, die zo’n invloed uitoefenden, dat de
beslissingen gewoonlijk overeenkomstig hun opvattingen
werden genomen. De samenstelling van de provinciale
afvaardigingen veranderde veelvuldig, maar een gering aantal
afgevaardigden kwam gedurende vele jaren telkens weer terug.
Tezamen met hen bleef de griffier van de Staten doorgaans
lange tijd in functie en hij was vaak de spil, waaromheen de
staatszaken draaiden.
De afvaardiging van de belangrijkste provincie, Holland, had
bovendien voortdurend een rechtskundig adviseur, die meer en
meer een hoogst belangrijke rol achter de schermen speelde,
soms zelfs ook wel in het publiek. Uit het feit, dat het
gewest Holland zo rijk en machtig was, vloeide voort dat
deze naam voor de hele natie ging gelden.
Jacobsladder 1985-4 blz -10-
Drenthe, Noord-Brabant en Limburg hadden een wat moeilijke
positie. Eerstgenoemd gewest stond lange tijd rechtstreeks
onder de macht van de keizer; Noord-Brabant en Limburg
werden tijdens de tachtigjarige oorlog op Spanje veroverd en
werden "generaliteitslanden" genoemd. Ze werden bestuurd
door de overige gewesten, die er ook ambtenaren benoemden.
Het waren wingewesten, die wel belasting mochten betalen,
maar maar verder nauwelijks iets in te brengen hadden.
Verscheidene verzoeken om tot de Staten-Generaal te mogen
toetreden werden (tot 1796) afgewezen.
Gedurende deze periode speelden de prinsen van Oranje -
hoewel met verscheidene onderbrekingen - een gewichtige rol
in zaken van nationaal belang. Ze hadden geen erfelijke
rechten; ze werden benoemd als aanvoerders van leger en
vloot van de republiek, maar soms benoemden de
Staten-Generaal hen ook niet in die functies. De benoeming
tot stadhouder gebeurde door de afzonderlijke staten. De
vergadering van de Staten-Generaal werden in 1593 permanent
en sedert dat jaar kwamen ze bijna twee eeuwen lang bijeen,
totdat de Franse revolutie in 1795 ook ons land overspoelde.
Geen van de dagen van de week was tijdens die periode in
beginsel van vergaderen uitgesloten, ook de zaterdagen en
zondagen niet. Wat de "saturdagen” betreft: dat is ook in
latere jaren nog vrij lang zo geweest.
In de periode van de republiek bestonden de Staten-Generaal
uit wisselende aantallen leden; de gewesten vaardigden niet
telkens een zelfde vast aantal parlementariërs af. Voor wat
de Tweede Kamer na de Franse overheersing betreft: in 1814
werd begonnen met de omvang van 55 leden; het jaar daarop
werd dit op 110 bepaald. Later was er een nauwe samenhang
met verschillende malen gewijzigde bepalingen van de
Kieswet. In 1848 telde de Tweede Kamer 68 leden; in 1862
waren het er 72; 1868 80; 1884 86 en van 1887 tot 1956 100.
In dat jaar werd de Tweede Kamer tot 150 leden uitgebreid
(de Eerste Kamer van 50 naar 75).
De eigen staten van het gewest Holland plachten in de
tegenwoordige vergaderzaal van de Eerste Kamer bijeen te
komen; de Staten-Generaal
van de republiek deden dat (na 1588) aan enkele aan de
zogenaamde “Trèveszaal” grenzende vertrekken. Zij hadden -
zeker aanvankelijk -
een heel wat minder riante vergaderruimte dan de rijke
staten van Holland.
(wordt vervolgd )
WIM KORTELING
"Destijds werden de straatlantaarns in ons dorp des avonds
te tien uur gedoofd. Onze trouwe nachtwaker Terhorst begon
wel om tien uur, doch was met de laatste petroleumlamp eerst
te ruim elf uur gereed, zoodat degeen, welke van een
vergadering of een bezoek kwam, nog met licht thuis kon
komen. Doch met het electrisch licht werd dat anders. In
enkele minuten zijn alle lampen gedoofd en het ongerief was
groot. B en W. besloten nu, zeker tot aller genoegen, dat de
lantaarns blijven branden tot elf uur des avonds. Zou het
intusschen niet wenschelijk zijn, dat op verschillende
punten van ons dorp, een lamp den geheelen nacht bleef
branden?"
(1 oktober 1929)
Jacobsladder 1985-4 blz -11-
Polder Vierambacht bestaat tweehonderdvijftig jaar
Op 11 januari 1986 zal het tweehonderdvijftig jaar geleden
zijn dat de stichting van de Polder Vierambacht - gelegen
tussen Woubrugge, Rijnsaterwoude, Ter Aar en Oudshoorn -
zijn beslag kreeg. Op die datum verleenden de staten van
Holland aan de ambachtsheren van de vier heerlijkheden
octrooi tot droogmaking van negen kleine polders, welk
gebied na samenvoeging Polder Vierambacht zou gaan heten.
Hoewel de Polder Vierambacht sinds 1 januari 1979 niet meer
zelfstandig bestaat (zij maakt sindsdien deel uit van het
waterschap "De Aarlanden", gevestigd in Ter Aar), wil de
historische vereniging toch aandacht aan dit jubileum
schenken. We doen dat door het integraal publiceren van een
artikel van de hand van O.C. van Hemessen, die deze bijdrage
(waarvan een exemplaar aanwezig is in de collectie van het
Museum "Van Hemessen”) op 30 mei 1936 publiceerde in de
toenmalige "Rijnlandsche Courant". Dat blad, een uitgave van
drukkerij "Rijnland", verscheen in Alphen aan den Rijn. Meer
over de geschiedenis van de polder is te lezen in het in
januari te verschijnen boek "Polder Vierambacht, de
geschiedenis van een droogmakerij" van de hand van onze
secretaris, Hans van der Wereld.
WIM KORTELING
KORTE KRONIEK VAN DE POLDER VIERAMBACHT
De polder "Vierambacht en Jacobswoude", destijds bestaande
uit negen
kleinere polders of gedeelten daarvan, genaamd zijnde:
Vroonlandse polder onder Woubrugge.
Zwetpolder kleingedeelte Rijnsaterwoude.
Heerenwegspolder, gedeeltelijk Ter Aar.
De Middelpolder, onder Ter Aar.
Uiteinder, onder Ter Aar.
Heuvelpolder onder Oudshoorn.
Kalkovense polder, onder Oudshoorn.
Kleine polder, onder Oudshoorn.
Outhoornse polder, onder Oudshoorn, aanvangende in het jaar
1638.
1638
(28 april) Contract van de eigenaren der landen, gelegen te
oosten van de Woudwatering en ten westen der Vroonwatering
alsmede de landen ten oosten der Vroonwatering en ten westen
der Heere of Heirweg om tot een corpus (ligchaam) te komen
en te bepolderen (ontstaan der Vroonlandse polder).
1642
Eerste rekening Vroonlandse polder (begin van het venen of
slagturven)
1659
Bleek na gedaan onderzoek dat het contract van 1638
aangegaan met het originele ter secretarie van Rijnland te
accorderen (overeen te komen, iets dat vroeger niet
vanzelfsprekend was. Red.) De eigenaren van de landen ten
zuiden van de Kerkvaart (welke vaart lag van de Woudwatering
naar het dorp Jacobswoude, ook wel Jaswou genaamd), moesten
voor hun rekening het verlaat (of sluis) onderhouden, 't
welk lag nabij ‘t Regthuis tegenover de Kerk te Woubrugge.
Jacobsladder 1985-4 blz -12-
1702
De kade der Vroonlandse polder des winters overgelopen,
moest des zomers opgehoogd worden.
1714
Verlaat in het dorp Woubrugge hersteld en vergroot tot
doorvaart van grotere schepen thans het raadhuis van
Woubrugge).
1736
(11 januari): Octrooi van Hare Groot Mogende Statenvan
Holland enz. tot droogmaking van de Verenigde Polders, nu
genaamd Vierambachtspolder.
(8 october): Eerste vergadering van het bestuur der
Vierambachtspolder. De schouten van de ambachten
Esselijkerwoude, Oudshoorn en Ter Aar maakten altijd leden
van het bestuur uit en waren om beurte dijkgraaf, de eerste
5 achtereenvolgende jaren de beide laatsten ieder 3 jaar, de
secretaris dier ambachten was dan secretaris van de polder,
de ambachtsheren benoemden ieder daarbij nog twee heemraden.
1737
De Vroonlandse polder verkreeg vergunning om een valbrug te
mogen leggen over de Kerkvaart, lopende langs het Regthuis
te Woubrugge. Er werd bepaald dat de nieuwe ringdijk zou
lopen achter de
huiserve van het dorp Woubrugge en de oude polderkade langs
de Woudwatering zou blijven liggen.
(9 augustus): werd de ringdijk aanbesteed; besloten om in de
Amsterdamse, Leidse en Haarlemmer Courant die aanbesteding
te plaatsen en dezelve in percelen door verschillende
personen te laten uitvoeren. Ook werd de eerste achtkante
molen aanbesteed. De landmeter Bolstra ontving f279,10 voor
het uitmeten van de polder; twee huizen, welke stonden aan
de dijk van de Zwetpolder werden verwijderd.
1738
(20 en 21 maart): De dijk door dijkgraaf en hoogheemraden
van Rijnland geïnspecteerd en in orde bevonden alsook de
nieuw gegraven haven aan de Braassemermeer nabij de
Zwetpolder. Buitenlanden langs genoemd meer aangekocht door
het polderbestuur.
(28 april): De Vroonlandse en Zwetpolder verenigd (de dijk
tussen die polders verwijderd, thans de Zwetweg).
1739
Vroeger bestaande molens gewijzigd.
1740
Eerste molenaars van de polder genaamd: Corn. Kroon en Corn.
Molenaar. Begin uitmaling van de polder. Maarten Waltman
(bekend uit
de brieven der brandstichters van Woubrugge), benoemd tot
toezichter (opzichter).
1742
Na de eerste 5 jaar in het Regthuis te Woubrugge vergaderd
te hebben thans voor het eerst in het Regthuis te Ter Aar.
Jacobsladder 1985-4 blz -13-
WATERMOLENAAR GERRIT GROEN
In januari 1927 overleed Gerrit Groen, de laatste van de
lange rij van molenaars van de Polder Vierambacht, een der
grootste polders in Rijnland. Tot de stichting van het
stoomgemaal in 1879 sloegen twaalf molens het water uit deze
polder in Rijnlands boezem. Gerrit Groen aanvaarde op 30
oktober 1858 zijn werkzaamheden. Hij was afkomstig van
Nieuwerkerk aan de IJssel. Groen begon zijn molenaarswerk in
een benarde tijd: veel mensen overleden aan cholera. Ook
Arie Kroon, op wiens molen Groen kwam, was aan die ziekte
bezweken. Groen was aanvankelijk molenaar op de bovenmolen
aan de Heuvel weg. Later verhuisde hij naar molen nummer 2,
toen daar zijn voorganger Jan de Roos was overleden. Op deze
molen bleef Gerrit Groen tot het jaar 1870, toen zijn molen
alsmede molen nummer 4 tijdens een hevig onweer afbrandde.
Molen nummer 2 werd niet herbouwd, in tegenstelling tot
nummer 4, waarop de weduwe Mulder had gewoond. Deze werd hem
opgedragen te bedienen, welke taak hij tot 1879 bleef
verrichten. In dat jaar aanvaardde Groen een werkkring aan
het gemaal. In 1908 hij gepensioneerd. Zijn zomerhuis mocht
hij blijven bewonen. Dat was ook de plaats waar hij stierf,
na bijna zeventig jaar aan de Polder Vierambacht verbonden
te zijn geweest. Andere molenaars waren: Izaak Vos, C.
Vrolijk, A.Kroon, C. Breeveld, J. Kroon, S. van Bijeren, c.
Kroon sr, C. Kroon jr, D. van Zijl, C. Molenaar, F. den
Hertog, P. de Wit, A. Kroon, F. Hartog, J. Vrolijk, C. van
Klaveren, C. Hoogeveen, A. Kroon, P. Mulder, D. Molenaar, H.
Mulder, H. van Harten sr., W. Buurman, J. Kroon, A. Vrolijk,
A. Kroon, M. Kroon, J. van Vliet en H. van Harten.
(Uit: De Rijnbode, 21 januari 1927)
HANS VAN DER WERELD
+ + +
Inspectie gehouden van de ringsloot; besloten om bagger uit
de ringvaart te werpen in de poeltjes welke zich in het
buitenland bevonden.
(12 december): Aan den landmeter Bolstra opgedragen de
polder en de landen te meten en te karteren.
1744
Besloten een vasten penningmeester te laten benoemen.
Verloting der ingekavelde landen. De ambachtsheer van
Esselijkerwoude verkreeg als schadevergoeding van het
viswater der thans vervallen Kerkvaart en
Vroonwatering het water van de tochten in de polder.
(12 mei): Ten behoeve van het ambacht Esselijkerwoude werd
een strook buitenland van 100 roede afgestaan voor 3 gulden
en 3 stuivers, liggende naast de Zwetweg voor de Wijde Aa
"omme geapproprieert te werden tot galgeveld" (het oude
galgeveld dat nabij Jacobswoude lag was vervallen door het
uitvenen en droogmaken). In het najaar had een grote
verpachting plaats van de bouwlanden. Het kool- en raapzaad
bracht op f 18280 en haver en gerst f 6213.
Jacobsladder 1985-4 blz -14-
1745
(27 oktober): Eerste schouw, gedreven over sloten en
tochten.
1746
De laatste huizen en schuren aan weerszijde van het dorp
Jacobswoude door het bestuur van de polder tegen taxatie
overgenomen en afgebroken. Besloten langs de nieuw gemaakte
weg twee rijen wilgebomen te planten en de deellanden
publiek te verkopen.
1747
De weg achter het dorp Woubrugge gepuind en gezand; voor
bijna iedere kavel achter Woubrugge een vrije in- en
uitvaart gemaakt door het verwijderen van de aanweziqe
sloten. Alle sloten en tochten onder Esselijkerwoude gereed.
1748
Een heinsel (heining) langs de dijk achter Woubrugge gepoot
en het laatste veen uit de oude weg tussen de dorpen
Jacobswoude en Woubrugge vervoerd.
1750
Besloten de kaart van de polder te laten etsen en ervan 600
te laten drukken, kosten f 1 per stuk
1751
Rijnland waarschuwt de dijken goed na te zien daar de
lekdijk boven Jaarsveld is door gebroken. De landmeter
Bolstra ontvangt voor het meten en karteren van de polder
duizend gulden. De toeziender Waltman vast aangesteld voor
10 jaar op f 600 per jaar, daarna op f 200 per jaar.
1755
Molenaars aan de meermolens 5, 6, 7 en 8 kregen ontslag,
doch mochten nog een jaar blijven wonen; de molens aan de
heuvel en aan de Aardam konden het water genoeg verwijderen.
1757
Een partij wilgebomen verkocht van de rode paal (staande op
de grens van Oudshoorn) tot aan de Kruisweg. Besloten te
proberen welke bomen het best op de wegen zouden groeien,
elsen, iepen, essen en peppels.
1758
De molen nummer 8 aan de Meer verkocht voor f 2200. De
overige 3 molens nog niet in gebruik genomen. Verordening,
dat het zandpad achter Woubrugge niet met beesten bereden
mocht worden en langs het pad werden palen geplaatst. Het
polder bestuur vergaderd in de herberg op de hoek van de
Ridderbuurt genaamd: "’s Lands Welvaren", bewoond door
hospus Hendrik Mulder.
Jacobsladder 1985-4 blz -15-
In het particulier archief van een der eerste eigenaren,
werd de uitslag van de eerste verkaveling teruggevonden.
Het stuk luidt:
"Cavel cedulle van 30 Kavels van ieder 30 morgen. In de
geoctroyeerde Droogmakerij van de Vier Ambachtspolder onder
Esselijkerwoude (Woubrugge).
Eerst getrokken bij 15 loten, ieder lot van 2 kavels van 60
morgen en daarnae bij loten van enkele kavels van 30 morgen
gecavelt, geloot en bij blinde lotinge op den 20 Maert te
beurt gevallen als volgt onder Esselijkerwoude".
Getrokken Namen Aantal
kavel morgen
21, 22 Unico Willem Grave van Wassenaer, 60
Heere van Twikkelo
19, 20 Mr Dirk de Raad, burgemeester van Leyden 60
3, 4 Dideriek van Leyden, Heere der steede ende 60
Ambacht van Vlaerdinge
27, 28 Coenraed Pieter van Leyden, Heers van 60
Nieuwland etc. ende Klaes Pietersz. Woud
25, 26 Mr Mispelbloem Beijer, Heere van 60
Zuid- Scharwoude etc.
5, 6 Joh.Vergeel, koopman te Amsterdam 60
17, 18 Vrouwe Anna Margaretha Bentinck, Douarière 60
Baronesse van Wassnaer van Duivenvoorde
29, 30 Vrouwe Johanna Bakker, weduwe Renier 60
Uijlenburg en Douarière Bentinck
9, 10 Gerrit Roos, schepen van Rotterdam 60
13, 14 Mr Arnoldus de Sterke, Vrijheer van 60
Esselijkerwoude en Cornelis van Schellingerhoud,
mede Vrijheer van Esselijker- en Heer Jacobswoude
15, 16 Cornelis van Schellingerhoud, Vrijheer van 60
Esselijker- en Heer Jacobswoude
11, 12 Johan Baartman, koopman te ‘s Gravenhage 60
(De Kerk van Esselijkwoude ontving voor het 60
deel dat zij daarin had f 700)
7, 8 Mr Nicolaes Tiorck en Johannes Oldenhoven 60
en mr Jacob Versijden
23, 24 Mr Theodoor van Snakenburg 60
en acht andere personen
+ + +
Kavels 1 en 2 werden verdeeld
onder de volgende inwoners van Woubrugge:
Maritje de Wilde, 6 morgen
Cornelis Verkade, 21 morgen
Cornelis en Magteld Lans, 3 morgen
Pieter Vermeer, 11 morgen
Huijbert de Groot, 6 morgen
Huijg van Verwen, 2 morgen
Anthony Pouw, 2 morgen
en 17 eigenaren welke minder een morgen in de polder hadden,
deze werden na taxatie uitkering gedaan.
De morgen was toen getaxeerd op 255 gulden.
(Een Rijnlandse morgen: 0,8516 ha)
Jacobsladder 1985-4 blz -16-
DE POLITIE VROEGER EN NU
Over het hierboven gestelde onderwerp iets schrijven is voor
mij niet eenvoudig. Niet omdat ik een hekel aan de politie
heb maar omdat ik ruim dertig jaar onder permanent toezicht
- of om het wat mooier uit
te drukken: onder permanente begeleiding - van de politie
heb geleefd. Mogelijk dat er zijn die menen dat dit maar
goed is ook, omdat ik daardoor misschien nog een beet je in
het gareel gehouden ben!
Vijftig, zestig jaar geleden was de politieman, vooral op de
dorpen, de martiale figuur, die er voor zorgde dat op een,
in onze huidige ogen, onbegrijpelijke wijze wet een en
verordeningen werden nageleefd en schuldigen werden
gestraft. Dit laatste op een wijze waaraan velen nog met
zekere weemoed denken, namelijk met de harde hand, al dan
niet voorzien van een gummistok. Een wijze die niet geheel
pijnloos
was maar die er voor zorgde dat ontzag en gezag gehandhaafd
bleef.
Vroeger, en dan hebben we het over de twintiger- en dertiger
jaren,
waren er in de gemeente Woubrugge twee gemeenteveldwachters
en een rijksveldwachter. Hoogmade had een
gemeenteveldwachter terwijl in Woubrugge naast de
gemeenteveldwachter een rijksveldwachter gestationeerd was.
De gemeenteveldwachters werden van gemeentewege aangesteld
en bezoldigd en stonden onder direct gezag van de
burgemeester. Uit eigen ervaring weet ik, dat er voor deze
ambtenaren
geen werkrooster bestond. Zij werden geacht vierentwintig
uur per dag
en zeven dagen per week beschikbaar te zijn en elke werkdag
dienden zij van hun bevindingen verslag te doen aan de
burgemeester. Teneinde te controleren of zij hun route door
de gemeente ook wel echt gemaakt hadden waren zij in het
bezit van een “dagboekje” waarin ze op hun tocht door de
gemeente van een inwoner een handtekening lieten plaatsen
ten bewijze, dat ze er werkelijk waren geweest. Dat dat
plaatsen van handtekeningen dan ook gepaard ging met een
gemoedelijk praatje en soms ook met een kopje koffie of
andere versnapering tekent de goede verhouding, die er ook
toen tussen politie en bevolking bestond.
Woubrugge had in die tijd ook al een in Hoogmade wonende
wethouder-loco-burgemeester, die op gepaste wijze moest
worden ingelicht over gemeentelijke zaken. De daarop
betrekking hebbende stukken en bescheiden werden in veel
gevallen door de in Hoogmade gestationeerde veldwachter, die
in dat geval dus als gemeentebode fungeerde, meegenomen en
weer teruggebracht. Omdat de afstand Woubrugge-Hoogmade door
veel Hoogmadenaren niet kon worden overbrugd – openbaar
vervoer was nog schaars en dikwijls ontbrak het geld om er
gebruik van te maken - was de veldwachter van Hoogmade ook
voor veel inwoners de "gemeentebode".
Van een splitsing van politie te land en te water was toen
in de gemeente Woubrugge geen sprake. Controle op visserij
en jacht - want ook toen was stropen voor velen een geliefde
bezigheid of sport – betekende dus ook dienstuitoefening per
boot. In een gemeente als Woubrugge met zoveel boezem- en
polderwater een zeer tijdrovende aangelegenheid met daarbij
de omstandigheid, dat die dienst praktisch steeds in de
avond of in de nacht moest plaats vinden. Natuur lijk waren
ook toen de stropers de politie wel eens te vlug af maar aan
laatstgenoemden kon improvisatietalent niet worden ontzegd
zoals bijvoorbeeld in het geval dat een veldwachter, bij
gebrek aan een boot een kaaskuip en een plank van een boer
"leende" om de Wijde Aa nabij Ofwegen over te varen. Voor
zover bekend zonder dat hij succes boekte! De mogelijkheden
van de politie waren toen niet zo groot in vergelijking met
de huidige politieman. Bij het niet voldoen aan een teken
tot stoppen beschikt de tegenwoordige politieman meestal
direct over een motorvoertuig en daarin om collega's te
waarschuwen ook over
Jacobsladder 1985-4 blz -17-
portofoon. Vroeger was dat anders. Toen een schipper, die
met de motor aan de Does kwam afvaren en verzocht werd even
aan de brug te meren om zijn vergunning daarvoor te tonen,
daaraan, om uiteraard verklaarbare redenen, geen gevolg gaf
bleef er maar een mogelijkheid over, namelijk trachten om
hem ergens anders tot stoppen te dwingen. Per fiets werd
daarom via het Noordeinde en de Veenderpolder koers gezet
naar de Zuidhoek, waar bij café Broekhof een roeiboot werd
gecharterd, van waaruit in het Paddegat het schip werd
“geënterd” en de boosdoener toch nog de hem toekomende
“prent” oftewel bekeuring kreeg.
In de dertiger-jaren had de gemeente Woubrugge ruim
tweeduizend inwoners - nu ruim vijfduizend - zodat de
verhouding inwoners politie niet zoveel veranderd is. Toen
drie en nu is de organieke sterkte, als ik het goed weet,
zes. Moet daaruit verklaard worden, dat er ten aanzien van
overtredingen, misdrijven, vandalisme - toen kattekwaad of
baldadigheid genoemd - niet zoveel veranderd is. Misschien
niet, maar wel is aard van alles waarmede de politie te
maken heeft anders geworden. Het verkeer is veel drukker
geworden en het toezicht is daarop ingesteld. Toen - in de
dertiger-jaren - had de politie nog te maken met de controle
op luistervergunningen, die men moest hebben als men een
radio in zijn auto had. Of - in samenwerking met de in de
gemeente gestationeerde commies van de belasting - met de
controle op de belastingplaatjes, al dan niet voorzien van
een gaatje, op de fiets.
Speciale aandacht vroegen vroeger de kermissen of
oranjefeesten. Daarbij werd soms assistentie gevraagd van
politiemensen uit de omgeving, dikwijls op basis van
"wederdienst”, omdat ook, vooral in Hoogmade een zeker
bende-wezen niet kon worden ontkend. Deze jeugdgroepen,
dikwijls aangeduid als "de zwarte bende” en met een zekere
regelmaat na een aantal jaren weer opduikend, vonden ook
toen, net als nu, het veldwachtertje pesten een fascinerende
sport, die vooral tijdens de kermisdagen tot volle wasdom
kwam. Aanleidingen waren er dan genoeg al was het maar de
aanwezigheid van de jeugd uit de omringende plaatsen, die
trachtte van het plaatselijke vrouwelijk "schoon” te
snoepen. Spannende dagen in elk geval gevolgd door de
noodzaak voor een der rijksveldwachters om zich van een
nieuw hoofddeksel te voorzien, aangezien zijn pet als trofee
was meegenomen en in een buurgemeente nog jaren een
ereplaats in zijn woning innam.
Niet ontkomen kan worden aan de politie in "oorlogstijd”,
want ook Woubrugge heeft haar bezettingsjaren gehad. Van de
politie is in die periode veel gevergd en heel veel zaken
moesten, tegen de voorschriften van de bezetter, in het
belang van de bevolking worden geregeld. Vooral in die tijd
was de politie de vriend van de inwoners. In die oorlogstijd
werd ook een eind gemaakt aan de instelling van de
gemeenteveldwachter. Alles werd centraal geregeld en de
veldwachter ging van de gemeente- in staatsdienst over. In
Leiderdorp kwam toen al het groepsbureau, bemand met goede,
maar soms een "verkeerde” commandant. Ondanks het feit, dat
heel veel door de vingers werd gezien, vooral op het gebied
van de voedselvoorziening, overleefden de plaatselijke
politie-ambtenaren de vijf bezettingsjaren en kon vol goede
moed worden begonnen aan de wederopbouw.
Niet meer echter als gemeenteveldwachter, want zoals zoveel
zaken, werd ook het politieapparaat gereorganiseerd. De
kleine gemeenten kregen rijkspolitie, zij het dat de
burgemeester hoofd van de plaatselijke politie bleef en in
goed overleg met de groepscommandant in Leiderdorp, elke
week de postcommandant van Woubrugge en Hoogmade op bezoek
kreeg om met hen aan de hand van het rapportenboek de
situatie voor zover de politie daar iets mee te maken had
door te nemen.
Jacobsladder 1985-4 blz -18-
Geen eenvoudige situatie natuurlijk, en binnenskamers zal
nog wel eens de competentieproblematiek aanleiding hebben
gegeven tot diepzinnige beschouwingen en heftige discussies.
Maar ook hieraan went iedereen en nu weet men gewoon niet
anders. En wil men waarschijnlijk ook niets anders, want de
plannen om te komen tot een provinciale politie schijnen
geen kans van slagen te hebben.
De naoorlogse ontwikkelingen met de politie in de gemeente
Woubrugge hebben geleid tot een groot aantal mutaties.
Gemeenteveldwachters hadden nu eenmaal een veel grotere band
met de gemeente en hadden ook niet zoveel mogelijkheden om
te wisselen van standplaats. Bij de rijkspolitie gaat dat,
in groter verband, veel gemakkelijker en daarenboven is er
bij de rijkspolitie een grotere promotiemogelijkheid.
Daardoor is mogelijk ook een meer afstandelijker verhouding
tussen bevolking en politie ontstaan. In sommige opzichten
misschien wel goed uit het oogpunt van een zo objectief
mogelijke benadering van de problemen maar anderzijds ook
afbreuk doende aan de vertrouwensrelatie tussen bevolking en
politie Daarnaast dienen de huidige politiemensen veel meer
te worden ingeschakeld bij diensten in andere delen van de
groep of het district en wordt tegenwoordig gewerkt vanuit
een “politiebureau" waar men terecht kan gedurende een
aantal uren per dag. Verder verloopt het contakt in
hoofdzaak via het groepsbureau. Vroeger was de politie
altijd thuis en uit de heel vroege tijd weet ik nog wel, dat
de politieman in Hoogmade de eerste en enige
telefoonaansluiting had in het dorp – met telefoonnummer 1 –
waar men dan ook regelmatig gebruik van maakte, als het
postkantoor gesloten was. En waarvan ook gebruik werd
gemaakt door een slager in het Westland, die bij hondeweer
om acht uur ’s avonds opbelde, dat een neefje, waarvan de
ouder op een boerderij in de Bospolder woonden, in verband
met het slechte weer niet naar huis kon komen en verzocht
het even bij die ouders te gaan zeggen. Toen de reactie niet
zo spontaan was, merkte hij op dat hij er van uitging dat de
veldwachter toch nog zijn ronde moest doen! Ook toen was
"smeergeld" al in zwang want hij vertelde door de telefoon,
dat hij, als hij langs kwam, wel eens een worst zou
aanbrengen. Jammer genoeg is hij nooit meer langs gekomen.
Zo was het en zo is het. Gelet op de aard van het beestje
zullen ook de inwoners van Woubrugge wel nooit zonder
politie kunnen. Maar als het niet slechter wordt dan tot nu
toe is dat geen probleem. Met elkaar en met een beetje
begrip voor elkaar, zal het dan best lukken.
H.J. HOOGENBOOM
+ + +
OPRICHTING WONINGBOUWVERENIGING
"Op uitnoodiging van den burgemeester dezer gemeente kwamen
een dezer dagen een 12-tal ingezetenen bijeen, teneinde de
moge- lijkheid en wenschelijkheid van het oprichten eener
bouwvereeniging te overwegen. Eenparig was men van oordeel
dat een nijpend tekort aan goede woningen bestaat, zoodat
besloten werd tot oprichting eener woningbouwvereeniging om
zoo de noodige maatregelen te treffen".
(17 mei 1929)
Jacobsladder 1985-4 blz -19-
Nadat in de achttiende eeuw slechts een Hoogmadenaar tot
priester werd gewijd, namelijk in 1763 Cornelis Witzenburg
(1739-1809), duurde het ruim honderd jaren alvorens opnieuw
een geboren Hoogmadenaar in de geestelijke stand trad. Dat
was Cornelius Zandvliet. Hij was op 10 januari 1837 geboren
en studeerde te Warmond. Op 15 augustus 1861 werd hij door
de toenmalige bisschop van Haarlem, mgr F.J. van Vree,
gewijd. Bij die gelegenheid ging het volgende “rapport” over
hem naar de bisschop: "Klein en ietwat schuingebogen van
gestalte; van goede middelmatige bekwaamheid en zeer goede
ijver. Ik heb hoop, dat hij het goed doen zal. Ootmoedig en
innemend van uiterlijk, ofschoon hij vroeger scherp is
geweest”. Wat er met dat laatste bedoeld werd is niet
duidelijk; daarover kon ook het bisschoppelijk archief in
Haarlem geen uitsluitsel geven. Vier dagen na zijn wijding,
op 19 augustus 1861, deed Cornelius Zandvliet zijn eerste H.
Mis in zijn geboortedorp. Op 27 augustus werd hij benoemd
tot kapelaan te De Goorn, maar in november van dat jaar
wegens ziekte "uit de bediening" gesteld. Op 27 november
1883 werd hij rector van het Sint-Jacobus-godshuis in
Haarlem. Deze functie behield hij tot zijn overlijden op 14
april 1886.
Op 1 januari 1882 maakte Cornelius Zandvliet zijn testament,
waardoor het zogenaamde Fonds Pastoor Terpoorten zijn
beslag kreeg. Joannes Aegidius Terpoorten was van 6 februari
1858 tot 23 september 1872 pastoor te Hoogmade geweest.
Zandvliets testament bepaalde dat negentien aandelen, ieder
groot duizend gulden, aan het rooms-katholiek parochiaal
kerkbestuur van Onze Lieve Vrouwe Geboorte te Hoogmade in
volle eigendom moest worden geschonken.
Hoe kwam Zandvliet aan zoveel aandelen? Die had hij bij
testament, d.d. 25 juni 1873 van pastoor Terpoorten
gekregen. Deze had zich na zijn pastoraat te Hoogmade in
Brummen gevestigd, waar hij op 16 december 1880 was
overleden.
Het Hoogmadese kerkbestuur mocht het legaat slechts
aanvaarden onder strikte bepalingen en voorwaarden. Zo moest
het kerkbestuur met ingang van 1 juli 1882 enkele jaarlijkse
uitkeringen doen. Aan Koosje Schut, dochter van Henricus
Schut en Maria Terpoorten, woonachtig aan de Oude Rijn te
Leiden, moest haar leven lang jaarlijks zeventig gulden
worden uitgekeerd, te betalen in twee termijnen (januari en
juli), telkens vijfendertig gulden. Pietje Verbij en Kaatje
Bos, de twee dienstboden van wijlen pastoor Terpoorten,
moesten ieder tot aan hun dood jaarlijks
driehonderdvijfenzestig gulden ontvangen, te betalen in twee
termijnen (januari en juli), telkens honderdtweeëntachtig
gulden en vijftig cent, bij overlijden tot en met de
sterfdag. Bij het overlijden van een van deze twee
dienstboden voor Koosje Schut, zou de uitkering aan deze
nicht van de pastoor gebracht worden op tweehonderd gulden
per jaar, te betalen in twee termijnen (januari en juli),
telkens honderd gulden.
Zandvliet bepaalde voorts: “Mogt de goede God mij nog in
leven hebben gelaten, als slechts een van de drie
regthebbenden is overgebleven, dan zij aan mij het regt
voorbehouden, om jaarlijks, mijn leven lang, voor een mij
bekend doel over tweehonderd gulden te beschikken”. Het
Hoogmadese kerkbestuur zou de aandelen moeten behouden en in
geval van uitloting de losgekomen gelden weer solide en
rentegevend moeten beleggen.
Tot bovengemelde uitkeringen bleef het kerkbestuur in ieder
geval, wat er ook met het fonds mocht gebeuren, verplicht,
zodat alle risico ten laste van het kerkbestuur bleef. Als
ooit een rechterlijk vonnis Zandvliet de nalatenschap van
Terpoorten mocht ontnemen, dan bleef hem of zijn
rechtverkrijgenden de bevoegdheid om de geschonken aandelen
of de waarde daarvan terug vorderen, terwijl in dat geval
het kerkbestuur van alle bovengenoemde verplichtingen zou
zijn ontheven.
Jacobsladder 1985-4 blz -20-
Tot zover de financiëele verplichtingen die het Hoogmadese
kerkbestuur moest aanvaarden alvorens als beheerder van het
Fonds Pastoor Terpoorten te mogen optreden. De Haarlemse
rector bepaalde echter nog meer. Te beginnen met januari
1882 moest gedurende vijfentwintig achtereenvolgende jaren
maandelijks in de parochiekerk van Hoogmade een H. Mis
worden opgedragen, met aanbeveling in de gebeden van de
gelovigen voor de zielsrust van Pastoor J.E. Terpoorten en
zijn overleden familie, tegen een stipendium van f 2,50 voor
elke H. Mis. Voorts werd bepaald, dat – te beginnen met 1882
– ten eeuwige dage, zo mogelijk op de 16de september op
gelijke wijze een gewone H. Mis bij wujze van jaargetijde
zou worden opgedragen voor de vroegere Hoogmadese pastoor en
zou zijn naam op de gebruikelijke wijze op de doodceel
moeten worden afgelezen tegen een stipendium van f 10
jaarlijks.
Van de akte werd, in duplo getekend door C. Zandvliet en het
voltallige kerkbestuur van Hoogmade, een exemplaar bewaard
in het bisschoppelijk archief te Haarlem. In de vergadering
van het kerkbestuur d.d. 23 januari 1882 verklaarden pastoor
F.J. Tieleman en de kerkmeesters D. van Heteren, L. van der
Lans, J. van der Post en A. Konst dat zij de negentien
aandelen van Cornelius Zandvliet hadden ontvangen en die
schenking met alle daaraan verbonden verplichtingen zouden
aanvaarden. De toenmalige bisschop van Haarlem mgr P.M.
Snickers, keurde de schenking op 1 februari 1882 goed.
HANS VAN DER WERELD
+ + +
Goed in de slappe was zitten
In de Jacobsladder, 5de jrg nr 3, vraagt de heer J.M. Timmer
oorsprong en de betekenis van het gezegde: “Goed in de
slappe was zitten”. Volgens het bekende boek van Dr F.A.
Stoet “Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen,
uitdrukkingen en gezegden” (uitgave 1915), is dit gezegde
oorspronkelijk een soldatenuitdrukking (kazernetaal).
Slappe, zwarte was werd door de soldaten gebruikt om
leergoed te poetsen. In overdrachtelijke zin wordt deze
uitdrukking gebruikt in de betekenis van: er warm bij
zitten, bemiddeld zijn, enz.
Geen strozak zal mankeren,
Geen krib is ongeverfd,
De slappe was is in voorraad,
Opdat geen leer bederft.
Omstreeks de eeuwwisseling zong men in Amsterdam:
Amsterdam heeft zijn duiten nodig,
Amsterdam is slecht bij kas,
Amsterdam zit sinds jaren
Mager in zijn slappe was.
Wie van onze lezers kan het gezegde verklaren: "Geld stinkt
niet”?
CEES KROON
Jacobsladder 1985-4 blz -21-
Het maatschappelijk leven onze vaderen in de 17e eeuw.
De taverne (2)
In de deftige tavernen, waar alles zo was ingericht dat de
regering en de gelden, heemraden, polderbesturen en corps
konden banketteren en gastreren, ontbrak het in de
porseleinkast niet aan allerlei soorten zilveren en tinnen
kroesen, glazen flessen en roemers, bokalen, koppen, schalen
in allerlei vormen; sommige eenvoudig, ander kunstig
gesneden en gestipt, voor allerlei dranken bestemd.
Zo vond men er de handhouders of Frankenforter volhouders,
de zo algemeen bekende grote glazen rijnsewijnroemers,
altijd van groen glas, rond en ruim geblazen, die soms een
stoop rijnwijn konden bevatten en zo zwaar waren, dat men ze
slechts met twee handen aan de mond kon brengen. Volgens Van
Mander werd zulk een glas door de schilder Frank Floris
zestig maal tegen anderen dertig maal geledigd.
Voorts had men berkemijers, een dikke tak van de beuk of
berk gedraaid en gedreven, van buiten in plaats van met
beeldwerk, met ruwe schors bedekt, van binnen bekleed met
hars van pijnbomen en daaraan schijfjes van nootmuskaat,
foelie, kaneel en nagelen gehecht; bokalen in de vorm van
scheepjes, of met schepen en wat tot navigatie en de
visserij in betrekking stond, bestipt; het molentje, het
klaverblaadje met het steeltje en vele andere. Bij Le Francq
van Berkhey, Alkemade en Schinkel vindt men er afgebeeld en
uitvoerig beschreven. Schier in alle voorname woningen en
meest altijd in de grote tavernen waren zij aanwezig, want
er werd geen maaltijd gegeven waarop deze of gene niet
geëist werd en onder het zingen van toepasselijke liederen
rondging.
Reeds meermalen werd het opgemerkt, dat onze vaderen van een
stevige dronk hielden en scherpzinnig waren in het uitvinden
van allerlei kunstgrepen om de gasten tot drinken op te
wekken. Van het laatste kunnen de genoemde bekers en de
honderden drinkliederen, van het eerste de
thesoriersrekeningen van die dagen getuigenis geven. Een
maaltijd aan prins Maurits en zijn gevolg gegeven kostte de
stad Dordrecht f 700 aan wijn. In 1605 werd op de bruiloft
van de predikant Johannes Servatius een half aam deelwijn
gedronken en in 1606 een gelijk half aam door de leden van
de Waalse synode. In 1612 dronken de genodigden ter bruiloft
van Mr Pieter van Hinosa, president van de Provinciale raad
van Holland, anderhalf aam deelwijn. Voor burgemeesters- en
gildemaaltijden werd de wijn bij vaten besteld (13).
Doch keren wij tot de herbergen terug en vestigen wij nog
enige ogenblikken onze aandacht op het klaverblad met het
steeltje, dat zo vaak in onze kluchtspelen voorkomt en ook
in geen taverne van enig aanzien mocht ontbreken In Roemer
Visschers "Genoeg Bocalen" lezen wij:
Op u tafel sijn zilveren kroesen geset
Om te drinken een claverbladt met een staart
en in de "Hymnus op Bacchus" van Daniel Heinsius:
Het meeste dat ik wensch dat is een klaverblat,
Het eerste voor de maag, het ander om de sinnen
Te brengen tot geneugt, tot lachen en tot minnen,
Het derde mag wel met; want dat is om gerust
Te vallen in den slaap, die alle sorgen sust.
Burchoorn; in de aantekeningen op zijn “Weerelt vol Gekken",
van dit klaverblad sprekende voegt er bij: “De wijnstok
brengt drieêrlei druiven voort, witte, groene en roode,
sinnebeelden van matigheid, vrolijkheid en dolligheid” en
Huydecoper tekende op de bovengemelde plaats bij Visscher
aan: "Dog die steert bederft dikwijls het feest,
voornamelijk als hij wat lang wordt uitgerekt" Bij Alkemade
en Le Franck van Berkhey vindt men de beker zelf afgebeeld
en de laatste geeft er de volgende beschrijving van; van
boven ziet men drie ronde
Jacobsladder 1985-4 blz -22-
kelkjes bij wijze van een driebladig klaverblad. Elk kelkje
heeft zijn steeltje, dat tot een verenigd is op een stam als
een wortelbol. Elk steeltje is inwendig hol, en wanneer de
drie bekertjes vol zijn, loopt de wijn ook door de holte
dezer steeltjes in den bol, zoodat wanneer de drinker uit
het eene klaverblad drinkt of liever slorpt, ook de andere
naar mate van den dronk, ledig worden; want anders was het
onmogelijk zonder overstorten te drinken. Daar nu de
drinker met zekere handigheid, nu uit het eerste, vervolgens
uit het tweede drinkende, eindelijk het derde geheel ledigt,
en aldus den wijn, die in de wortel bol nog overig is,
uitdrinkt, zoo is dit, naar mijn gevoelen, eigentlijk de
staart of de steel van het klaverblad. Voorts hangst aan elk
steeltje een wapen, gelijk op een klaverblad, dat aan de
familie Wassenaar toebehoorde". Nog voegt hij er bij "Deze
klaverbladkelken waren rustende op een grooten ronde bol,
van binnen uit geheel uitgehold, met doorsneden openingen,
waardoor men zien kon een vierkanten dobbelsteen of
teerling, die los daarin kon wentelen, en naar het getal der
oogen, die de steen, na het schudden, in den bol rolde,
moest men drinken. Voorts rustte de gehele kelk op een rond
voetstuk, en was van fijn gebakken aardenwerk, overal met
gouden randjes". Onder het drinken van deze kelk hief de
drinker dan een lied aan, aldus eindigende: :
Drie glaasjes zijn drie teugen,
Drie maakt een klaverblad.
Waarop het gezelschap inviel:
Hey dat ‘s een borst, Die is onbemorst,
Die geen klaverblaadje weet te leggen,
Die is nog zonder dorst.
Waarna hij het klaverblad aan zijn buurman zingende overgaf.
Reeds maakten wij melding van de maaltijden in de tavernen,
op last van burgemeesters, gulden en andere collegiën
aangericht. Deze waren doorgaans zeer overvloedig, blijkens
de nog voorhanden zijnde rekeningen, en bestonden
hoofdzakelijk uit vlees, pastijen en gesuikerd ooft. Zo werd
in 1668 bij de installatie van de nieuwe burgemeester te
Dordrecht opgedist: ,,10 tellers schaeps-, rund- en
kallefsvleijsch, 2 tellers met verkenskoppen, 10 tellers
conijnen, cippen, duiven, acht letters pasteijen van hase,
verckensvleijsch en cappoenen, voorts potagien, salaet,
rabauwen, crakelingen, coeck, wafels, vlees en gekieremierde
marsepijnen". Op de maaltijden, die op "rekeniingsdagh der
thesoriers" werden aangericht, verschenen ook schaapskoppen,
vis, erwten, bonen, Westfaalse hammen en tongen, granaten,
fijne Franse confituren en pannekoeken. Graaf Floris I van
Pallant trakteerde zijn gasten meest altijd in de herbergen
en toen zijn zoon te Leiden studeerde, onthaalde hij daarin
de curatoren en professoren (14).
Ook de rectorale maaltijden werden in de herbergen gegeven
en de hoogleraren bij hun aankomst en inauguratie door
curatoren er in vergast (15). Dikwijls bleek de tevredenheid
over het onthaal uit de "goede cier", die de waard of de
waardin ontving, maar ook niet zelden hoorde men bittere
klachten over de gierigheid en inhaligheid van de waarden,
die "stanck voor vis" en “rotte cool voor warmoes
opdischten". Toen Samuel Pepys te 's-Gravenhage was om Karel
I af te halen, nam hij zijn intrek in een taverne. De stad
beviel hem bij uitstek, maar over de maaltijd in de herberg
was hij zeer ontevreden.
Hoe meesterlijk ook gepenseeld, kunnen wij echter menig
tafereel uit het dagelijks leven, vooral van de burger en
landman, niet zonder walging aanschouwen, noch het ons
voorstellen hoe mannen van fijne smaak - en onder deze
Lodewijk XIV - dergelijke stukken uit de Vlaamse school der
zeventiende eeuw, al waren zij ook van een eerste meester,
in hun kabinetten een plaats geven. Men dacht en voelde toen
anders dan tegenwoordig. Maar nog walgelijker zijn die,
welke wij in
Jacobsladder 1985-4 blz -23-
die tijd er niet van gewaagden, ze voor te sterk gekleurd,
te overdreven zouden houden. Vooral was de dag des Heren bij
die standen aan de grootste buitensporigheden gewijd. "Ick
verdubbele mijn klacht", zo sprak een evangeliedienaar van
die dagen (16), "over de grouwelicke ontheyliginge des
christelicken rustdagh, ja ick magh seggen duyvelsdienst op
deselve. Siet eens uyt de vensters van u huys, en merckt
eens op den gang van den meesten hoop. Eylaes! Ick kander
niet als met ontzetting van mijn tael van spreken. Wat is er
al menigen, die liever in ’t taphuys als in de kerck sit!
Och hij kent dat geestelick wijnhuys niet, die dranck is
hem te schrael; hij is liever daer men de beste wijn en ‘t
verste bier verkoopt; hij hoort liever de fioel in de
herbergh als de harpe Davids, de vuyle hoeren-liederen als
de lofsangen Israels, het gesnater van die spotachtige
tafel-broers als de stem van den predikant. Wanneer vindt
men doelen, herbergen andere scholen des duivels voller als
op de sondagh? Dan krielen se als een kouw vol gevogelte,
als of ‘t een lichte saecke waer. Zoo vindt men ‘t in steden
en dorpen. O mijn vaderplaats! mij staen noch te voren uw
straten vol gewoels, de herbergen soo opgepropt, de jeucht
soo lichtveerdigh, de bier-bancken soo omset, en daerdoor de
sabatten soo schandelick ontheyligt. ’t Heeft Godt uyt den
hemel verdroten, sijn dagh tot een buyck- en drinckdagh
misbruykt te sien……” “Hoorts eens, dronckaerts, seght mij,
soo gij gaende naer de herbergh wist dat uw wedervaren
soude, na wel gedronken te hebben, niet water of melck
alleen maar bier en wijn, na uw lust, ‘t geen de overste van
"t heyrleger des konincks Jabins van Jaël, dat de duyvel u
een doodelicke nagel door het hooft soude boren, soudt gij
niet van soo een gelagh schouw zijn, daer gij sulck een
dreygend onheyl voorsaeght? Soo gij wist dat de dood in de
pot was, soudt gij met sulcken smaeck, als leckende na den
laetsen druppel, kunnen uytdrincken?"
"Zij timmeren huysen”, sprak een ander (17), "als paleysen,
stellen se toe en stofferen se naer wijse van de grooten van
dese werelt: men doet vorraedt van quantiteit van sware
bieren, ende dat voor vele jaeren, men houdt kostelycke
maeltijden, selver de doodt-maelen worden gehouden als
vreugde-maeltijden, ende dat dagen langh; ende dan maeken
sij haer vroeg op in de morgenstondt ende suigen stercken
dranck ende vertoeven tot in de schemeringh, tot dat het
bier ende de wijn haer verhitten ende sij niet meer laden
kunnen. Hier siet men de helden om sware bieren ende wijn
suypen, en krijgers om vollen pinten uyt te drincken, ende
drincken vele van dese geavanceerde dronckaerts soo sterck,
of daer prijs mede te winnen is, soo dat niet weynigh haer
gesontheyt ende leven verdrincken. Zij houden dan dagh des
Heeren ende andere verordoneerde preeckdagen, gelyk de
heydenen de feestdagen van het vuylste gespuys van haren
goden. Men gaet ’s morgens in de kercke, onder de
namiddaegsche predicatie begeven sij haer tot kaetsen,
balslaen, klootwerpen, kaertspelen, ende tot diergeycke
ydele en quade exercitie, ende 's avonts in de herberge.
Daer gaet ‘t veeltje, daer sprinck men ende danst men als
wilde ende woeste menschen, daer hoort men gesangen uyt
Sodom ende niet uyt Zion. Vleeschelyck ende niet geestelyck,
ter eere van Bacchus ende Venus, tot vermaeck van het
vleesch, de werelt ende den duyvel, ende maecken alzoo een
vreugde, waerdoor dat God wordt vertoornt ende waerop dat de
duyvel danst. Achterklap, eerschendingen, kijven, vechten
ende doodslaen sijn veeltijdts de effecten, vruchten ende
werckingen van dese goddeloose samenkomsten. Daer wordt het
bloedt vergoten, daer het land mede wordt verontreynight,
daer wordt het gelt verdroncken, dat de ouders dickmaels wel
gebreck souden gehadt hebben om huys te houden ende broodt
te koopen, daer waeckt men als het tijdt is om te slaepen,
ende als de vreese van eenig ongemack de ouders vaeck uyt de
oogen drijft, daar is men vrolyck als de ouders
Jacobsladder 1985-4 blz -24-
voldroefheydt zitten".
Om ook een predikant als dichter te laten spreken(18):
Sal ick ‘t sabbat-schenden schelden,
Dat men onder u vernam,
En u sonde-dagen melden?
God is daarom billik gram.
Vele kercken waren kroegen, ,
Daer men speelde, daer men at,
Daer de vuyle spotters loegen,
Daer men God, den Heer, vergat.
Veler psalmen waren digten
En gesangen, die de lust
Van het vlees niet deden swichten
Voor de geest, nu uytgeblust,
Caerte-bladers syn gekomen,
Voor de bijbels, in de hand,
En veel graeger aengenomen.
’t Dobbelspel was veler sant.
En een ander zong (19):
De sondagh, ’s Heeren dagh, wordt meest geschent,
Tot sondendagh gewendt,
Tot prongk, gedans ende vleesches vreught,
End’ tot de meest ondeught,
Alsof hij waer een duyvels dagh veel meer,
Tot Christi meest on-eer,
Oft tot het reysen, neeringh het geriefst,
End' ‘t vleesche doet het liefst.
End' ‘t onderwijl met heydensch-paepse meest,
Steeds houdt men Bacchus feest.
Op velen was toepasselijk:
Hy drinckt tot dat de nagcht aenbreeckt,
En 's morgens weer van drincken spreeckt.
Noten
1. M. Balen: Beschrijving van Dordrecht. [Vgl.Nederl. en
Kleefsche Oudheden, dl 3, blz. 356.
2. L. v.d. Bos: Dordrechtsch Arcadia, blz. 578.
3. Koddige en ernstige opschriften op luifels,
4 dIn., Amst. 1698.
4. Zie Schotels "Geschied-, Letter- en Oudheidk.
Uitspanningen blz. 501;
H. Doedijns: Haegse Mercurius, nr 5.
5. Wittebroods-kinderen, uitgeg. door Schotel, Utr. 1867.
6. Bijzonderheden ontleend aan de thesuariersrekeningen
te Dordrecht.
7. S. van Beaumont: Gedichten uitgeg.
door J. Tideman, blz. 80,
v. Hij behoorde tot de rijnse wijnen.
A.C.Oudemans:
Woordenb. Gedichten v. Bredero i.v.Deelwijn.
M.de Vries, op Hoofts Warenar, blz. 163.
J. Revius: Overijsselsche sanqen. blz. 275.
J. Zevencote: Gedichten, blz. 170
8. H. de Groot: Vergel.der Gemeenebesten,dl 3,blz.164 vv.
Van hem bestaat ook nog een niet- uitgegeven Latijns
gedicht op het bier
9. J. Scheltema: Geschied.v.d dagel.kost in de burger
huishouding, in: Mengelwerk, dl 4, 6 blz. 185 vv.
10. In J.J. van Elsland: Droncke Brechtje, blz. 13
v komt een gedicht voor tot lof van de brandewijn.
"Me vaere koe Jaep,
heb ik gustere verkoft voor twaelef pongh,
met nog een mingie brangdemoris tot wijnkoop”.
Vgl. Van Elsland: Morgenspraek tusschen Jaep en Kees.
De brandewijn was in 1484 in Duitsland nog niet
algemeen, doch werd in 1529 niet meer als artsenij
gebruikt, maar door ieder gedronken.
Men noemde hem "Balsam",
Jacobsladder 1985-4 blz -25-
"Lebenswasser". Zie: Michael Schrick,
"Verzeichniss der ausge-brannten Wasser",
Augsb. 1483, 1484, 1494;
C. Gesneri Bibl. Tiguri, 1574,blz. 506,
Haller, Bibl. Botan, I, 266.
11. Doedyns, a.w., no 54.
12. Le Franck van Berckey: Oud Holl. Vriendschap.
13. De aangehaalde voorbeelden zijn uit de
Tresoriersrekeningen van Dordrecht
14. Zie:Schotel "Graaf Floris I en II van Pallant",
blz.143 v.
15. Omtrent de rectorale maaltijden vindt men in de
Acta Senat. Acad. Leyd. zeer belangrijke berichten.
16. Simon Simonides.
17. Borstius.
18. H. Vogellius: Godes Volcks oude ende huydige klagende
beelden tot God. Ench. 1644.
19. Frans Esauz. den Heussen:
Den Christel. Visser, Amst. 1640.
+ + +
"Altijd Paraat" bestaat 40 jaar
Op zaterdag 5 oktober j.l. werd middels een grootscheepse
demonstratie en een receptie in "De Wijk" luister bijgezet
aan het 40-jarig jubileum van de brandweervereniging "Altijd
Paraat". Deze personeelsvereniging wil de onderlinge band
tussen de brandweermannen en hun gezinnen verstevigen.
De oudste notulen dateren van 10 oktober 1945. Eerste
voorzitter was C. Wittebol, terwijl de contributie bij
aanvang werd bepaald vijftig cent per maand. De toenmalige
Woubrugse spuitgasten hadden er blijkbaar zin in, want al
staande de oprichtingsvergadering werd besloten maar zo snel
mogelijk een dagje op stap te gaan. Dat zal vermoedelijk wel
een reactie op de donkere, net afgesloten oorlogsjaren
geweest zijn.
In het begin van de jaren vijftig pikten de brandweerkorpsen
uit de omgeving bij wijze van grap nog wel eens graag wat
bij elkaar weg. Tegen betaling van een fles spiritualieën
kon de rechtmatige eigenaar zijn spullen dan weer
terugkrijgen. Ook de Woubrugse brandweer deed aan deze
grappenmakerij graag mee. Er waren eens plannen om het oude
spuitje van Boskoop naar Woubrugge te “verdonkeremanen”. De
Boskopers kregen echter tijdig lucht van dit voornemen en
wisten hun spuit op tijd weg te stoppen voor de ondeugende
Woubrugse collega’s.
Hoewel de brandweervereniging dus nog maar veertig jaar
bestaat, is de Woubrugse brandweer al veel ouder. In 1892
kwam het in ond dorp tot de vorming van een vrijwillig
korps, nadat eeuwenlang de brandbestrijding een verplichting
van mannelijke ingezetenen was geweest.De geschiedenis van
onze plaatselijke brandweer gaat echter nog veel verder
terug. De oudste stukken in het gemeentearchief dateren uit
het begin van de 18de eeuw. In 1712 werd er een instructie
betreffende het gebruik van de slangenspuit vastgesteld. Uit
hetzelfde jaar dateert ook een instructie betreffende het
onderhoud van dit werktuig. Uit 1754 is ook een stuk bewaard
gebleven. Dat betreft een besluit van schout en brandmeester
van Woubrugge betreffende de vaststelling van het bedrag
voor het gebruiken van het brandzeil en de vergoeding voor
het drogen en luchten van dit zeil. Ook uit 1780 bewaart het
gemeentearchief herinneringen aan onze brandweer. Toen werd
er een opgave gedaan van de brandspuit en de greedschappen,
die waren geborgen in het plaatselijke brandspuitenhuisje.
Interessant is een "Ordonnantie op het weren en blussen van
brand",
eveneens uit 1780 en opgesteld door de ambachtsheer van
Esselijkerwoude, mr Jacob Herman Vingerhoedt. Daarin stond
onder meer
Jacobsladder 1985-4 blz -26-
te lezen, dat niemand ovens, fornuizen en vuurplaatsen mocht
inrichten zonder toestemming van de brandmeesters. Ook moest
voor elke deur aan de Woudwetering in geval van vorst een
ijsbijt worden gehakt. De kadebewoners die in gebreke
bleven, kregen een boete van vijftien stuivers. Een heel
bedrag in die dagen! De gehele ordonnantie verscheen in 1982
als deel 6 in onze reeks "Historische Publicaties”.
Er bestaat nog een oude foto uit 1906 waarop de toenmalige
spuit van Woubrugge trots getoond wordt door de heren Kees
Ket, Gerrit van Klaveren en Gerrit Buis. Eerstgenoemde was
schoenmaker van professie en woonde aan de Van Hemessenkade.
Toen de brug over de Heimanswetering eens gerepareerd moest
worden werd er ter plaatse een pontje in de vaart gebracht,
bediend door Ket. Hij overleed in 1948. Gerrit van Klaveren
exploiteerde aanvankelijk in de Kerkbuurt een rijwielhandel,
maar legde zich later met ene Reinoud toe op het
electriciënsvak. Gerrit Buis was werkzaam op de scheepswerf
“De Dageraad”. Tot zijn dood in 1940 bediende hij tevens als
reserve-machinist het gemaal van de Polder Vierambacht.
We hopen later, misschien bij het honderdjarig bestaan,
uitgebreid terug te komen op onze vrijwillige brandweer.
HANS VAN DER WERELD
+ +
Zoals u allen weet, streeft de historische vereniging er
zoveel mogelijk naar om delen in de reeks “Historische
publkaties” uit te geven bij gelegenheid van een bepaald
historisch feit. Ook voor het volgend jaar staan weer enkele
delen in deze serie op het programma.
Drs M. Aalders, de gereformeerde predikant van Woubrugge,
heeft een intensieve studie verricht naar het ontstaan van
de gereformeerde kerk in Woubrugge. Deze dateert van 18
augustus 1895, toen de Oudshoornse predikant D. Ringnalda
vier broeders in het ambt van ouderling bevestigde.
In de zomer van 1986 zal het veertig jaar geleden zijn dat
de straatnamen in de dorpen Woubrugge en Hoogmade officiëel
werden ingevoerd. Voordien waren onze dorpen ingedeeld in
wijken en mummers. Een systeem dat echter verouderd was
geraakt. Hans van der Wereld is de geschiedenis van alle
straten en namen die daaraan zijn verbonden nagegaan. Dit
heeft geresulteerd in korte biografische schetsen van de
personen naar wie de straten werden vernoemd. Tevens wordt
de gemeenteraadsdiscussie hierover weergegeven en worden u
de data verstrekt waarop de naam van een straat of laan
officiëel werden ingevoerd.
De boekjes “Het ontstaan van de gereformeerde kerk van
Woubrugge” en “Straten schrijven historie” zullen worden
geïllustreerd.
Het eerste deel zal eind 1986 verschijnen waarbij Drs M.
Aalders aan de hand van zijn studie, een lezing over dit
onderwerp zal verzorgen. Het “Straatnamenboekje” verschijnt
in de zomer.
Tenslotte zal in 1986 ook weer een traditie worden
voortgezet: de uitgave van de “Kroniek van Woubrugge en
Hoogmade over 1985”. Het wordt dan al weer voor de vierde
maal dat een dergelijk gemeentelijk jaaroverzicht wordt
uitgegeven.
Sinds vorig jaar worden de boekjes uitgegeven met
welwillende medewerking van het gemeentehuis. Secretaris
Hans van der Wereld typt de manuscripten, waarna Ineke
Bontenbal de druk van het binnenwerk voor haar rekening
neemt. Dit betekent dat de boekjes, hoewel eenvoudig van
opzet, toch een grote kwaliteitsverbetering hebben
ondergaan. Het bestuur is erg dankbaar voor de gemeentelijke
medewerking, dat willen we vanaf deze plaats nog eens
duidelijk stellen!
Jacobsladder 1985-4 blz -27-
J. Hopman
Ronsseweg 52
2803 ZN GOUDA
Aan de Redatie van de Jacobsladder
Gouda, 15 oktober 1985.
Geachte Redaktie,
In de Jacobsladder 5e jaargang no. 3, schrijft mevrouw L.
Boogaard-Blom, dat mevrouw A. Swana een onjuistheid heeft
geschreven ten aanzien van het aanbieden van een kaas aan de
Engelse officieren namens de Binnenlandse Strijdkrachten te
Woubrugge.
Deze aanbieding heeft echter wèl plaatsgevonden. Het zoontje
van Ds. K. Dronkert en ons dochtertje, hebben voor het
gemeentehuis te Woubrugge een kaas en bloemen namens de
Binnenlandse Strijdkrachten aangeboden aan deze officieren.
Aanwezig waren, het kader van de Binnenlandse
Strijdkrachten; benevens de heer Van Seventer, Ds. K.
Dronkert e.a.
De heer Van Seventer sprak vloeiend Engels, dus voor de
officieren duidelijk verstaanbaar.
Een afdruk van de foto, die toen is genomen, gaat hierbij.
Mogelijk dat een mevrouw De Jong ook een kaas aan officieren
heeft gegeven. Later waren en nl. meerdere officieren die
een bezoek aan Woubrugge brachten.
De eerste officieren, die na de bevrijdig in Woubrugge
kwamen hebben een kaas en bloemen gekregen namens de
Binnenlandse Strijdkrachten.
Hoogachtend,
J. Hopman
oud-commandant B.S.
Jacobsladder 1985-4 blz -28-
NOG VERKRIJGBARE UITGAVEN VAN ONZE VERENIGING
In de loop der jaren heeft de historische vereniging "Otto
Cornelis van Hemessen" een flink aantal publikaties
uitgegeven. Een aantal daarvan is uitverkocht, maar van
andere werkjes is nog een kleine voorraad. Hieronder volgt
een opgave van een en ander. Voor nieuwe leden een goede
gelegenheid om alsnog in het bezit te komen van oudere
uitgaven.
"Otto Cornelis van Hemessen",
biografie met veel foto's f 24,50
"Ds. Alexander Comrie",
biografie met veel foto's - 17,50
"Het witte huis aan de wetering",
geïll. kinderboek - 10,--
"Burgemeesters van de Woubrugge en Hoogmade
sinds 1813", geïllustreerd. - 7,50
"Molens in de gemeente Woubrugge”,
geïllustreerd met foto's - 7,50
"Bijdrage tot de geschiedenis van Esselijkerwoude,
Jacobswoude en Woubrugge”, geïllustreerd - 7,50
"Cornelis van Schellingerhout". biografie - 5,--
"Een moord op het Braassemermeer” - 5,--
"De Hoogmadese molen" - 2,50
"Kroniek van Woubrugge en Hoogmade over 1982" - 5,--
"Kroniek van Woubrugge en Hoogmade over 1983” - 5,--
Diverse nummers van "De Jacobsladder" - 1,--
Voorts leverbaar de boeken:
"Vertellingen over Woubrugge en Hoogmade
in de 19de eeuw” - 17,50
"Oude prentbriefkaarten vertellen over
Rijpwetering en Oude Ade" - 25,--
Het veelgevraagde boekje "Groeten uit Woubrugge"
alsmede “Tweehonderdvijftig jaar kerk aan de Does”
is geheel uitverkocht.
Nog wel leverbaar is:
"Vijftig jaar parochiekerk
Onze Lieve Vrouwe Geboorte te Hoogmade”.
De prijs is f 22; verkrijgbaar bij het bestuurslid
W.K. Korteling, Emmalaan 4, Woubrugge, tel. 01729-9361.
Voorts zaterdags van 10.00 tot 12.00 uur in het Museum
"Van Hemessen", Dokter Lothlaan 1, Woubrugge.