Jacobsladder 1984-6
Jacobsladder 1984-6 blz -1
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+ DE JAC0BSLADDER 4e jaargang, nummer 6 +
+ november 1984 +
+ +
+ Tweemaandelijkse uitgave van de +
+ Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” +
+ te Woubrugge ISSN: 0168-1079 +
+ Opgericht: 12 juni 1979 +
+ - +
+ Beschermheer : D. Brouwer de Koning. +
+ burgemeester van Woubrugge +
+ Redaktie : Wim Korteling en Hans van der Wereld +
+ Stencilwerk : Cees Kroon +
+ Bestuur : H. Bosman, voorzitter, +
+ Dokter Lothlaan 22, +
+ 2431 AC Woubrugge, +
+ tel. 01729--8807; +
+ H. van der Wereld, secretaris, +
+ Acaciastraat 26, +
+ 2404 VB Alphen aan den Rijn; +
+ R.van Heemskerck Düker,penningmeester +
+ Boddens Hosangweg 90 +
+ 2481 CB Woubrugge +
+ W.Korteling,bestuurslid, +
+ Emmalaan 4,2481 BA Woubrugge +
+ J. Keyser, bestuurslid, +
+ Leidse Slootweg 4, +
+ 2481 KH Woubrugge; +
+ +
+ Contributie: f 12,50 per jaar,te voldoen op onze rekening+
+ bij de Rabobank te Woubrugge, nr.3524.14847 +
+ giro: 95108. +
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
INHOUD
Van de bestuurstafel 2
Hervormde commissie-archieven houdt ermee op 3
Nog verkrijgbare uitgaven bij onze vereniging 3
De runderpest van 1865 4
Oud nieuws 7
Terugblik op 1924 8
Waardevolle artikelen voor Museum “Van Hemessen” 9
Monumentenwacht 9
Uit de geschiedenis van de Voorofse Polder 10
Oud nieuws 12
Ik herinner mij. (10) 13
Oud nieuws 14
Boek om schrift van verre voorouders te leren lezen 15
Kamer wil meer invloed gemeenten bij monumentenzorg 16
“Alle roem is uitgesloten” 17
Oud nieuws 18
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Naar men verneemt hebben zich voor de vacante betrekking van
gemeente-veldwachter te Woubrugge op een jaarwedde van f 425
en uniformkleding aangemeld 52 sollicitanten.
De Rijnbode, 21 juli 1878
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-6 blz -2
VAN DE BESTUURSTAFEL
Met dit nummer van ons verenigingsorgaan “De Jacobsladder”
sluiten we de vierde jaargang af. Ingaande 1985 zal het blad
in plaats van zes maal nog slechts viermaal per jaar gaan
verschijnen. Daar staat tegenover dat het dikker zal worden;
althans: daar streeft de redactie naar!
We hebben wel eens geluiden gehoord als zouden wij bij de
activiteiten van onze, vereniging te veel de nadruk op het
gemeentedeel Woubrugge leggen en te weinig aandacht besteden
aan Hoogmade. Aan deze “klacht” hopen wij in de naaste
toekomst wat te gaan doen; we zullen proberen om meer
Hoogmadese artikelen in “De Jacobsladder” op te nemen.
Gezien het succesverhaal “Een moord op het Braassemermeer”
staat voor publicatie een Hoogmades “moordverhaal” op de
rol. Die werd gepleegd eind 1806. Het is het verhaal over
een telg uit een zeer bekend Hoogmades geslacht. Meer
verklappen we nog niet!
In het eerste nummer van de nieuwe jaargang starten wij ook
met de publicatie van een serie artikelen over het
maatschappelijk leven van onze voorvaderen in de zeventiende
eeuw. Daarvoor putten wij uit het gelijknamige boek van dr.
G.D.J. Schotel, dat in 1905 verscheen. Het bevat artikelen
over bijvoorbeeld de gilden, volksspelen, nieuwsbladen, de
kermis, politie, predikanten, doktoren, winkeliers enz. Het
ligt in ons voornemen om deze artikelen ook te illustreren.
"De Jacobsladder "zal volgend jaar een ietsje ander aanzien
krijgen. Door de aanschaf van een elektrische typemachine
zal het lettertype
in ons blad anders zijn dan u gewend bent. We hopen, dat met
een gewijzigde opzet van ons blad nog meer gemeentenaren (en
andere belangstellenden) zich geroepen zullen voelen om lid
te worden van onze vereniging. De adressen waar u zich kunt
aanmelden vindt u op blz. 1. We zijn niet ver meer af van de
tweehonderd leden; een mooi resultaat in vijf jaar tijd. Als
we kijken naar het ledental van bijvoorbeeld de historische
vereniging in het veel grotere Alphen aan den Rijn, dan komt
onze kleine gemeente heel goed uit de bus. Dat is voor ons
mede een stimulans om door te gaan.
Het zojuist verschenen boekje "Burgemeesters van Woubrugge
en Hoogmade sinds 1813" heeft veel belangstelling
ondervonden. Op 15 november, na afloop van de
raadsvergadering, overhandigde ondergetekende het eerste
exemplaar aan burgemeester D. Brouwer de Koning, naar
aanleiding van wiens 12½-jarig ambtsjubileum het boekje is
uitgegeven. Het was voor de eerste maal dat we een uitgave
konden laten drukken middels de offsetapparatuur in het
gemeentehuis. Bovendien verleende het gemeentebestuur ons
een subsidie van f 450 om een omslag en een fotovel voor
genoemd boekje te laten drukken. We zijn erg blij met deze
hulp; daardoor kunnen onze publicaties een wat
professioneler aanzien krijgen. “De Jacobsladder” zal
voorlopig nog gestencild worden. We hebben nog niet zo lang
geleden een aanzienlijke voorraad papier daarvoor ingekocht,
en dat maken we natuurlijk eerst op.
Het volgende boekje in onze reeks “Historische Publicaties”
wordt weer de inmiddels traditionele kroniek van Woubrugge
en Hoogmade, die ditmaal het jaar 1984 bestrijkt. Het
boekje zal omstreeks maart of april verschijnen. We hebben
er ook een traditie van gemaakt dit boekje te openen met een
woord vooraf van een bekende gemeentenaar. Voor het komende
werkje heeft gemeentesecretaris A.A.J. Meester zich bereid
verklaard om een inleidend woord te schrijven.
Volgend jaar -1985 - is het precies tweehonderdvijftig jaar
geleden dat ds. A. Comrie in Woubrugge zijn intrede deed. Om
precies te zijn op 1 mei 1735. Onze vereniging gaat daar
uitgebreid aandacht aan besteden middels een boekje over
Comrie alsmede een lezing. Voor deze laatste activiteit
hebben wij prof. dr. D. Nauta uit Amsterdam, voormalig
gereformeerd predikant in Woubrugge, bereid gevonden om voor
ons
Jacobsladder 1984-6 blz -3
te komen spreken. Deze avond staat gepland voor september
1985. Omstreeks die tijd hopen we ook het boekje over Comrie
uit te brengen. Ik schreef het al eerder: de historische
vereniging gaat langzaam maar zeker in opwaartse richting.
Het bestuur hoopt dat dat zo blijft en zal alles doen om de
vereniging waar mogelijk, verder uit te bouwen.
HERMAN BOSMAN, voorzitter
Jacobsladder 1984-6 blz -4
In 1865 werd Woubrugge getroffen door een ernstige ziekte
onder het vee, de runderpest. Een van de veehouders uit het
dorp, Gerardus van Rijn, heeft over zijn ervaringen destijds
een interessant rapport bijgehouden. De runderpest woedde
omstreeks 1866 in Woubrugge en uit dat jaar dateert ook het
verslag van Van Rijn.
Gerardus van Rijn was geboren te Oudshoorn, dat nu behoort
tot de gemeente Alphen aan den Rijn en woonde te
Aarlanderveen. Hij was de weduwnaar van Trijntje Los maar
trouwde op 11 januari 1866 met de zuster van zijn overleden
vrouw, Maria. Die was aanvankelijk getrouwd met Arie de
Kwaadsteniet. Toen Gerardus van Rijn en Maria Los in
Woubrugge trouwden, waren ze respectievelijk vierenveertig
en tweeënveertig jaren oud. Hun huwelijksakte, berustend in
het Woubrugse gemeentearchief, vermeldt onder meer dat hun
voorgenomen huwelijk op 31 december 1865 en op 7 januari
1866 in Woubrugge en Aarlanderveen aangekondigd werd en dat
daarop geen "stuitingen zijn afgeloopen". De getuigen bij
hun huwelijk waren de veehouder Dirk Molenaar, een zwager
van de bruid, de vrachtrijder Jan de Kwaadsteniet, eveneens
een zwager van de bruid, welke twee getuigen in Woubrugge
woonden. De arbeider Pieter de Kwaadsteniet, wonende te
Oudshoorn en “aanbehuwd vader der bruid” en de veehouder
Jan van Wijk uit Aarlanderveen en zwager van de bruidegom
waren de andere twee getuigen. De Woubrugse arts Gerbrand
Swart trad op als ambtenaar van de burgerlijke stand en hij
was dus mede-ondertekenaar van de huwelijksakte.
Terug naar de runderpest. De toestand in Woubrugge was
hoogst ernstig; er stierf veel vee. De runderpest is een
van de verschrikkelijkste veeziekten die men zich kan
voorstellen en waardoor onze voorouders uit de vorige eeuw
zeer veel schade hebben geleden. Thans is de runderpest
vrijwel geheel bedwongen.
Gerardus van Rijn was een godvrezend man. Dat moge blijken
uit zijn relaas, dat we hieronder aanhalen. Hij begint zijn
verhaal met de inleiding: "Korte en eenvoudige beschrijving
van de Runderpest onder het vee zoals dezelve onder ons
geopenbaard is, opdat het navolgende geslacht ten allen
tijde zal kunnen zien op welk een wonderlijke wijze God
almachtig uit de grootste duisternis het licht kan doen
opgaan en in de diepste wegen redding kan schenken".
Van Rijn in 1866: “Sedert ruim dertig jaren hebben wij van
tijd tot tijd zeer veel koeien verloren aan de longziekte,
doch hoe verschrik-
Jacobsladder 1984-6 blz -5
kelijk deze ziekte op zichzelven is, daar boeren in die
jaren honderd à tweehonderd, ja soms zelfs driehonderd en
meer koeien dood hadden, zoo is dezelve toch niet te
vergelijken met de runderpest. Met de longziekte bleef er
ten allen tijde een vrije handel, vooral in de laatste jaren
was er niets geen belemmering van de zijde der regeering,
zodat er ten allen tijde gelegenheid was, om voor eigen of
geleende gelden ander vee te kopen om de zaken voort te
zetten en onder Gods zegen brood te verdienen”.
Zo werkte Gerardus van Rijn als veehouder voort tot bet jaar
1865. Toen brak in augustus de gevreesde ziekte uit te
Schiedam en omgeving. De uitbreiding geschiedde zeer snel
en al gauw nam de regering maatregelen om de besmetting
tegen te gaan. Zelfs soldaten werden ingeschakeld, terwijl
alle vervoer van vee verboden werd. Alleen vervoer naar het
slachtbuis was toegestaan. Overtreders van deze bepalingen
werden zwaar gestraft, maar niettegenstaande dit alles
breidde de runderpest zich in grote omvang uit, zodat al
gauw geheel Zuid-Holland tot besmet gebied werd verklaard.
Een paar maanden later, in november 1865, kwam de ziekte al
voor op niet zo’n grote afstand van Woubrugge en wel in
Baambrugge en bracht ook daar grote verwoestingen aan. “Het
was bij het aangaan van mijn tweede huwelijk, dat het bij
mijn vrouw uitbrak. Toen wij waren aangetekend en op de dag
van ons trouwen, 11 januari 1866, werd de laatste dode van
stal gesleept”, aldus Van Rijn. Met “bij mijn vrouw”
bedoelde Van Rijn dat de runderpest uitbrak op haar
boerderij die ze had van haar eerste man, Arie de
Kwaadsteniet.
De boerderij van Van Rijn stond, voordat hij met Maria Los
trouwde, niet in Woubrugge. Hij bleef tot maart 1866
gespaard voor de runderpest maar toen hij uiteindelijk
getroffen was, was het ook goed raak. Van zijn veestapel
stierven tien koeien, terwijl er tien koeien de ziekte
overleefden. Van Rijn had één koe in Woubrugge staan, maar
dat beest mocht niet vervoerd worden. Pas later, gedurende
een periode van twee weken, van 16 tot 30 april, mocht er
weer vee getransporteerd worden en die tijd werd benut voor
het aankopen van nieuwe koeien.
Van Rijn: “Wij gingen naar Overijssel en kochten weer
voltallig aan, welke dien geheele zomer gezond bleven tot
het volgende jaar januari (1867). Toen brak de ziekte
opnieuw uit en van de nieuw aangekochte koeien schoten er
drie over. We hadden toen nog veertien beesten over, hetwelk
een groote rijkdom was, daar het volstrekt onmogelijk was
geworden door de strenge beperkingen om een beest te
koopen”. Bij
Jacobsladder 1984-6 blz -6
overtredingen werd het vee verbeurd verklaard.
Maar Gerardus van Rijn was nog niet voorgoed verlost van de
ellende. Zoals hij schreef: “Onze rijkdom bleek spoedig
ijdelheid te zijn. Er werd voor de gebeterde koeien f 300 en
f 400 betaald. Onder onze rijkdom kwam de longziekte en wel
zoo hevig, dat op één na allen ziek werden. Acht koeien
stierven zeer spoedig, zoodat wij zes koeien overhielden,
waarvan er maar één goed was voor de bouwerij. De overige
vijf waren grote tobbers, lijdende aan de gevolgen der
longziekte en daarmede moesten wij het maar zien te
schikken. Dat was onze toestand”.
Geen vee en geen geld waren nog erger dan het verbod om
volstrekt
geen dier te vervoeren. Nieuw vee aankopen, was dus een
onmogelijkheid geworden. “Treurig was dus het vooruitzicht
bij zeer zware kosten. Onze rust was in God de Heere, en
onze enige hoop op Hem, Die machtig is uit de duisternis
licht te doen voortkomen en dit geloof heeft ons staande
gehouden en Zijn naam zij de eer. De uitkomst is heerlijk
geweest. God heeft ons er door geholpen. Ons gebed was tot
den Heere” schreef Gerardus van Rijn.
Van Rijn wachtte niet lang. Voor de tweede maal toog hij
naar Overijssel om daar nieuw vee aan te kopen. Hij hoopte
dat de regering
weer, zoals het jaar daarvoor, de mogelijkheid open zou
laten om het vee naar Woubrugge te kunnen laten vervoeren.
Hij kocht een aantal nieuwe koeien die in april 1867 in
Woubrugge zouden moeten aankomen. Zo dacht Van Rijn althans.
Er rezen echter grote moeilijkheden. De voorschriften van
hogerhand werden nog strenger dan ze al waren. In april 1867
kwam er een algemeen bevel om de stallen, waar de ziekte
heerste of kwam, ziek en gezond vee af te maken. Geen enkele
koe mocht de wei meer in en de dieren die er al liepen,
moestep er uit. Er kwam dus niets van het plan van Van Rijn
terecht om zijn nieuwe veestapel uit Overijssel
te laten overkomen.
“Den 25sten April kregen wij de vrijheid om op dien dag het
vee, dat wij nog hadden in het land te doen. Na dien dag
mocht er niets meer gebeuren. Eenige dagen in Mei werden de
provincies Noord-Holland en Utrecht vrij verklaard”, aldus
Van Rijn.
Nu werden de moeilijkheden nóg groter want er kwam een
drukke handel op gang in Overijssel en Groningen. De boeren
daar wilden hun vee graag kwijt en konden het ook veel
duurder verkopen als men gekocht had. Ze wilden dus graag de
koop verbreken. Andere koeien waren niet te koop. Men wist
de mensen haast niet tevreden te stellen.
Jacobsladder 1984-6 blz -7
Op 28 mei 1867 werd ook een gedeelte van Zuid-Holland vrij
verklaard en toen besloot Van Rijn om zijn koeien de reis
naar Woubrugge te laten maken. Dit dorp mochten ze echter
nog niet in; ze moesten in Bodegraven blijven staan. Van
Rijn: “We haalden op dien dag in gemeenschap met anderen
honderddertig koeien die in Woerden tot Nieuwerbrug en
Langeruigeweide bij verschillende boeren in het land werden
gedaan en daar bleven tot 19 Juni. Toen kregen we weer
vrijheid en hadden 's morgens om tien uur het grote
voorrecht, dat de beesten weer in het land waren en wij dus
onder des Heeren onmisbaren zegen weer konden beginnen met
ons brood te winnen hetwelk wij ook weer bij vernieuwing
hebben mogen genieten en zijn door Gods groote genade al
deze belangrijke verliezen weer te boven gekomen”.
Van augustus 1865 tot mei 1867 waren er meer dan
honderdduizend koeien het slachtoffer geworden van de
runderpest. Een derde daarvan herstelde, maar werd enige
tijd later weer getroffen door de longziekte, waaraan dan
alsnog de meeste stierven. De runderpest was zulk een
gevreesde ziekte dat in de negentiende eeuw bij sommige
veehouders tien, zestien, twintig of soms wel dertig koeien
op één dag stierven……. Sommige boeren bleven gespaard, bij
anderen stierf twee- of driemaal achter elkaar de gehele
veestapel.
Gerardus van Rijn bleef, na al zijn tegenslagen, een
godvrezend man. Hij besloot zijn verslag dan ook als volgt:
“Maar onder alles heeft de Heere bewezen, dat Hij God
Almachtig is, Die kan vernederen, maar ook verhoogen. Zalig
de man, die Hem heeft leeren kennen en leeren aanbidden als
de eenige waarachtige God en Jezus Christus, Dien Hij
gezonden heeft”.
HANS VAN DER WERELD
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Op den 3den dezer werden onder politie-toezicht afgemaakt
dertig schapen, meerendeels lijdende aan de besmettelijke
schapenschurft en toebehoorende aan een koopman die ze in
Nov. l.l. van de heer H.H. alhier (= Woubrugge) had
aangekocht. Er was verzuimd aangifte volgens de Wet bij den
Burgemeester te doen, dat die dieren aan eene besmettelijke
ziekte lijdende waren. De bouten werden per as naar
Rotterdam en de huiden na gedesinfecteerd te zijn naar
Leiden vervoerd.
(De Rijnbode, 19 december 1875)
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Het mondzeer onder het vee is in deze gemeente (= Woubrugge)
uitgebroken en heerscht voornamelijk in de Vliet- en
Oudendijkschen polders.
(De Rijnbode, 2 september 1877)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-6 blz -8
Nu 1984 bijna achter ons ligt, is het misschien interessant
om een korte terugblik te werpen op het jaar 1924, zestig
jaar geleden dus. Het jaar 1924 begon met de tijding dat ds.
Joh. Kijne predikant van de Nederlands Hervormde Gemeente
zou worden.
Hooi voor het vee werd er in dat jaar in ruime mate
gewonnen, misgewas kwam niet voor. De tongblaar gaf wel
schade maar de weide gaf volop gras en de kaasprijzen bleven
zeer bevredigend.
De Woubrugse scheepswerven leverden tal van motorboten af en
ten gerieve van het publiek brachten de veerschippers een
tweede motorboot in de vaart. Dat alles getuigde van de
vooruitgang.
Ook de huizenbouw werd niet stopgezet. Op de plaats waar men
een derde bakkerij dacht te bouwen, verrees een autogarage
met woningen, terwijl er uitzicht was op een garage met
reparatiefaciliteiten.
In de winter van 1923 op 1924 telde Woubrugge enige
werkelozen. In verband daarmee werden door het burgerlijk
armbestuur in overleg met de diaconieën pogingen gedaan en
in de kiesvereniging van de AR plannen besproken om een
vereniging voor werkverschaffing op te richten.
Voor ernstige ongevallen bleef Woubrugge gedurende 1924
gespaard. Gelukkig werd de brand in het historische
kerkgebouw tijdig ontdekt. De ongevallen van W.W.C. v.d.N.
en J.K. liepen goed af. Hierbij mogen wij de redding door
“den kloeken knaap” B. niet vergeten.
Woubruggenaren die in het jaar 1924 overleden waren: J.
Elstgeest, D. Hoogendoorn-de Jeu, de weduwe J.
Guldemond-Kramer, M.E. van Pelt, K. Kroon, A.J. Heenk, H.
van Luling en zijn echtgenote, de weduwe G. den
Blanken-Schijf, R. de Jong, Aagje van Rhijn alsmede de
echtgenote van M.J. Heenk.
Woubrugge bleef na 1890 met zijn duizenden stuks vee zonder
een plaatselijke veearts. In genoemd jaar vertrok Jacob van
Dam naar Oldebroek. In 1924 vestigde zich de heer Bos als
veearts in Woubrugge.
De gemeenteraad werd weer voltallig: de heer Van ’t Riet
bezette de wethouderszetel en de heer P. Vromans nam zitting
in de raad. De ambtenaar ter secretarie Luiendijk maakte
promotie en werd elders tot burgemeester benoemd. P. Baat
werd benoemd tot opzichter van de Polder Vierambacht en deed
zijn timmerzaak van de hand.
Onder leiding van dokter L.E. Loth werden de belangen van de
afdeling Woubrugge van het Groene Kruis behartigd tot
leniging van zieken. Er werd een nieuw gebouw in gebruik
genomen als magazijn. Ook de ziekenverenigingen alsmede die
voor verpleging kweten zich uitmuntend van hun taak.
In feestelijke stemming herdacht de Chr. Oranjevereniging de
geboortedag van koningin Wilhelmina, waarbij een fraai stuk
uit de vaderlandse geschiedenis te berde werd gebracht. De
Chr. Jongelingsvereniging “Timothëus” herdacht haar
veertigjarig bestaan. Maar de zo nuttig genoemde
padvindersclub verdween welhaast onopgemerkt van het toneel.
Wat men in Woubrugge in geen jaren gezien had, verscheen in
de zomer van 1924, namelijk een kermistent met
“spullebazen”. Dit bezoek was zeker niet tot ieders
genoegen!
Inbrekers verschaften de Woubrugse politie veel werk, maar
in tegenstelling daarmee waren er ook eerlijke mensen.
Iemand vond f 500 en liet niets na om de eigenaar op te
sporen om hem het geld ter hand te stellen.
De gereformeerden zagen hun predikant ds. W.M. le Cointre
naar Bergen op Zoom vertrekken.
Op schoolgebied traden er in 1924 weinig veranderingen op.
Hoofdonderwijzer K. van der Laar startte een cursus
Landbouwboekhouden. Mej. Kater vertrok naar Noordwijk en
werd opgevolgd door mej. De Boer.
Ook in het Woubrugse “postpersoneel” kwamen geen
wijzigingen. De postambtenaren vervulden trouw hun plicht.
De tweede gaanderij in het hervormde kerkgebouw kon in 1924
nog niet
Jacobsladder 1984-6 blz -9
worden gerealiseerd, al was daartoe wel een besluit genomen.
Er waren voorts plannen voor de vernieuwing van het oksaal
in de stijl van het gebouw. Nadat de heer Zandstra bedankt
had als organist werd er een electromotor aangebracht voor
de luchtpomp van het kerkorgel.
In 1924 werden er ook nieuwe vondsten gedaan met betrekking
tot de dorpshistorie, o.a. interessante oude tekeningen van
het voormalige kerkgebouw te Jacobswoude.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
WAARDEVOLLE ARTIKELEN VOOR MUSEUM “VAN HEMESSEN”
Het Museum “Van Hemessen” heeft op 26 september j.l. oude
handschriften met artikelen over Comrie gekregen. De van
Schotse afkomst zijnde Alexander Comrie stond van 1735 tot
1773 als dominee in Woubrugge. Door zijn geschriften kreeg
hij grote bekendheid.
Het museum bewaart met grote zorg wat spullen van en over
dominee Comrie. Zo is er onder meer zijn aan de Leidse
universiteit uitgereikte bul te zien. Ook een portret van
Comrie en een oude uitgave van zijn vermaarde boek “ABC des
geloofs”. Meer bezat Woubrugge niet over haar beroemdste
kanselredenaar, waar zelfs de fraaie kade langs de
Woudwetering naar is vernoemd.
Mevrouw Van Dijk was uit Veenendaal - naar Woubrugge gekomen
om aan hulp-conservator Wim Korteling de oude schriften met
artikelen te overhandigen. Eigenlijk sloeg het museum twee
vliegen in een klap. Het was bekend, dat ds. Doornenbal, die
voor de oorlog de Woubrugse gemeente voorging, zich zeer
verdiept had in zijn illustere voorganger Comrie. Dat leidde
tot een serie van artikelen in het “Gereformeerd Weekblad”.
Het museum had echter nooit de hand kunnen leggen op deze
artikelenreeks. Mevrouw Van Dijk, die meer dan vijfentwintig
jaar huishoudster was bij de inmiddels overleden dominee
Doornenbal, heeft de artikelen bij het opruimen van diens
nalatenschap gevonden. Zij was van mening dat het Woubrugse
museum de juiste plaats was voor de artikelen over Comrie.
Wim Korteling toonde zich zeer verheugd over de schenking.
De kennis over Comrie is ermee vergroot en de artikelen van
Doornenbal zijn nu in bet bezit van het museum.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Het aantal monumentale objecten waarvoor de regionale
stichtingen “Monumentenwacht” een inspectie-abonnement
afsloten, steeg in 1983 van 2635 tot 3997. De inspecties
liepen op tot boven de 4.000, een toeneming van twaalf
percent ten opzichte van 1982.
Uit een proefonderzoek in Gelderland naar het effect van de
inspecties bleek, dat de eigenaars/beheerders van
vierenvijftig onderzochte monumenten na vier inspecties
voor in totaal ruim f 400000 aan onderhouds- en herstelwerk
hadden laten uitvoeren. Een behoorlijk deel van dit
onderhoudswerk is zeker toe te schrijven aan het
inspectierapport van de Monumentenwacht.
Kerken en torens vormen de hoofdmoot in het objectenbestand
van de provinciale monumentenwachten. Van de bijna
vierduizend objecten
(per 31 december 1983) waren er 1918 kerken en torens.
Gelderland staat het hoogst met tweehonderdnegenennegentig
kerkelijke inspectieabonnementen. Tweede is Friesland met
tweehonderdvijfentachtig, derde Zuid-Holland met
tweehonderdzesendertig, vierde Noord-Holland met
tweehonderdvijfendertig.
Burgemeester D. Brouwer de Koning is vice-voorzitter van de
stichting Monumentenwacbt Zuid-Holland.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-6 blz -10
UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE VOOROFSE POLDER
Op een mooie zondagavond van het bevrijdingsjaar 1945 brak
de kade van de Voorofse Polder. Niet door de gevolgen van
oorlogsgeweld, maar door het opspringen van een deel van de
polderkade, op een plaats waar deze erg steil is, vlak bij
de poldermolen. Het gerucht van de dijkbreuk verspreidde
zich snel door het dorp en de volgende dag kwamen er
berichten over in de dagbladen. Zelfs de poldermolen stond
op het toen zeer schaarse krantenpapier afgebeeld.
Mocht u de soms overdreven berichten in de kranten destijds
gelezen hebben, de naam van de Voorofse Polder zult u zich
wel niet meer kunnen herinneren. Wel moet u weten waar die
polder gelegen is, namelijk tegenover het dorp Hoogmade, aan
de zuidzijde van de Does, tussen de voormalige
Juffrouwswetering en de Bruine wetering.
Het is niet mijn bedoeling een verslag te geven van de
dijkbreuk en zijn gevolgen. Integendeel! De dijkbreuk komt
zelfs niet ter sprake. Aan de band van archiefstukken in het
Hoogheemraadschap van Rijnland zal ik u een beknopt verslag
geven van het ontstaan en de groei van genoemde polder.
De oorsprong van de Voorofse Polder gaat terug tot omstreeks
1570, toen door “Hendrick Dircqsz. ende Willem Maertens
wonende in den ambochte van Esselickerwoude aen Dijckgrave
ende hoege heemraden van Rijnlandt een kerckgebodt in de
parochiekercke van Esselickerwoude werd versocht omme te
mogen stellen een wintwatermolentgen op omtrent 25 margen
landts, omme de zelve landen daar mede drooch te maelen ende
bequame(lick) te mogen gebruijcken. Des zullen zij het
waeter daer van uijt maelen tussen den heere van Poelgeests
Groenenwech ende Hendrick Dircqsz. zijn landt, loopende zoo
voorts in de Does”.
Het kerkgebod werd gepubliceerd en belanghebbenden kregen
veertien dagen gelegenheid om hun bezwaren bij de klerk van
het Hoogheemraadschap bekend te maken. “Ende alsoo hem
nyemant binnen behoorlijcken tijt hier jegens geopposeert en
heeft, hebben dijcgrave ende hoege heemraden de voorschreve
supplianten geconsenteert haerluijder versouck tot
wederseggen”.
Het poldertje kwam dus zonder tegenwerking van de anderen
tot stand en aan de hand van de kaart getekend na 1600
kunnen we beoordelen hoe de situatie was voor de latere
polderuitbreidingen.
Vanaf de Groenwech (welke toebehoorde aan de heer Van
Poelgeest) waren een viertal boerenwoningen naast elkaar
langs de Does gelegen. Van die vier boerenhuizen is er nog
een over, welke volgens de ingekerfde cijfers van het
deurkalf dateert uit 1613. De drie andere zijn in de loop
der eeuwen verdwenen. De poldermolen maalde het overtollige
water in een lange voorboezem welke uitkwam in de Does, en
wel halverwege de Groenewech en de Bruine Wetering.
Zoals reeds gezegd waren er twee poldervergrotingen. De
eerste in het voorjaar van 1632 na goedkeuring van het
Hoogheemraadschap van Rijnland, waarbij de poldermolen naar
de Bruine wetering werd verplaatst. “Alsoo de Ingelanden van
polder gelegen tusschen de Bruijnweteringe ende Groenewech
in de Ambachte van Esselickerwoude bij Requeste hadde
verthoont, dat zijluijden in meijninge waeren een nieuwe
wintwatermolen in de zelve haere Polder op te rechten en de
Polder te vergroten”. Dan volgen diverse partijen land,
tezamen 21½ morgen, “en soude de kade geleijt worden
rontom de voors. landen recht uit te meten, Den Ring der
Bepoldering zal geslagen worden, beginnende ten oosten den
Ed. Heer van Poelgeest(Groeneweg) en Leendert Cornelisz.
Aeckerboom, ten Westen de Bruijnewetering, ten Noorden de
Does met zeeckere huijswerven. Met conditiën dat niemant
vergoedinge en zal genijeten van zijne kade, alsoo de zelve
verhouffslaecht zullen werden, portie portijes gelijck, en
zal ClaesJansz, beijde de eijnden maecken, naement(lick)
Oost- en Westeijnde, zonder dat hij in ‘t vorder Houffslaech
zal werden gemoeijt.
Jacobsladder 1984-6 blz -11
En dat ijdereen gehouden soude zijn de uitvaert voor sijne
landen op te suijveren om daer door bequamel(ick) met een
schip hoy te mogen vaeren, oock de schouwe jaerlicq daer
over te drijven met booten van beschouwinge, in conformie
van keuren van voorn. Heemraetsehap”.
Na de eerste polderuitbreiding volgde binnen enkele maanden
een tweede:
“Alsoo seeckere gelanden gelefen ten suijden van ’t
poldertgen tusschen de Groenewech en de Bruijneweteringe in
den Ambachte van Jacobswoude …… mette Ingelanden der voorsz.
polder verdrage en geaccordeerd waeren, om met hunne landen
aen voorsz. polder aengedamt te mogen werden, ende met ’t
wintwatermolentgen drooch bemaelen te werden ……” En dan
volgen de namen der toetredenden met de stukken land.
Van een klein particulier poldertje door twee personen
gesticht was het een polder geworden met meerdere
belanghebbenden en het spreekt vanzelf dat er stemmen
opgingen om tot het vaststellen van een polderkeur te
komen. Er werden veertien bepalingen opgesteld en ter
goedkeuring aan Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland
voorgelegd. Op 16 april 1633 gaven deze hun goedkeuring aan
de hier volgende veertien (verkorte) bepalingen:
Dat ieder der ingelanden zijn kade zal doen maken naar de
hoogte van het peil der Munnikepolder (Leiderdorp). Men zal
gehouden wezen de zoden uit te steken en met harde aarde of
zand in te vullen, zonder de materie uit de sloot te
trekken.
Zal men de sloten daar een ander zijn water doorlozen moet
negen voet wijd maken.
Zal men de rekening doen ten huize van Dirck Cornelisse van
Leeuwen Waert op Hoochmade na Koppelmaandag, en als dan de
molen, wederom besteden voor een jaar.
Zullen twee peilen bij de molen geslagen worden, een winter-
en een zomerpeil. En zal de molenaar niet verder van de
molen afgaan dan vijftig roeden. Als de molenaar buiten de
vijftig roeden waar en daar iets aan stukken brak, dan zal
hij op eigen kosten wederom gehouden zijn te laten maken.
Men zal de kaden en dammen schouwen tweemaal in het jaar,
zullen de molenmeesters voor elke keer schouwen ontvangen
zes stuivers, zal alle jaar de oudste molenmeester af gaan
en aan een ander zijn plaats geboden worden.
Aldus gedaan in ‘t Gemeentelants Huijs van Rijnlant binnen
Leyden.
Huijden desen 16 aprillis 1633.
Over bovengenoemde bepalingen is vooral voor belanghebbenden
wel wat interessants mede te delen. Ik zal mij slechts
bepalen tot de wijzigingen en de aanvullingen, welke
betrekkelijk gauw noodzakelijk bleken.
In het begin van het jaar 1640 doen “Molenmeesters van
Groenwechsepolder, mitsgaders verscheijdene Ingelanden van
dien” een verzoek aan Rijnland om tot vaststelling en
verhoefslaging van de molenwetering te komen, waarbij tevens
de plaats en de grootte der inlaatduikers werd vastgesteld.
Over de plaats en het gebruik van de inlaatduikers blijken
meer dan eens moeilijkheden gerezen te zijn. Al eerder was
er een verzoek binnen gekomen om water op een stuk land te
laten lopen en in 1639 waren er “verscheydene clachten
gedaen, hoe dat Groenwechse polder door eenige quaade
willige persoonen wert geopend tot merkelijke schade van
d’ingelanden”.
Dat ook de natuurelementen grote schade aanrichtten moge
blijken uit het volgende. In het jaar 1640 werd het
poldermolentje “door een stercke wint om verre geworpen en
ter neer gevelt, en de landen in de selve bepolderinge
gelegen jegenswoordich niet bemalen en konden werden. En
alsoo ‘t merendeel der Ingelanden geerne sien souden, dat
hunne landen gelijck voor desen, behoorlick bemaelt,
drooghgemaeckt ende dienvolgen van een wintwatermolen
versien mochten werden, en in plaetse van ‘t oude om verre
gewurpen molentje, een ander, een weynich
Jacobsladder 1984-6 blz -12
grooter als selve voor desen is geweest, op de oude plaetse
in de selve bepolderinge te mogen doen stellen. Mits dat "de
molenwerf een weynigh sal werden vergroot, te vreden sijnde
te betalen en te vergoeden de molenwerf en de vergrotinge
van dien aen dengeene uit (wiens) land d'selve alrede
geschoten, off noch zal werden geschoten,tot taxatie van
mannen en sulcq bij onpartijdigen daer toe te verkiezen”. De
grote poldermolen kwam tot stand en is nog steeds te zien -
zij het dan hersteld, of vernieuwd - aan de Bruine wetering,
op een honderd meter afstand van de Does.
In de loop der eeuwen is zowel de naam als het aanzien van
de polder geheel verandert. Sprak men vroeger van “poldertje
aan de Groenewegh” of Groenweghsepolder, tegenwoordig is het
Voorofse of Voorofsche Polder. Oudtijds waren de
boerenwoningen, vier in getal, vlak bij elkaar langs de Does
gelegen. Drie van deze vier zijn tussen 1670 en 1870
afgebroken en dus verdwenen. De enige overgebleven is nog
steeds te zien en wel in gerestaureerde en verfraaide vorm.
G.UIJTTENHOUT
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
"De beide feestcommissiën voor de viering van het
Kroningsfeest alhier (Woubrugge), zijn thans tot één
verenigd, en zullen op 12 Mei a.s. des middags
volksvermakelijkheden, afgewisseld door muziekuitvoering,
doen plaats hebben, des avonds de groote brug illumineeren
en eene gondelvaart met illuminatie en flambouwverlichting
doen houden, afgewisseld door bengaalsch en ander vuurwerk
en muziek, zijnde de ingezetenen tevens uitgenoodigd, om te
illumineeren aan de waterzijde in het dorp”.
(De Rijnbode, 26 april 1874)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
“Te Woubrugge en Hoogmade werden de schoolkinderen onthaald
en deden begeleid door de School- en Feestcommissie een
optocht door bet dorp; de voorgestelde illuminatie der brug,
zoo ook de gondelvaart, moest echter wegens het ongunstig
weer tot den volgenden dag worden uitgesteld, maar had toen
ook met het beste gevolg plaats en leverde met het ontstoken
vuurwerk, een prachtig schouwspel op”.
(De Rijnbode, 17 mei 1874)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
"Diakenen der Herv. Gemeente werden dezer dagen verblijd met
een gift van f 500, hun vermaakt door wijlen L. Winkel uit
erkentelijkheid voor de achting en toegenegenheid, die hij
tijdens zijn leven van zoo velen mocht ondervinden. Dit
legaat wordt te meer op prijs gesteld, omdat de overledene
tot de R.K. kerk behoorde”.
(De Rijnbode, 27 december 1874)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
"Den 9 dezer is ter openbare kennis gebracht, dat de mazelen
binnen deze gemeente epidemisch heerschen. Ze zijn echter
van een goedaardig karakter”.
(De Rijnbode, 13 mei 1877)
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-6 blz -13
IK HERINNER MIJ. (10)
Februari 1953 begon met de grote ramp in de Zuid-Hollandse
en Zeeuwse wateren. Om juist te zijn: boze voortekenen op
vrijdag 30 januari, gevolgd door angsten allerwege op
zaterdag de 31ste, voorafgaande aan de rampnacht van,
zaterdag 31 op zondag 1 februari. Vele mensen, ook dieren,
kostte dit het leven, niet te berekenen miljoenen gingen
verloren.
Begin februari sprak men welhaast niet anders dan over deze
ramp. Hulpacties allerwege om mensen en vee te redden,
gevolgd door het inzamelen van kleding, het samenstellen van
schoonmaakploegen, het uit de grond stampen van het
rampenfonds, dat in de miljoenen zou gaan lopen.
De gemeente Woubrugge liet zich zeker niet onbetuigd, ten
gevolge waarvan mevrouw Van Wijk-Boot op 12 maart met een
door de Bond van Plattelandsvrouwen gevormde schoonmaakploeg
naar Goeree-Overflakkee kon vertrekken. Haar echtgenoot en
ik brachten de acht hulpkrachten per auto (beiden een
Consul) naar Sommelsdijk en Middelharnis. Juist, deze
gemeente werd gekozen door de binding die ontstond toen
burgemeester D. Rijnders in maart 1946 Woubrugge
verwisselde voor genoemde tweeling-gemeente. Gaarne nu nog
een woord van waardering voor het nare, zeer ruwe werk, dat
deze vrouwen en meisjes aldaar ruim een week lang hebben
verricht zonder enige geldelijke vergoeding: dat was hulp.
Terwijl de post in die februarimaand ook goeddeels bestond
uit bijzonderheden over de ramp en de plannen voor leniging
van de nood, werd ook de stelling bewezen, dat het leven
toch door ging. In diezelfde maand februari 1953 deed de
Unie van Watertoeristen aan het gemeentebestuur weten het
dorp Woubrugge te hebben uitgekozen voor de jaarlijkse
Pinkster-stertocht, voor welk evenement gaarne medewerking
werd gevraagd.
Vragen genoeg deden zich voor: op hoeveel personen en
jachten diende zo ongeveer te worden gerekend? Zouden de
bewoners van de Oost- en Westzijde van de Wetering
aardigheid in, dan wel bezwaren hebben tegen deze merende
invasie? De mogelijke vragen van de gasten om water en
aftapping van electrische stroom, het bergen van het
huishoudelijk vuil, de bevoorrading van
levensmiddelenwinkels, het aanpassen van de gasten aan het
gedragspatroon - ook op zondag - van de autochtone
bevolking. Daarnaast de vraag welke medewerking er te
verwachten zou zijn van "Het Oude Raedthuys" en Hotel de
Weger. Vlak daarbij de regeling van ontheffing sluitingsuur.
Herhaalde besprekingen met het bestuur van de Unie en het
aftasten van de locale publieke opinie in het algemeen,
vormde een volgende fase. Er scheen alle reden om met die
planning door te gaan.
Tussen vrijdag 22 en zaterdag 23 mei meerden tientallen
grote en kleine jachten aan de beide oevers van de
Wetering. Op zondagmorgen geen gerucht of beweging vanwege
de kerkdiensten, zaterdagavond een feestavond, desgewenst
met dansen, zondag geen danspartij en (‘s lands wijs, 's
lands eer) wel een diner in “Het Oude Raedthuys”. Over het
weer viel er niets af te spreken - dit was meer dan goed.
Het rustieke Woubrugge werd aan alle kanten gesierd als
watersportgemeente. Op de foto's neemt men niet alleen de
zeer uiteenlopende vaartuigen waar, maar ook de vlaggen en
vaantjes die kleur brachten en … hier en daar een vlijtig
geverfd petroleumblik geplaatst als vuilberging. Het ophalen
van deze vaten na de Pinksterdagen nam wel tijd, maar gaf
geen overwerk door slecht gebruik buiten de vaten. Er kon
waarlijk van sportief gebruik worden gesproken.
Zaterdagavond 23 mei konden de gasten en inwoners genieten
van de verlichte toren van de Nederlandse hervormde kerk en
van dorpsmuziek. In de zaal van “Het Oude Raedthuys” was er
een feestelijke gezellige avond met speeches over en weer,
dansmuziek die vrij spaarzaam werd
Jacobsladder 1984-6 blz -14
beantwoord.
Zondag eerste Pinksterdag, bleken meerdere gasten gehoor te
hebben gegeven aan de uitnodigingen van de kerken. De
namiddag stond in het teken van de vlootschouw die werd
afgenomen door de voorzitter van de Unie, ir. Servatius op
zijn eigen jacht. Mijn vrouw en ik genoten de eer aldaar aan
boord te zijn gevraagd. De beide wethouders Bank en
Schraverus waren met hun dames op een ander schip genood,
zomede de gemeentesecretaris Hoogenboom. Ruim na zes uur
genoten de velen van een feestdiner in “Het Oude Raedthuys”.
Maandagmorgen had in het raadhuis de ontvangst plaats van de
Brasemmeermin. Aangezien een meermin geen benen heeft, dus
niet kan lopen, werd de overigens zeer spectaculaire figuur,
zittend in een zetel, door vier stoere jongens gedragen. De
dragers hadden zich gesierd met wierplanten. Een dergelijk
transport over de oude klapbrug was een niet alledaags
gezicht, dat zeer veel belangstelling trok. Welkomst
woorden, gevolgd door wederwoorden, het wisselen van
(eenvoudige) geschenken, het toeklinken met een morgendrank
waren de voornaamste bezigheden en objecten voor
amateurfotografen en journalisten om een en ander vast te
leggen.
De stertocht werd daarop besloten met prijsuitreiking, die
voor buitenstaanders wat moeilijk was te volgen. Men maakte
zich haastig dan wel kalmpjes aan gereed voor de afvaart.
Tegen het einde van de middag restten slechts goede
herinneringen en sportief gebruikte vaten. De stertocht naar
Woubrugge was voorbij en ruim dertig jaar later wordt er nog
eens aan herinnerd. Een laatste herinnering: de dag volgend
op het zonnige evenement werd gemarkeerd door koude en
regen.
VAN WAGENINGEN
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
"De persoon A.Z., die verdacht werd van op 10 Maart j.l. in
dienstbaarheid en uit wraak bij haar meester H.H.,
grondeigenaar alhier, eene poging tot brandstichting te
hebben gepleegd, heeft door tusschenkomst der ijverige
bemoeingen van den hier gestationeerden Rijksveldwachter
H.C. van Beugen eindelijk hare misdaad bekend en is
vervolgens gevankelijk naar Leiden gevoerd ten einde zoo
mogelijk hare verdiende straf te ondergaan. In 1874 heeft
zij bereids 3 maanden celstraf ondergaan wegens diefstal in
dienstbaarheid”.
(De Rijnbode, 4 april 1875)
Jacobsladder 1984-6 blz -15
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
"De vroeger vanwege de Maatschappij van Landbouw afd.
Woubrugge en omstreken aangekondigde Tentoonstelling van
Stieren, had hier 15 Mei plaats. Er waren tentoongesteld 14
eenjarige en 12 tweejarige stieren. Voor eenjarige stieren
werd de eerste prijs, f 20, toegekend aan W. den Hertog te
Woubrugge”.
(De Rijnbode, 20 mei 1877)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
"Door den Burgemeester is aangehouden en opgezonden aan de
Heer officier van justitie te Leiden, ten fine van onderzoek
aan 's Rijks munt, een valsch 25 cents stuk, de beeltenis
dragende van Koning Willem II en als jaartal 1849".
(De Rijnbode, 28-mei 1876)
BOEK OM SCHRIFT VAN VOOROUDERS TE LEREN LEZEN
De ettelijke tienduizenden die jaarlijks in archieven
snuffelen om iets over hun voorouders te weten te komen,
kunnen sinds kort met behulp van een handleiding de
handschriften van voor de achttiende eeuw leren lezen en
begrijpen. Minister E.C. Brinkman van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur kreeg op 11 september het eerste
exemplaar van “Schriftspiegel” gepresenteerd, een
handleiding in boekvorm voor “opa en oma zoekers” amateurs,
maar ook beroepsspeurders en studenten. Het boek kost f 79
en is in de boekhandels voorradig. De samenstellers zijn
P.J. Horsmall die in Den Haag bij de Rijksarchiefdienst
werkt, Th.J. Poelstra, gemeente-archivaris van Vlaardingen
en drs. J.P. Sigmond, directeur van de Rijksarchiefschool in
Den Haag. Zij kozen voor het boek meer dan
honderdvijfentwintig teksten uit de dertiende tot de
achttiende eeuw, afkomstig uit het hele land. De teksten
zijn vrijwel alle op ware grootte afgebeeld met daarnaast de
tekst in “gewone” letters en cijfers. Behalve deze
vertaalde schrijfwijze wordt een toelichting geboden.
Hoofdzaak
---------
Dr. R.J. Demarée van uitgeverij Terra wees de bewindsman
erop, dat
de afbeeldingen van de oude handschriften op perkament en
papier op de rechterpagina’s zijn afgedrukt. Ze vormen dan
ook de hoofdzaak
van het boek en kunnen niet als illustraties worden
beschouwd. Op de naastliggende pagina’s staan de vertalingen
en toelichtingen. Deze hedendaagse teksten hadden de auteurs
niet op papier, maar op cassetteband geleverd.
De samenstellers voorspellen een grote belangstelling voor
bet leerboek. Jaarlijks leggen alleen al aan het Algemeen
Rijksarchief in Den Haag ongeveer dertigduizend mensen meer
dan honderdduizend bezoeken af. Het merendeel is
geïnteresseerd in de ontwikkeling en verwantschap van
geslachten. Behalve dit archief zijn er Rijksarchieven in
elke provincie en archieven van andere overheden. Ook zij
genieten een groeiende belangstelling.
In “Schriftspiegel” zijn de oude handschriftteksten in een
zeker verband geplaatst. Dit werkt in de hand dat ze
gemakkelijker kunnen worden begrepen. Daartoe is ook een
aparte lijst opgenomen Van Oudnederlandse woorden en
begrippen die worden verklaard. De gebruikte handschriften
vormen een bonte reeks die vele belangrijke aspecten van de
vroegere samenleving dekken. Naast een spreiding in de tijd
en over het land zijn zoveel mogelijk verschillende stukken
opgenomen, onder andere: charters, brieven, resoluties,
verslagen, rekeningen, vonnissen en journalen.
Schriftsoorten
--------------
In de inleiding komen ook onderwerpen aan de orde als
schriftsoorten, taal, afkortingen en datering. Er zijn
“routebeschrijvingen” opgenomen met middeleeuwse teksten,
teksten uit de zestiende of zeventiende eeuw,
Oost-Nederlandse teksten, gemakkelijke en moeilijker
teksten.
De fragmenten oude handschriften in “Schriftspiegel”
bevatten veel en zeer verscheiden feiten. Zo vragen Pieter
Nieustat en Isaac Sanders, die rond 1600 de chirurgijns van
het Heilig Sacramentsgasthuis in Dordrecht waren, de
bestuurders van het gasthuis een steenhouwer niet langer toe
te staan bevroren benen en voeten te behandelen die soldaten
in hun winterkwartieren hebben opgelopen.
In de tekst heet het onder meer: “Het begeeft hem nu also,
dat door dit winterlegher veele arme soldaten haere beenen,
voeten ende teenen vervrosen sijn ende verstorven, diekvele
in dit gasthuys legghen”.
Jacobsladder 1984-6 blz -16
Vonnis
------
De schepenbank van Gouda vonniste in 1602 “Jan Robertss.,
anders genaemt Jan Weyman”. Deze Engelsman (uit Norwich)
had “buyten pijne ende bande van ijser onder den blaeuwen
hemel bekendt ende beleden” inbraken te hebben gepleegd.
Hij werd “gegeesselt ende op te galeye vebannen”.
Het gerecht van Hasselt vonniste in hetzelfde jaar Arent
Frerieks wegens kwakzalverij. Hij was van “zeer guader
afcompst ende oneerlicke olderen geboren”. Hij beroemde zich
erop te zijn “een seer expert, wellervaren, van Godt geleert
meister in de midicinen”. Hij werd met “de stienen der
justitie an den hals; met ontdeckten hooffde” te kijk
gesteld en vervolgens verbannen “met twie wittebroden in
zijn handt omme zijn levent lanck niet wederomme in de stadt
van Hasselt” te komen.
Uit het archief van een familie Van Ewsum is een boekje
bekend uit het midden van de zestiende eeuw met aanwijzingen
voor het enten van planten en bomen enzovoorts. Daarin heet
het onder meer: “Ts't dat sake dat gi olde pissen reten an
appelboemen off andere boemen off wijngaerden, se dragen wal
to meer vruchten”.
(Leidse Courant, 12-9-1984)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
KAMER WIL MEER INVLOED GEMEENTEN BIJ MONUMENTENZORG
De Tweede Kamer wil dat de gemeenten en de provincies een
grotere vinger in de pap krijgen bij de monumentenzorg.
Unaniem uitte de Kamercommissie voor Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur onlangs deze wens in een debat
met minister Brinkman over diens Monumentennota.
Volgens de commissie moet het rijk meer taken op het gebied
van de bescherming van monumenten afstoten aan de lagere
overheidsorganen en vooral naar de gemeenten, maar Brinkman
wees moties daarover van de hand.
De minister is het in principe wel met de Kamer eens, maar
vindt dat de decentralisatie van de monumentenzorg
geleidelijk moet plaatsvinden en niet in een klap. Veel
gemeenten en provincies zijn naar zijn mening nog niet goed
uitgerust voor het voeren van een goed monumentenbeleid.
Ongeveer veertig gemeenten, die veel monumenten hebben,
krijgen al iets meer bevoegdheden ten aanzien van de
aanwijzing en het onderhoud van historisch waardevolle
gebouwen of objecten. Het rijk moet echter wel kunnen
blijven ingrijpen als zo'n gemeente bijvoorbeeld een pand
wil slopen dat door het ministerie van WVC als waardevol
wordt aangemerkt, zo zei Brinkman. Hij keerde zich ook
tegen een suggestie van VVD-zijde om een
“calamiteitenfonds” in het leven te roepen, waaruit geld
kan worden geput voor het herstel van monumenten die bij
een ramp (bijv. brand) schade oplopen. Volgens de minister
is het weinig zinvol zo'n fonds te stichten omdat het
moeilijk is te bepalen hoeveel geld erin moet worden
gestort en "omdat er bij een ramp altijd wel geld voorhanden
is om de schade te herstellen".
De minister kondigde aan dat er binnenkort een "Nationaal
Restauratiefonds" zal komen, waaruit eigenaren van
monumentale panden voorschotten kunnen krijgen op door het
rijk toegezegde subsidies. Het Bouwfonds Nederlandse
Gemeenten gaat dit restauratiefonds beheren.
(Leidse Courant, 25-9-1984)
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
“OTTO CORNELIS VAN HEMESSEN”
een vereniging met hart voor de geschiedenis van
Woubrugge/Hoogmade!
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-6 blz -17
“ALLE ROEM IS UITGESLOTEN”
N.a.v. Hans van der Wereld:”0tto Cornelis van Hemessen.
Veldwachter en historicus te Woubrugge (1854-1937)” Alphen
aan den Rijn 1984.
“In weerwil van dit opschrift op het grafmonument van Otto
Cornelis van Hemessen kan deze uitspraak niet gestand worden
gedaan. Immers, na het overlijden van deze
gemeenteveldwachter en historicus van Woubrugge is zijn
faam nog immer levend”.
Met deze woorden leidt het bestuur der historische
vereniging het boekje van Hans van der Wereld over Van
Hemessen in. Het zijn woorden die bij het eerste lezen al
vragen oproepen en er bij nader inzien blijk van geven dat
het bestuur de religieuze strekking van dit opschrift niet
heeft begrepen. Want wat is er aan de hand?
Het bestuur kan de uitspraak doen dat alle roem uitgesloten
is, niet “gestand” doen. Daarmee zal wel bedoeld worden, dat
het bestuur het met deze woorden niet eens is. Als argument
voert het bestuur aan, dat de faam van deze historicus en
gemeenteveldwachter nog immer levend is. Daarom is dit
opschrift niet terecht; er is wel degelijk reden om te
roemen” Maar waarom zo vraagt de argeloze lezer zich af,
waarom heeft Van Hemessen zijn familie dan opdracht gegeven
juist deze tekst op zijn grafsteen te plaatsen? Wist hij
niet dat hij zich een zekere faam had verworven? Maar dat
moet hij geweten hebben, hij was immers voor zijn
verdiensten onderscheiden? Of was Van Hemessen zo'n
bescheiden mens dat hij latere generaties opriep zijn
verdiensten maar niet te waarderen? Ook dat lijkt me
onwaarschijnlijk, hij was in ieder geval zo trots op zijn
onderscheiding dat hij die aan ieder die het maar wilde,
liet zien. Nee, wat er aan de hand is, is dit: het bestuur
heeft de religieuze strekking van dit opschrift niet
verstaan en daarmee Van Hemessen op een voor hem essentieel
punt misverstaan. Ik wil dat uitleggen.
De genoemde regel is ontleend aan een bekend en door velen
geliefd gezang. In telkens nieuwe gezangbundels werd het
opgenomen. Voor het eerst vinden we het in de bundel
“Evangelische Gezangen” uit 1806. Toen later de
Gereformeerde Kerken in Nederland aarzelend over gingen tot
het zingen van enkele gezangen tijdens de eredienst, vond
ook dit lied, als het 25ste, in hun kleine bundeltje een
plaats. Verder vinden we het in de hervormde bundel die in
1938 verscheen en als gezang 451 kreeg het een plaats in het
liedboek van de kerken. Het is, dat moge uit bovenstaande
opsomming wel duidelijk zijn, een alom geliefd en bekend
gezang.
De dichter was de in zijn dagen beroemde Jan Scharp
(1756-1828). Deze Scharp werd na zijn theologische opleiding
te Leiden predikant o.a. in St. Anna Parochie, Axel en
Rotterdam. Als gevolg van zijn trouw aan Oranje werd hij in
1796 ontslagen en moest hij vluchten naar Oost-Friesland.
Toen echter het politieke tij weer keerde, was zijn aanhang
hem nog niet vergeten en in 1800 kon bij naar Rotterdam
terugkeren. Ondertussen was hij te Duisburg gepromoveerd.
Behalve om zijn kanselgaven en oranje gezindheid stond deze
man ook bekend als een orthodox calvinist die zich
herhaaldelijk in geschrifte gekeerd heeft tegen het
opkomende rationalisme. Bilderdijk dichtte over hem: Hij
trots der felsten storm op kerk en staatsbewind
Hield Christus zoenleer vast en bleef oranje-vrind.
Traditioneel calvinistische leerstukken als de verzoening
door het bloed van Christus en de uitverkiezing werden door
hem beleden. Tenslotte is Scharp een van de drijvende
krachten geweest bij het tot stand komen van de bundel
“Evangelische gezangen” uit 1806. Ook van zijn hand werden
er enkele gedichten in deze bundel opgenomen.
Van deze vrome en orthodoxe man is dus de regel afkomstig
die Van
Jacobsladder 1984-6 blz -18
Hemessen op zijn grafsteen wilde laten plaatsen. Om
duidelijk te maken waar deze regel over gaat, geef ik u de
gehele tekst van het
eerste couplet: Alle roem is uitgesloten
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten
'k roem in vrije gunst alleen!
Ja eer ik nog was geboren,
eer Gods hand die alles schiep
iets uit niets tot aanzien riep
heeft zijn liefde mij verkoren.
God is liefde 0 Eng'lenstem?
mensentong verheerlijkt hem.
Uit het verband waarin de eerste regel staat, blijkt m.i.
overduidelijk dat het hier niet gaat om roem bij mensen.
Immers, “onverdiende zaligheên heb ik van mijn Godgenoten”.
Het gaat dus om roem bij God. Men kan dit als volgt
parafraseren: voor alle “zaligheên” die ik van God
ontvangen heb of nog ontvangen zal, kan ik mij nergens op
beroemen. Ze zijn “onverdiend”. Alle roem is uitgesloten. En
als er al iets te roemen valt, dan niet mijn eigen
prestaties, maar de vrije gunst alleen, de niet verplichte
liefde van God. Ja, voordat ik was geboren had hij mij lief.
De achtergrond van deze gedachten vinden we in de brief van
Paulus aan de Romeinen. In het derde hoofdstuk (vs. 27 e.v.)
gaat het over de vraag of wij mensen recht op Gods liefde
hebben omdat we iets hebben gepresteerd, bijvoorbeeld omdat
we gehoorzaamd hebben aan zijn geboden. Paulus ontkent dit
ten stelligste. God heeft ons lief, hoewel wij geen rechten
kunnen doen gelden op zijn liefde. Alle roem is uitgesloten.
Ditzelfde probleem speelde ook in de tijd van de reformatie:
hoe wordt een mens zalig? Door goede werken? Of om niet? En
het is in deze reformatorische traditie dat Jan Scharp wilde
staan.
Dit alles maakt de eerste regel nog duidelijker dan hij op
zichzelf reeds is. De eerste regel wil zeggen: bij God kan
ik me nergens op beroemen. Ik moet het helemaal hebben van
zijn onverdiende liefde. En dan nu terug naar de door mij
aangehaalde zin uit de inleiding. Van Hemessen belijdt: bij
God kan ik mij nergens op beroemen. Maar wat zegt het
bestuur? Wij vinden deze uitspraak misplaatst. Daar komt die
eerste zin althans op neer. Maar wil het bestuur dan op de
rechterstoel van God gaan zitten? Wil het bestuur Van
Hemessens godsdienstige overtuiging bekritiseren? Beide
veronderstellingen acht ik niet aannemelijk. Maar dan blijft
er nog maar een mogelijkheid over: het bestuur heeft niet
beseft dat dit opschrift een religieuze strekking heeft.
Men zag niet in dat roem bij mensen en roem bij God twee
geheel verschillende zaken zijn. Men is gewoon afgegaan op
de klank, zonder op de context van het opschrift te letten.
Ik hoop dat het bestuur deze vergissing bij een volgende
druk van dit boekje kan goedmaken. Want zowel Van Hemessen
als het boekje over hem verdienen zo'n tweede druk.
Woubrugge, 20 oktober 1984
M. J. AALDERS
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Regenten van het Herv. wees,- en armhuis alhier, werden
dankbaar verrast met eene gift van f 54,60 ten behoeve
hunner armen, als de zuivere opbrengst eener door den Heer
N. Strijland, logement- en koffiehuishouder ter dezer
plaatse, bij zijne woning geplaatste bus, ter gelegenheid
van het ijsvermaak in den afgelopen winter, welke daardoor
getoond heeft, hoe hij het aangename met het nuttige weet te
vereenigen. (9-3-1879)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++