Jacobsladder 1984-5
Jacobsladder 1984-5 blz -1
123456789 123456789 123456789 123456789 123456789 123456789
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+ DE JAC0BSLADDER 4e jaargang, nummer 5 +
+ september 1984 +
+ +
+ Tweemaandelijkse uitgave van de +
+ Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” +
+ te Woubrugge ISSN: 0168-1079 +
+ Opgericht: 12 juni 1979 +
+ - +
+ Beschermheer : D. Brouwer de Koning. +
+ burgemeester van Woubrugge +
+ Redaktie : Wim Korteling en Hans van der Wereld +
+ Stencilwerk : Cees Kroon +
+ Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter, +
+ Dokter Lothlaan 22, +
+ 2431 AC Woubrugge, +
+ tel. 01729--8807; +
+ H. van der Wereld, secretaris, +
+ Acaciastraat 26, +
+ 2404 VB Alphen aan den Rijn; +
+ R.van Heemskerck Düker,penningmeester +
+ Boddens Hosangweg 90 +
+ 2481 CB Woubrugge +
+ W.Korteling,bestuurslid, +
+ Emmalaan 4,2481 BA Woubrugge +
+ J. Keyser, bestuurslid, +
+ Leidse Slootweg 4, +
+ 2481 KH Woubrugge; +
+ +
+ Contributie: f 12,50 per jaar,te voldoen op onze rekening+
+ bij de Rabobank te Woubrugge, nr.3524.14847 +
+ giro: 95108. +
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
INHOUD
Van de bestuurstafel 2
Geslaagde braderie 1984 2
Oud nieuws 2
Groenwegh bestaat vijfentwintig jaar 3
Inventaris archief Vrouwgeestpolder 6
Theologische wortels van de Nederlandse Protestanten Bond 9
Drie publicaties betreffende Hoogmade 14
Ik herinner mij •• 0 (9) 15
Nederzettingsonderzoek 16
Duizenden monumenten afgevoerd 18
Boekbesprekingen 18
Oud nieuws 19
Marijtje 20
Klederdrachtgroep Genootschap "Oud-Katwijk" naar Woubrugge22
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Op donderdag 22 november a.s. komt de klederdrachtgroep van
het
genootschap "Oud-Katwijk" naar Woubrugge. Vanaf 20.00, uur
zullen in "De Wijk" zo’n twintig dames en heren iets laten
zien over de kleding van destijds, zoals die ook in
Woubrugge en
Hoogmade gedragen werd. Een hoogtepunt zal zijn een
Katwijkse doopgang, met een ouderwetse baker en een echte
baby!
De toegangsprijs voor de avond is vastgesteld op f 2,50 p.p.
Introducees zijn welkom.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -2
VAN DE BESTUURSTAFEL
Na de vorige mijlpaal in de historie van onze vereniging
zijn we al weer bij een volgende aangeland, namelijk het
honderdvijftigste lid van de vereniging. We dachten dit op
de, overigens geslaagde, braderie van 22 augustus te kunnen
vieren, maar reeds de zaterdag daarvoor was het zover.
De groei zit er goed in. Nu al zijn we, als ik dit schrijf,
dicht bij de honderdzestig. Dat betekent in een jaar bijna,
zestig percent meer leden. En stelt u zich eens voor als die
voor eind september allemaal hun bijdrage voor 1984 zouden
hebben betaald; de penningmeester zou dat zeer waarderen. We
hebben namelijk dure tijden achter de rug, gezien alle
publicaties die er sinds vorig jaar zijn verschenen.
Vervolgens wil ik namens de vijf bestuursleden mensen
oproepen om actief te worden binnen de vereniging. U hoeft
niet bang te zijn opgezadeld te worden met een middeleeuwse
tekst of in een of ander archief te worden losgelaten. Nee,
we zoeken juist mensen die praktisch werk willen doen:
bezorgen of verzendklaar maken van publicaties, stencillen
of het bemannen bijvoorbeeld van onze stand op de braderie.
“Vele handen maken licht werk” geldt ook voor ons.
Ik hoop, dat ik veel mensen mag begroeten als actief lid_van
onze nog steeds snel groeiende vereniging.
HERMAN BOSMAN voorzitter
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
A3 Braderie 1984
GESLAAGDE BRADERIE 1984
Evenals vorig jaar mochten we ook nu weer vele bezoekers aan
onze stand verwelkomen. We hoopten op de braderie het
honderdvijftigste lid in te kunnen schrijven, maar tot onze
verbazing waren er vooraf al vele inschrijvingen. Vandaar
dat het honderdvijftigste lid, de heer J.A.C. Slingerland
uit de Wilhelminalaan 4 in Woubrugge zeer tot zijn eigen
verbazing de zaterdag voor de braderie in het Museum “Van
Hemessen” een felicitatie en een gratis jubileumboek in
ontvangst mocht nemen.
Gelukkig waren er ook nog vele inschrijvingen op deze
zonnige braderie, zodat we nu bijna honderdzestig leden
hebben. Ook de verkoop van onze publicaties liep uitstekend.
Vooral de tweede, uitgebreide druk van “Een moord op het
Braassemermeer” ging vlot van de hand. Helaas moesten we een
aantal malen nee verkopen, omdat reeds een aantal
publicaties uitverkocht is. Tevens was er veel vraag naar
een boek(je) à la "Eene wandeling door Woubrugge en
Hoogmade”, waar we helaas niet aan konden voldoen. Het lijkt
me nuttig om voor volgend jaar iets dergelijks wel aan te
kunnen bieden. Leden, wat denkt u van een dergelijke
uitgave? Laat het ons eens weten.
De samenwerking met het Museum “Van Hemessen” in de stand
verliep weer uitstekend. De fotoboeken werden veel bekeken
en enkele nog ontbrekende namen op oude foto's werden
aangevuld door ons lid de heer Terhorst.
Tot slot zou ik alle nieuwe leden van harte welkom willen
heten en onze voorzitter Herman Bosman, en de penningmeester
Ria van Heemskerck Düker hartelijk willen bedanken voor het
“bemannen” van onze stand.
Bedankt en tot volgend jaar!
WIM KORTELING
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
De kinderen der hier bestaande zangschool maakten Woensdag
(20 augustus) met den onderwijzer per stoomboot een
uitstapje naar Haarlem en omstreken. (De Rijnbode,
24-8-1879)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -3
GROENWEGH BESTAAT VIJFENTWINTIG JAAR*
Dit jaar is het precies een kwarteeuw geleden dat in
Hoogmade de Groenwegh werd gerealiseerd. Eigenlijk is deze
weg al veel ouder, want reeds op oude kaarten (1) is er
sprake van een verbinding genaamd “Groenwegh”, van Hoogmade
naar de Ruigekade. De weg wordt voor het eerst genoemd in
een kerkgebod d.d. 1 september 1571 inzake het plaatsen van
een windwatermolentje. In de middeleeuwen moet dit weggetje
de rechtstreekse verbinding zijn geweest van het kasteel
“Groot Poelgeest” te Koudekerk naar de heerlijkheid
Hoogmade. In dit dorp hadden de Van Poelgeesten een
buitenverblijf, op de plaats van het tegenwoordige
“Vierkante Huis” (Noordeinde 8, de voormalige Nederlandse
hervormde pastorie).
Die middeleeuwse “Groenwegh” had uiteraard nog niet de vorm
zoals wij die vandaag de dag kennen. Destijds was het meer
een smal pad, alleen geschikt voor voetgangers. Het was een
smalle strook grond die midden in de Juffrouwswetering lag.
Aangezien dit water in een rechte lijn van Hooqmade naar het
genoemde kasteel “Groot Poelqeest” (2) liep en de
Juffrouwswetering op de Ruigekade doodliep, kan aangenomen
worden, dat wetering en Groenwech oorspronkelijk tot “Groot
Poelgeest” hebben doorgelopen en omstreeks 1444 gedeeltelijk
zijn verdwenen bij de stichting van de Hondsdijkse polder in
dat jaar (3). Voor zover zich de Hondsdijkse polder
uitstrekt zullen dus weg en vaart daarin zijn verdwenen. Na
1444 zal men van Koudekerk komende zijn weg over enige
dijken hebben moeten nemen om het overgebleven gedeelte van
de Groenwegh te kunnen bereiken.
Dat er in de middeleeuwen behoefte bestond aan deze
verbinding is begrijpelijk. Immers, op 1 april 1331 kocht
Dirk van Poelgeest, de ambachtsheer van Hoogmade, van graaf
Willem de heerlijkheid Koudekerk. Hierdoor werd de band
tussen deze twee heerlijkheden gelegd, die tot in de 19de
eeuw stand zou houden (4).
De op een kaart van 1590 van Dou voorkomende vaart tussen de
Oude Aa en de Does werd gegraven opdat de Van Poelgeesten
met hun vaartuig voor hun huis in Hoogmade konden aanleggen
(5). De vaart van de Oude Aa naar de voormalige pastorie
bestond nog tot in de jaren zestig van deze eeuw.
Niet alleen in Hoogmade (6) hadden de Van Poelgeesten
gronden. Ook aan weerszijden van de Juffrouwswetering was
dat het geval. Op 2 juni 1565 vroeg “de Ed. Vrouwe van
Poelgheest” aan het Hoogheemraadschap van Rijnland een
kerkgebod, dat zij zou mogen oprichten een
“wintwatermolentgen” in de plaats van haar oude paardemolen,
staande op haar landen, liggende in Esselijkerwoude aan de
Groenwegh, ten einde bet water te kunnen werpen in de Does
(7). Tot 1686 behoorde aan Van Poelgeest ook de vogelkooi,
ten westen van de Groenwegh (8) nabij de Kooiwoning.
De wonderlijke naam Juffrouwswetering of Juffrouwswatering
is vermoedelijk te danken aan een van de adellijke
bewoonsters van “Groot Poelgeest”. De naam Groenwegh wijst
op gering verkeer, een met gras begroeide weg, hetgeen mede
blijkt uit het feit, dat de weg door de Van Poelgeesten werd
verpacht.
De Juffrouwswetering bestond uit een dubbele vaart, met in
het midden een anderhalve kilometer lange strook grond,
z.g. vliet- of buitenland, land dat buiten de bedijking en
bemaling viel. Hier en daar werd in de 19de eeuw deze strook
doorgegraven, zodat later de smalle middenmoot uit een
aantal langwerpige eilandjes bestond.
Toen in vroeger tijden de Groenwegh in gebruik kwam, waren
er nog geen polders. Aan de wegens moerassigheid
noodzakelijk geworden verhoging van de weg zullen de
bermsloten aan weerszijden haar ontstaan te danken hebben.
Toen nu door daling van de grond of door verhoging van de
waterstand, of door beide, de wei- en hooilanden tussen
Koudekerk en Hoogmade, zoals elders, onbruikbaar dreigden
te worden, moesten
Jacobsladder 1984-5 blz -4
kaden deze gronden tegen bet water beschermen. Hierdoor
ontstonden toen vele kleine polders. Vergunningen tot
inpolderingen zijn van 1546 af in groten getale door
Rijnland afgegeven. Bij deze geleidelijke inpoldering van
gronden werd rekening gehouden met de bestaande situatie
van Juffrouwswetering en Groenwegh, zodat de dijken
evenwijdig langs de beide wateringen werden aangelegd.
Hierbij werd toen dus de middenstrook gehandhaafd.
Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog bleek het gewenst om
ter plaatse voorzieningen te treffen. De dijken van de
Vlietpolder en de Voorofsepolder langs de Juffrouwswetering
waren slecht. Er werden plannen gemaakt om de wetering te
dempen. Daarop rezen bezwaren van de zijde van Hoogmadese
agrariërs. Zij konden na een eventuele demping niet meer
per boot hun landerijen bereiken. In januari 1951 hadden er
in het Woubrugse gemeentehuis besprekingen plaats naar
aanleiding van de ingediende bezwaren. Men had wel een
voorkeur om per as de landerijen te bereiken, maar dan
diende ook een toegang tot de boerderijen gerealiseerd te
worden. Overleg met het Provinciaal Bestuur volgde.
Gedeputeerde Staten lieten aan Rijnland weten (9) dat men
over wilde gaan tot afdamming van de Juffrouwswetering op
een punt ongeveer tachtig meter ten zuiden van de Does.
Vierhonderdvijftig meter oude kade langs de Kooipolder was
in onderhoud bij drie aangelande eigenaren, dus dat betrof
geen lasten voor de Hondsdijkse polder. Een vierde aangeland
had geen belang bij de realisering van een weg. Aanvankelijk
(10) stelde het Provinciaal Bestuur voor om elke polder
ieder de helft van de geplande werkzaamheden te laten
betalen, plus beide polders het niet door de Hondsdijkse
polder op te brengen bedrag.
Het bestuur van de Vlietpolder werd gevraagd om de zaak in
een hand te houden inzake de uitvoering.
Intussen wees het Provinciaal Bestuur (11) er nog op dat de
slechtste gedeelten van de kade hersteld dienden te worden
daar de uitvoering van de definitieve plannen nog wel enige
tijd op zich zouden laten wachten.
Beide polders gaven (12) hun fiat aan de voorwaarden van
Gedeputeerde Staten nadat men een ingelandenvergadering had
gehouden.
Het Provinciaal Bestuur besloot in principe tot het vanwege
de provincie uitvoeren van dempen en liet weten (13) dat na
toestemming van de Dienst Uitvoering Werken met de
eigenlijke werkzaamheden zou worden begonnen.
Intussen maande Rijnland (14) tot verbetering van de kaden.
Na het bekend worden van de geplande afdamming van de
Juffrouwswetering werd een aantal bezwaarschriften ingediend
door boeren zowel als particulieren, hoofdzakelijk tegen het
niet meer kunnen varen. Rijnland achtte de beste oplossing
om over te gaan tot het maken van een eenvoudige
afsluitmogelijkheid in de wetering nabij de uitmonding in de
Does (15), vanwege de verwachting dat de demping geheel
onzeker bleek te zijn. Deze afsluitmogelijkheid of keersluis
zou f 25.000 gaan kosten. De helft zou door Rijnland worden
betaald. Deze kosten waren aanzienlijk lager dan de geplande
werkzaamheden aan de kaden; die begrootte men op plm. f
125.000.
Een steeds terugkerende vraag van de Voorofsepolder en de
Doespolder was dat achterliggende polders op lagere_ lasten
uitkwamen door bescherming door de kaden van deze polders.
Dat werd goeddeels door Rijnland beaamd (16).
Op 30 september 1957 verwierpen de polderbesturen van de
Vlietpolder en de Doespolder de voorgestelde keersluis,
omdat bij realisering van deze voorziening de polderlasten
met f 45 per ha per jaar zou stijgen.
Twee Hoogmadese aannemersbedrijven brachten op 25 februari
1958
Jacobsladder 1984-5 blz -5
gezamenlijk een offerte uit voor demping plus aanbrengen van
een verharding. De werkzaamheden zouden volgens hen f 78.775
gaan kosten. Ruim een maand later (17) werd namens de beide
polders, Voorofsepolder en Vlietpolder, aan Gedeputeerde
Staten in overleg met de heer ir. J. v.d. Oever de plannen
voor een demping voorgelegd. De kosten werden toen begroot
op f 90.000. Men vroeg daarvoor subsidie.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland bleef intussen aandringen
op een verbetering van de polderkaden (18). Men dreigde
middels de Bevoegdhedenwet het werk op te dragen, waarvoor
de kosten geheel ten laste zouden komen van de polders.
Gedeputeerde Staten berichtte (19) dat een subsidie verleend
zou worden op de raming van j 90.000. Toegevoegd werd de
verbinding van de vaart en de provinciale weg, thans naast
het Vlietpark (kosten j' 35.000). Na veel berekeningen zou
zeventig percent (= f 85.000) subsidie worden verleend
waarbij de provincie gronden “om niet” beschikbaar zou
stellen voor de realisering van een verbindingsweg.
Aangezien er op dat moment echter bij de provincie geen
gelden aanwezig waren diende gewacht te worden op nieuwe
kapitaalsmiddelen.
In een gecombineerde vergadering d.d. 3 september 1958
gingen de gezamenlijke besturen van de Vlietpolder en de
Voorofsepolder accoord met de plannen. Het financiële
plaatje zag er toen als volgt uit:
Begroting: weg en demping f 90.000
verbindingsweg 35.000
---------
f 125.000
provinciale subsidie - 85.000
---------
f 40.000
Subsidie van Rijnland - 12.500
---------
Lasten voor 2 polders f 27.500, te verdelen
voor
elke polder naar gelang van de kadelengten.
In het najaar van 1958 was er geen geld bij de provincie
aanwezig en werd verzocht om de rente te vergoeden.
Gedeputeerde Staten beschikte gunstig op dat verzoek, nadat
Rijnland een toezegging gedaan had een
voorschot te geven van f 85.000.
Intussen waren er vier inschrijvingen op het dempingskarwei
binnengekomen. De laagste was van de fa. P. Versluys & Zonen
uit Bodegraven voor f116.000. Op 29 december 1958 kan men
tot de aanbesteding overgaan.
In de zomer van 1958 besliste het Provinciaal Bestuur dat de
nieuwe weg een openbare diende te worden en wel een B-weg.
Omstreeks diezelfde tijd besloot de gemeenteraad van
Woubrugge dat de nieuwe weg de naam “Groenwegh” zou krijgen.
Zo kon in de zomer van 1959 de nieuwe weg worden opgeleverd.
De polderkaden kwamen daardoor te vervallen, de boerderijen
werden met voertuigen bereikbaar en er behoefde geen brug
over de Juffrouwswetering te komen. Al met al een
verbetering dus voor de bereikbaarheid ter plaatse, maar met
het verlies van een eeuwenoude, historische situatie.
Noten:
* Voor dit artikel werd gebruik gemaakt van de publicatie
“De bedreigde Juffrouwswetering bij Hoogmade” door A. Bicker
Caarten in het Leids Jaarboekje van 1954 en aantekeningen
door Th.J. van der Wereld, voormalig
secretaris-penningmeester van de Vlietpolder en de
Voorofsepolder.
Kaart van Rijnland door Floris Balthazar (1610-1615); idem
door
Dou en Van Broeckhuysen (1649).
2. Bij de Kooiwoning(boerderij van G.P. van der Voorn)
staande, ziet
Jacobsladder 1984-5 blz -6
men in het verlengde van de Groenwegh naar het noorden de
bebouwde kom van Hoogmade en naar het zuiden de boerderij
Groot Poelgeest te Koudekerk.
3. “Poldernamen in Rijnland", door S.J. Fockema Andreae,
Leiden,
1952, blz.21. ",',' '.
4. W.M.C. Regt, Leidsch Jaarboekje 1907, blz. 96.
5. Verg. "Eene wandeling door Woubrugge en Hoogmade", 0.
C. van Hemessen, 1904, blz. 129 en 149.
6. De heerlijkheid Hoogmade omvatte nagenoeg de
Hoogmadesche Polder.
7. Archieven van Rijnland, inv.1933,nr. 4061. '
8. Rechterlijk Archief Esselijkerwoude BV 19, fl. 78
e.v., Algemeen
Rijksarchief.
9. Brief d.d. 19 november 1952.
10. Brief d.d. 3 september 1953.
11. Brief d.d. 18 februari 1954.
12. Brief d.d. 19 september 1953.
13. Brief d.d. 10 december 1953.
14. Brief d.d. 22 december 195LJ-.
15. Brief d.d. 13 maart 1957.
16. Brief d.d. 29 mei 1957.
17. 31 maart 1958.
18. Brief d.d. 15 januari 1958.
19. Brief d.d. 21 juli 1958.
HANS VAN DER WERELD
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
NIEUWE AANWINST: INVENTARIS VAN HET ARCHIEF VAN DE
VROUWENGEESTPOLDER
Onze verzameling archiefinventarissen werd onlangs
uitgebreid met die van de Polder Vrouwgeest. Deze inventaris
werd opgemaakt in januari 1959 en draagt het volgnummer 131.
Het archief wordt bewaard door het Hoogheemraadschap van
Rijnland, gevestigd te Leiden.
De inventaris opent met een kort historisch overzicht van de
polder, dat wij onze lezers niet willen onthouden. E.e.a.
werd samengesteld door G.E. Nederhorst.
Waterstaatkundige geschiedenis
De polder Vrouwgeest licht in de gemeente Alphen aan den
Rijn en grenst ten noorden aan de polder Oudendijk, die in
de gemeente Woubrugge ligt, ten oosten aan de
Heimanswetering, ten zuiden aan de polder Gnephoek en ten
westen aan de Gemeenelandse Watering, die Alphen van de
gemeente Koudekerk scheidt(1).
Het deel van de gemeente Alphen, waarin de polder Vrouwgeest
nu ligt, was vroeger een zelfstandige gemeente, n.l.
Oudshoorn. Op 1 januari 1918 werd deze gemeente opgeheven en
bij Alphen gevoegd (2).
Van de polder Vrouwgeest is geen stichtingsakte bekend. In
1633 werd een verzoek tot stichting van deze polder door
Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland niet ingewilligd
(3), maar in 1634 kreeg de polder, zoals wij lezen,
toestemming van Rijnland om de kade te verhogen en een
molen te bouwen (4). Hieruit zou men kunnen opmaken, dat de
polder circa 1634 gesticht is. Toch bestond Vrouwgeest als
waterstaatkundige eenheid al eerder. In de
kaartenverzameling van Rijnland bevindt zich een kaart van
Vrouwgeest, in 1627 getekend (5). De naam Vrouwgeest komt al
voor op de, oudste landkaart van geheel Rijnland, tussen
1610 en 1615 door Floris Balthasar getekend (6). Sinds 1652
stuurde de polder zijn rekening ter goedkeuring naar
Rijnland (7).
In 1726 is tijdelijk de kade tussen de polders Vrouwgeest en
Oudendijk verwijderd, vermoedelijk ter betere afwatering in
de scheidingssloot tussen beide polders (8).
Zowel de polder Vrouwgeest, als de ten zuiden daarvan
gelegen polder Gnephoek behoorden tot de heerlijkheid van
Oudshoorn. In 1755 werd door ingelanden van beide polders
het plan geopperd, om het noordelijk deel van die
heerlijkheid zover zuidwaarts, als het veen zich uitstrekte,
te bedijken, te vervenen en droog te malen (9). Dit
gedeelte zou de gehele polder Vrouwgeest en het daaraan
grenzende noordelijke gedeelte van de polder Gnephoek
omvatten. Enige tijd later
Jacobsladder 1984-5 blz -7
werd het plan goedgekeurd door de eigenaar van de
heerlijkheid Oudshoorn, Pieter baron van Rheede van
Oudshoorn, en ruim een jaar later, op 4 oktober 1756, gaf
het bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn fiat
aan dat plan en stelde daartoe een reglement vast (10). In
dat reglement werd bepaald, dat de polder Vrouwgeest en het
voornoemde deel van de polder Gnephoek tot één polder
gecombineerd zouden worden door afdamming van de
Groenewegsewetering, die Vrouwgeest van Gnephoek scheidde.
Later zou men het noordelijk deel van beide polders apart
bedijken, vervenen en droogmalen, en dit zou dan weer een
afzonderlijke polder worden. Na de vervening van deze
noordelijke polder kwam in 1813 een einde aan de combinatie
met Gnephoek, die van 1756 af bestaan had. Tussen 1756 en
1813 sprak men van de gecombineerde polders Vrouwgeest en
Gnephoek.
Bestuur van de polder
Het was vroeger gewoonte, dat landeigenaren met dezelfde
waterstaatkundige belangen een verzoek tot vorming van een
eigen bestuur bij Rijnland indienden, met daarbij een door
hen opgesteld conceptreglement. Ieder waterschap stelde zijn
eigen reglement vast, maar in 1639 wilde Rijnland eenheid in
al deze reglementen brengen. In een keur bepaalde het
Hoogheemraadschap onder meer dat de schout en de secretaris
van het ambacht, waarin de polder lag toezicht en
bestuursrechterlijke bevoegdheid ten aanzien van
polderaangelegenheden zouden krijgen. De schout van het
ambacht werd tevens voorzitter van het polderbestuur,
terwijl de secretaris van het ambacht ambtshalve secretaris
werd van dat polderbestuur. Dit zou ook het geval zijn bij
kleinere polders. Bij de eigenaren van dergelijke kleine
polders rees daartegen verzet. In 1652 werd aan hun bezwaren
tegemoet gekomen in die vorm, dat de bovenstaande bepaling
betreffende het toezicht en het bestuur van polders slechts
zou gelden voor polders die groter waren dan 1100 morgen (85
ha). Kleinere polders bleven autonoom (11). In 1857 werd
voor honderdtweeëndertig polders in Zuid-Holland (w.o.
Vrouwgeest) bij de Provinciale Staten ontwerpreglementen
ingediend (12). In 1858 werden er na verscheidene
beraadslagingen bijzondere polderreglementen vastgesteld
(13). Het bijzondere polderreglement van Vrouwgeest is
laatstelijk in 1966 herzien (14).
In 1859 stelde het bestuur van de polder een keur vast, die
in 1860 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, werd
bekrachtigd. Deze keur werd vernieuwd in 1889, 1899, 1909,
1930, 1940, 1951 en 1963 (15). Sinds 1950 zijn zomer- en
winterpeil op 4,78 - N.A.P. vastgesteld (16).
De belasting of omslag bedroeg in 1968 f 75 per ha. De
oppervlakte van de polder is 150 ha, welke bijna in haar
geheel belastbaar is.
Bemaling
De polder werd tot 1968 bemalen door een vijzelmolen, die
aan de Heimanswetering staat (17). In 1634 is er voor het
eerst sprake van bemaling (18). De molen is in 1797 gebouwd
en in gebruik genomen. Hij is een grondzeiler, d.w.z. een
lage molen, die gemakkelijk van de grond af bediend kan
worden. De roeden van de molenwieken waren aanvankelijk
volgens twee systemen gebouwd: het systeem-Fauël en het
Prinsen-molenwieksysteem (19).
Om de polder sneller te bemalen, heeft Vrouwgeest in het
jaar 1967 een overeenkomst met de polder Oudendijk gesloten,
waarbij een nieuw gemaal aan de scheidingssloot tussen beide
polders voor de bemaling ging zorgen. Toestemming hiervoor
werd door Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland in 1968
gegeven (20). Het gemaal "Rijlaarsdam” staat aan de
scheidingssloot tussen Vrouwgeest en Oudendijk.
Naam van de polder
Jacobsladder 1984-5 blz -8
Misschien slaat het eerste deel van de naam Vrouwgeest op
een ambachtsvrouwe in het begin van de 17de eeuw, toen de
polder Vrouwgeest gesticht werd (21). Volgens de
Nederlandsche Stad- en Dorpsbeschrijver waren er in de 17de
eeuw twee ambachtsvrouwen van Oudshoorn: Margaretha van
Mechelen (1596-1621) en Maria de Vlaming van Oudshoorn
(sinds 1688) (22). Vermoedelijk is de polder genoemd naar
Margaretha van Mechelen, want tijdens haar leven moet het
gebied de naam Vrouwgeest hebben gekregen, zoals uit de
kaart van Floris Balthasar (1610 - 1615) blijkt.
Noten
1. Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen,
waterschappen en polders van Zuid-Holland, 's-Gravenhage,
1906, deel I, afdeling I, blz. 244.
2. Mr. H. Hardenberg, Een nieuwe stad aan de Oude Rijn,
Alphen aan
den Rijn, 1968, blz. 57.
3. Rijnlands Oud Archief, inv. nr. 545, folio 70 e.v.
4. Zie noot 3.
5. Kaartenverzameling van Rijnland: A 1239.
6. Atlas 3, blad 10.
7. Rijnlands Oud Archief, inv. nr. 6352.
8. Rijnlands Oud Archief, inv. nr. 6357.
9. Zie noot 1.
10. Archief van polder Vrouwgeest,inv. nrs. 1 en 2.
11. J.B.W. Hollestelle, De geschiedenis van de gecombineerde
Starrevaart- en Damhouderpolder, Leids Jaarboekje, 1965,
blz. 176-177.
12. Notulen Provinciale Staten van Zuid-Holland, vergadering
van 13 november 1857.
13. Notulen Provinciale Staten van Zuid-Holland, vergadering
van 13
juli 1858. (Bijlage).
14. Besluit Provinciale Staten van Zuid-Holland van 12 mei
1966.
15. Zie o.a. archief van polder Vrouwgeest, inv. nrs. 209 en
210.
16. Provinciale Almanak van Zuid-Holland, 1968, blz. 236.
17. A. Bicker Caarten e.a., Zuid-Hollands Molenboek, Alphen
aan den Rijn, 1965, blz. 148.
18. Rijnlands Oud Archief, inv. nrs. 226, folio 32 e.v.
19. Zie noot 17. Bij het systeem-Fauël (Ir. F. Stokhuyzen,
Molens, Bussum, Van Dishoeck, blz. 50, 67 e.v.) zijn spleten
in de wieken aangebracht, zodat bij geringe windkracht de
wieken snel kunnen draaien. Bij het Prinsenmolenwieksysteem
(Het Prinsenmolenboek, Wageningen, 1942, blz. 56) zijn
aluminium mantels om de roeden vervaardig en daarin zijn
spleten aangebracht om de snelheid van de wieken te
vergroten. Aanvankelijk hadden de wieken van de molen van
de Vrouwgeest het Prinsenmolenwieksysteem, waardoor de molen
te snel ging. Daarom werd een wiek vervangen door een
Fauël-wiek, waarin klepjes waren aangebracht om de snelheid
te temperen. Deze klepjes kunnen machinaal worden bediend.
Gegevens betreffende deze molenwieksystemen danken we aan de
welwillende
mededelingen van de heer A. Bicker Caarten te Meppel.
20, Notulen Verenigde Vergadering van Rijnland, 27 maart
1968, blz.
97 e.v. _
21. Medegedeeld door de afdeling Naamkunde van de Centrale
Commissie
voor onderzoek van het Nederlands Volkseigen van de
Koninklijke
Academie van Wetenschappen.
23. R. Bakker, De Nederlandsche Stad- en Dorpsbeschrijver,
Amsterdam, 1801, deel VIII, De ambachtsheerlijkheid van
Oudshoorn, blz. 13.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Onze voorzitter en zijn vrouw Paula werden op 2 september
ouders van dochter LISELOTTE. Zoon Joep kreeg er dus een
zusje bij!
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -9
DE THEOLOGISCHE WORTELS VAN DE NPB (1)
1. Inleiding
Bij het zoeken naar de theologische wortels van de NPB
stuiten we op het complexe geheel van de negentiende-eeuwse
vrijzinnigheid, of, met een term die de voorkeur verdient,
de moderne theologie (2). Immers, de oprichters van de NPB,
waarvan ik u noem O.W. Opzoomer en L.W.E. Rauwenhoff, waren
moderne theologen van naam en de leden van de NPB voelden
zich allen met deze theologische -stromingen verwant. Over
deze theologische stroming zal ik u vanmorgen dan ook een en
ander vertellen.
Met de term “moderne theologie” wordt gedoeld op een
richting in de theologische wetenschap, die vanaf 1840 velen
heeft geïmponeerd en die grote gevolgen heeft gehad voor de
kaart van kerkelijk Nederland. Moderne ideeën vinden bij
remonstranten, hervormden, doopsgezinden, NPB-ers en sinds
kort ook, zoals sommige verontruste broeders mij willen doen
geloven, bij gereformeerden.
Aan deze beweging zijn beroemde namen verbonden. Ik noemde u
reeds die van Opzoomer en Rauwenhoff, maar daarnaast valt te
denken aan J. H. Scholten, A. Kuenen, H. Oort, A. Bruining.
K.H. Roessingh en H.J. Heering (3). Om dus tot een enigszins
compleet beeld te komen van de theologische wortels van de
NPB zou ik u moeten bezighouden met een eindeloze opsomming
van namen, geschriften en ideeën. Het is de vraag of ik in
staat ben een dergelijk overzicht te geven, maar bovendien
is in dat geval het gevaar aanwezig, dat u door de bomen het
bos niet meer, zou zien. Van een dergelijke opsomming zie ik
dan ook af en ik beperk me tot drie centrale motieven die de
vrijzinnige theologie hebben gekenmerkt, te weten de afkeer
van een uitwendig gezag, de waardering voor de
natuurwetenschappelijke methode en de nadruk op de eigen
godsdienstige ervaring, die zal ik - en dat is een tweede
beperking - illustreren aan de gedachtenwereld van de
geniale Allard Pierson. Deze benadering is voor u hopelijk
een heldere en voor mij in ieder geval een gemakkelijke,
daar ik over deze theoloog mijn doctoraalscriptie heb
geschreven. Zijn geschriften zijn mij vertrouwd als de
brieven van een oudere vriend, iets wat ik niet van alle
moderne geschriften kan zeggen. Een laatste beperking
betreft dat aspect van zijn denken waarin ik genoemde
motieven meen terug te kunnen vinden, n.l. zijn theologische
kenleer, of, in eenvoudiger bewoordingen, zijn antwoord op
de vraag hoe wij God kunnen kennen. Maar ik begin met enkele
biografische opmerkingen.
2. Allard Pierson. Biografische notities
Allard Pierson werd in 1831 geboren als zoon van een
welgestelde Amsterdamse koopman (4). Hij was de broer van
Hendrik Pierson, die zoveel voor de christelijke charitas
gedaan heeft, en van Nicolaas Pierson, de latere minister
van economische zaken. Zijn ouders behoorden tot de
Reveil-kring en waren bevriend met Groen van Prinsterer, Da
Costa, De Clercq en vele andere bekende Nederlanders. Hij
groeide dus op in een vrome sfeer en deze heeft een blijvend
stempel op hem gedrukt. Wie deze sfeer wil leren kennen,
leze zijn boek "Oudere tijdgenooten” waarin hij op
magistrale wijze over de vrienden van zijn ouders heeft
geschreven (5). Na zijn theologische studie te Utrecht werd
hij predikant, o.a. te Rotterdam. In 1865 legde hij zijn
ambt neer en werd hoogleraar te Heidelberg een plaats die
hij in 1877 verwisselde voor Amsterdam. In 1896 stierf hij,
zesenzestig jaar oud, nadat hij gedurende meer dan veertig
jaar Nederland had laten genieten van zijn omvangrijke
kennis.
Hoewel dus opgevoed in een vroom gezin met traditioneel
christelijke ideeën, ging Al1ard Pierson andere wegen dan
zijn ouders. Te Utrecht, waar hij theologie studeerde, kwam
hij namelijk onder het beslag van
Jacobsladder 1984-5 blz -10
C.W. Opzoomer (1821-1892), die ik u reeds noemde als een van
de oprichters van de NPB. Van zijn invloed heeft Pierson
zich nooit meer kunnen bevrijden, “Snijdt mijn hart open, en
gij leest er den naam van Opzoomer, den auteur van den weg
der wetenschap”, zo schreef hij nog in 1889 (5). Het is deze
ontmoeting geweest, die zijn theologische kenleer in sterke
mate heeft bepaald, en via Opzoomer schoten de centrale
motieven wortel in zijn leven en denken.
3. De theologische kenleer van Allard Pierson
a. Het afwijzen van elk uitwendig gezag
Het klassieke antwoord op de vraag hoe wij God kunnen
kennen, is: via de bijbel, of, voor sommigen, via de
openbaring waarvan ons de bijbel getuigt. Dat betekent
echter dat een mens voor zijn kennis van God afhankelijk is
van een uitwendig gezag, van een gezag dat van buiten af aan
de mens wordt opgelegd. In zijn denken over God is de mens
dus niet vrij, maar gebonden aan de bijbel. En juist deze
gebondenheid werd in de vorige eeuw haast algemeen als
aanstootgevend ervaren. De autonomie des geestes - wij
zouden zeggen: de mondigheid van de mens -stond hoog in het
vaandel van velen. Ook in dat van Pierson. Hij meende dat
door een uitwendig gezag tekort gedaan werd aan de
menselijke zelfstandigheid, aan de menselijke waardigheid.
Echte kennis, echte godsdienstige kennis ook, moet het
oorspronkelijk eigendom zijn van de mens. Wie gelooft op
gezag, gelooft niet, maar een ander gelooft in zijn plaats.
“Evenmin als men kunstenaar heet, wanneer men zich bepaalt
tot het copiëren der ouden, evenmin mag men godsdienstig
worden genoemd, als men zich bepaalt tot het slaafs
overnemen van wat kerk, traditie en bijbel leren” (6).
Nu wisten de modernen ook wel dat een mens niet alles kan
weten en
dus altijd van anderen afhankelijk blijft. Maar: die anderen
stonden open voor verbetering en kritiek. En bovendien: op
beslissende momenten moest een mens zelf kiezen. Voor hun
visie op de bijbel betekende dat, dat zij de bijbel niet
zonder meer terzijde schoven, maar die kritisch bekeken. Wat
men niet kon accepteren, accepteerde men niet. Uiteindelijk
is de eigen godsdienstige ervaring de norm van alle
godskennis en de bijbel was niet meer dan een belangrijke
inspiratiebron voor het religieus leven. Daarmee was de
traditionele visie op de bijbel als het gezaghebbend Woord
van God overboord gezet. Men wilde, men kon niet buigen voor
een uitwendig gezag. Dat gevoelde men als verraad aan de
menselijke natuur.
b. Waardering voor de natuurwetenschappelijke methode
Als tweede motief dat de moderne theologie heeft beheerst
noemde ik u de waardering voor de natuurwetenschappelijke
methode. De natuurwetenschappen beleefden in de vorige eeuw
een periode van ongekende bloei, vooral als gevolg van een
veranderde methode. Men had namelijk de waarneming ontdekt
als weg die tot betrouwbare kennis leidt. En wat
dat voor gevolgen had, was iedere negentiende-eeuwer
duidelijk: de uitvindingen volgden elkaar in snel tempo op.
“Feiten en wetten werden de twee machtswoorden, die het
onderzoek bepaalden en begrensden en waarmee men de
werkelijkheid, de gehele werkelijkheid hoopte te kunnen
omvatten” (7). Dat was nog eens wetenschap! Dat was nog eens
een geheel andere wetenschap dan filosofie en theologie,
wetenschappen die al eeuwen met dezelfde problemen
worstelden en nooit verder schenen te komen. Deze wetenschap
maakte van de negentiende eeuw een grote pakjesavond: iedere
dag nieuwe verrassingen, nieuwe ontdekkingen. Voor velen
was de natuurwetenschap de enige wetenschap die deze naam
met ere en recht droeg.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vraag opkwam of de
natuurwetenschappelijke methode ook niet voor de filosofie
en de theologie
Jacobsladder 1984-5 blz -11
vruchtbaar kon worden gemaakt. In Nederland ondernam C.W.
Opzoomer daartoe als eerste een poging, en hij schreef zijn
beroemde boek "De weg der wetenschap” (8). Alle kennis, ook
de godsdienstige kennis, moet berusten op waarneming en
ervaring. Wat daarmee strijdig is, wat met name strijdig is
met de resultaten van het natuurwetenschappelijk onderzoek,
is geen kennis, aldus deze filosoof.
Nu leerden de natuurwetenschappen de alomtegenwoordige en
almachtige kracht van de wet van oorzaak en gevolg. Alles
heeft een eindige oorzaak, nergens zien we dat de
natuurwetten door een bovennatuurlijk ingrijpen worden
doorbroken. Voor Pierson c.s. betekende dat, dat zij vele
wonderverhalen uit de bijbel niet meer konden accepteren als
waar gebeurd. Immers, zo redeneerden zij, we zien nergens
hoe natuurwetten worden doorbroken, dus de bijbelschrijvers
hebben zich vergist. Wat zij zagen als een wonder, moet een
natuurlijke, een natuurwetenschappelijke verklaring hebben
gehad. Het grootste gedeelte van de bijbel was niet
aanvaardbaar. Het was alles mythe en legende, slechts de
bergrede had nog waarde voor het heden.
Deze twee motieven, de mondigheid van de mens en de
natuurwetenschappelijke methode, hebben de kenleer van
Pierson in sterke mate gekleurd. De bijbel had zijn karakter
als gezaghebbend orakel verloren, en voor kennis van God
moest men daar dan ook niet zijn.
c. Het godsdienstig gevoel als kenbron van God
Dit roept de vraag op, waar een mens dan wel zijn kennis van
God vandaan moest halen. Welnu uit de eigen godsdienstige
ervaring, uit het godsdienstig gevoel. Ook hierin was
Pierson een getrouw volgeling van Opzoomer. Ik heb reeds
verteld dat volgens deze filosoof alle kennis moet berusten
op waarneming en ervaring van de werkelijkheid. De
werkelijkheid kennen is waarheid kennen. Nu is de mens
echter volgens Opzoomer niet overgeleverd aan de fysieke
werkelijkheid alleen. Er is ook een geestelijke
werkelijkheid, of, de werkelijkheid kent twee zijden, een
fysieke en een geestelijke zijde. Beide aspecten van de
werkelijkheid leren we kennen door waarneming. Die
waarneming is echter nooit een directe waarneming, maar
altijd waarneming van het gevoel, dat de werkelijkheid
registreert. Binnen dat gevoel onderscheidde Opzoomer
allereerst het zinnelijke gevoel. Dat is die kant van het
gevoel waarbij onze zintuigen zijn betrokken. Door dit
gevoel waar te nemen, komen we tot kennis van de fysieke
werkelijkheid. Daarnaast onderscheidde hij echter ook het
godsdienstig gevoel, waardoor wij de geestelijke
werkelijkheid leren kennen. Zoals gezegd, heeft Pierson
hierin zijn leermeester gevolgd en we kunnen dus zeggen:
Pierson meende tot kennis van God te kunnen komen door de
waarneming van het godsdienstig gevoel.
De kennis die we echter via deze bron opdoen, moet door het
verstand bewerkt worden. De subjectieve indrukken die we van
God hebben, moeten worden omgezet in een godsleer. Die
godsleer mag echter niet strijdig zijn met onze overige
kennis van de werkelijkheid. En hier ontstaat dan een grote
existentiële spanning in het denken van Pierson, want
consequenter dan Opzoomer trok hij de consequenties uit deze
kenleer. Het is de spanning tussen geloof en wetenschap.
Nauwkeuriger geformuleerd: tussen de kennis die we opdoen
door waarneming van het godsdienstig gevoel en de kennis
die we opdoen door waarneming van het zinnelijk gevoel. Want
wat is er aan de hand? De waarneming van het godsdienstig
gevoel leerde Pierson dat een mens afhankelijk is van een
hoger wezen dat zijn leven leidt. Maar het zinnelijk gevoel,
i.c. de natuurwetenschappen, leerden hem dat natuurwetten
niet worden doorbroken. Beide soorten kennis laten zich
echter moeilijk met elkaar in overeenstemming brengen. De
algemene geldigheid van de wet van oorzaak en gevolg laat
voor een ingrijpende en liefdevolle Vaderhand geen ruimte.
Binnen deze kenleer kan God
Jacobsladder 1984-5 blz -12
niets anders zijn dan de som van alle natuurwetten van wie
wij in ons persoonlijk leven een liefdevolle zorg mogen
verwachten. Aanvankelijk was deze dubbele boekhouding voor
Pierson nog acceptabel, maar de aangeduide spanning nam van
jaar tot jaar toe. Een spanning die trouwens niet slechts
bij Pierson leefde, maar die een geheel tijdsgewricht beeft
gekenmerkt. De Genestet, ook vrijzinnig, heeft dit als volgt
verwoord:
Mijn wetenschap en mijn geloof
die leven saam in onmin.
Want de een houdt, wat de ander
denkt en doet en meent, voor onzinnig.
Intussen beide heb ik lief
juist even trouw en innig.
En toch vind ik mijzelven niet
onreed’lijk noch krankzinnig (9).
Tenslotte werd de spanning voor Pierson ondragelijk. Zijn
godsbeeld vervaagde meer en meer en uiteindelijk meende hij
dat ons spreken
over God slechts een metafoor is die in religieuze taal onze
menselijke idealen symboliseert. M.a.w.: wat wij als het
hoogste, het schoonste, het beste kunnen bedenken, dat
noemen wij God.
Bij dit Godsgeloof is het moeilijk predikant zijn en in 1865
legde Pierson zijn ambt dan ook neer. Nog eenmaal deed hij
een poging zijn geloof voor de rechtbank der wetenschap te
rechtvaardigen, maar in 1875 schreef hij een fel en
hartstochtelijk boek, waarin hij afscheid nam van het
christelijk geloof en kwam tot de belijdenis van het
agnosticisme: “Ik ontken in het geheel niet, wat ik in het
geheel niet ken” (10). De gelovige en de atheïst praten
beiden over zaken waarvan ze niet het flauwste benul hebben.
4. Slotopmerkingen
Drie centrale motieven, zo heb ik in mijn inleiding gezegd,
hebben de moderne theologie gekenmerkt. Allereerst het
verwerpen van alle uitwendig gezag, vervolgens de waardering
voor de natuurwetenschappelijke methode en tenslotte de
nadruk op het eigen geestelijk leven als de bron van
Godskennis. Deze motieven heb ik geïllustreerd aan de hand
van de theologische kenleer van Allard Pierson. Ik hoop dat
deze motieven u enigszins duidelijk zijn geworden, want ze
vormen een belangrijk deel van de geestelijke achtergrond
van de NPB, en daarover zou ik u iets vertellen.
Tevens heb ik er in de inleiding op gewezen dat aan de
moderne theologie vele beroemde namen zijn verbonden. Deze
namen staan voor even zovele ideeën. De moderne theologie
was een pluriforme theologie. Scholten, naast Opzoomer de
vader van deze beweging, was een geheel ander denker dan
Opzoomer en Pierson, terwijl Hoekstra, een doopsgezind
theoloog van hen beiden weer verschilde. Maar ondanks deze
pluriformiteit keren genoemde motieven telkens weer terug.
Anders verpakt, dat wel, maar ze zijn bij iedere moderne
theoloog te vinden. Ook na 1870, wanneer een nieuwe
generatie theologen het strijdperk betreedt. Pas na 1900
kwam hierin enigszins verandering, o.a. door het optreden
van Roessingh. Toch zijn die motieven niet geheel en al
verdwenen. Ook nu nog niet. Zo hoorde ik onlangs een uwer
zeggen: “Ik heb altijd moeite gehad om die wonderen van
Jezus te aanvaarden, totdat een predikant mij vertelde dat
ik deze niet letterlijk maar symbolisch moest opvatten".
Dat is inderdaad vrijzinnigheid pur sang. Pierson heeft het
voor u gezegd. Het andere motief, de mondigheid van de mens,
speelt ook nog steeds zijn rol. Of in de tegenwoordige
vrijzinnigheid nog steeds de nadruk wordt gelegd op de eigen
godsdienstige ervaring als kenbron van God, is mij onbekend.
Tot slot nog enige opmerkingen over de gevolgen die deze
theologie heeft gehad voor de kerkvisie. Deze moest wel
veranderen. Immers, als christelijk geloof en deze
natuurwetenschap op een noemer worden
Jacobsladder 1984-5 blz -13
gebracht, kan de kerk niet meer zijn wat zij volgens de
traditioneel christelijke visie is: een verzameling van door
de Geest Gods wedergeboren mensen. Dan kan de kerk niet meer
zijn een door God in het leven geroepen instituut dat het
evangelie aan alle creaturen moet verkondigen. Want God zit
gevangen in de wet van oorzaak en gevolg. En dan moet de
kerk wel worden tot een verzameling mensen met een vaag
godsgeloof en een brede culturele belangstelling. Die
ontwikkeling heeft inderdaad het vrijzinnig protestantisme
gekenmerkt.
De meest radicalen stapten op en stichtten de Vrije Gemeente
te Amsterdam. Met een kerkgenootschap in de gebruikelijke
zin des woords wilden zij niets te maken hebben. Anderen
bleven in de hervormde kerk, maar verenigden zich om hun
belangen beter te kunnen behartigen. Een derde groep zocht
tussen beide vormen een compromis. Dat is de NPB. Opzoomer
wilde een nieuw kerkgenootschap van vrijzinnige snit en riep
alle vrijzinnigen op zich achter de NPB te scharen.
Rauwenhoff echter wilde van de NPB een soort leesgezelschap
maken voor mensen die hun culturele behoeften in de kerk
waarvan zij lid bleven, niet zagen bevredigd. Deze
verdeeldheid heeft vanaf het begin de protestantenbond
gekenmerkt. Is het een kerk, of, juist niet? Sommige
afdelingen zijn inderdaad kerkhoudend, ze organiseren
kerkdiensten, andere echter leggen zich toe op
maatschappelijk en cultureel werk. Tot op de dag van vandaag
doen zich rondom dit thema allerlei spanningen in de NPB
voor. Daarom is juist aan de NPB goed zichtbaar, hoe
belangrijk kennis van het verleden is. Deze Bond vormt een
treffende illustratie van de wijze uitspraak van de
prediker: er is niets nieuws onder de zon. En laat me daarom
deze voordracht in vrijzinnige kring beëindigen met een
goed gereformeerd woord: de bijbel heeft dus toch gelijk!
Noten
1. Voordracht gehouden op een koffieochtend van de NPB
afdeling Woubrugge d.d. 3 april 1984.
2. Het standaardwerk over de moderne theologie is de
briljante dissertatie van K.H. Roessingh, "De moderne
theologie in Nederland. Hare voorbereiding en eerste
periode". Opgenomen in K.H. Roessingh, "Verzamelde werken",
I, Arnhem, 1926.
3. Een biografie van sommigen is te vinden in D. Nauta e.a.:
"Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het
nederlandse protestantisme". Van dit werk zijn inmiddels
twee delen verschenen bij Kok; er volgen er nog drie.
4. Onlangs verscheen een fotomechanische herdruk van zijn
boek “Oudere tijdgenoten”, verzorgd door P.L. Schram. Naast
een biografische schets geeft Schram ook een uitgebreide
bibliografie. Ik noem het tot nog toe meest omvangrijke boek
van K.H. Boersema, "Allard Pierson. Een cultuur-historische
studie", ‘s-Gravenhage, 1924.
5. Allard Pierson. Toespraak aan prof. C.W. Opzoomer, in:
Handelsblad, 1889. Opgenomen in: “Uit de verspreide
geschriften van A. Pierson”, 1882-1890. 's-Gravenhage, 1902,
blz. 292.
6. A. Pierson, “Bespiegeling, gezag en ervaring”, Utrecht,
1855, blz. 129.
7. Roessingh, “Werken”,I,65 e.v.
8. Zie over Opzoomer: H. van 't Veer, “Mr. C.W. Opzoomer
als wijsgeer", Assen, 1961.
De Genestet, "Dichtwerken", verzameld en uitgegeven
o.t.v. C.P.
Tiele, Rotterdam, zj, 184 e.v. (Leekedichtje nr. XXIII).
10. Allard Pierson, "Eene levensbeschouwing”, Haarlem, 1875,
blz. 820
drs. M. J. AALDERS
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -14
DRIE PUBLICATIES BETREFFENDE HOOGMADE
Enige jaren geleden ontving ik van wijlen mr. A.J. Sormani,
in leven rentmeester van de Stichting Erven Cornelis Sprongh
te Leiden, een drietal afschriften van openbare
bekendmakingen die betrekking hebben op Hoogmade. De eerste,
daterend uit 1785, heeft betrekking op hondsdolheid in
naburige dorpen, de tweede (uit 1788) geeft richtlijnen voor
illuminatie van de huizen in Hoogmade ter gelegenheid van de
verjaardag van prins Willem V en de derde, tenslotte, deelt
ons in 1808 mee dat Hoogmade een nieuwe veerschipper kreeg.
Genoemde drie bekendmakingen wil ik graag letterlijk
weergeven, daar zij ons een indruk geven hoe men destijds
bepaalde zaken aankondigde. Bovendien geven ze een heel
klein beetje een idee wat er leefde in het Hoogmade van zo'n
tweehonderd jaar geleden.
1. Schout en Geregte der Vrije Grondheerlijkheid Hoogmade,
geïnformeerd zijnde dat in eenige naburige Dorpen zig thans
dolle Honden bevinden hebben, om de daer uit voortspruitende
onheilen zooveel mooglijk tegen te gaen en de goede
Ingezetenen voor ongelukken te behoeden, goedgevonden te
interdiceeren en verbieden, gelijk hun Ed. Agtb. verbieden
bij dezen, het loopen van alle Honden, hoe ook genaemd,
langs de wegen dezer vrije Grondheerlijkheid op een boete
van 3 Guldens ten laste van den Eigenaer en daer en boven
dat dezelve Honden, terstond zullen worden gedood, waertoe
de Geregtsbode dezer Heerlijkheid expresselijk wordt gelast
en ieder ingezetene wordt gequalificeerd.
Lasten wijders alle Ingezetenen dezer vrije
grondheerlijkheid welke Honden houden of houden zullen, dat
zij hunne honden aenstonds op hunne werven zullen hebben
vastteleggen aen een sufficante ketting of band op poene van
contrarie doende mede te verbeuren 3 gls. en bovendien naer
Exigentie van zaeken arbitrair te worden gecorrigeerd.
Aldus gedaen, gekeurd en geordonneerd bij Josué l' Ange,
Baill. en Schout; Jacob Quakkenbos, Ary van ’t Wout, Rexe
Beugelsdijk, Corn. Maertenz. Berg en Rutger van der Boon,
Scheepenen der vrije Grondheerlijkheid Hoogmade den 31
Maert 1785 en ten zelven dage na voorgaende klokkegeslag
den volke gepubliceerd.
(get.) K. de Pecker
(N.B. Deze ondertekenaar, sedert 1783 adjunct-secretaris van
Hoogmade, was procureur te Leiden en te Hoogmade. Met de
Franse revolutie zat hij een tijdje in het gemeentebestuur
van Leiden. Hij schijnt echter bij die gelegenheid nogal
gestolen te hebben en verdween nadat men hem uit zijn
positie had gezet uit het land. AJS.)
2. Schout en Gerechte van de vrije Grondheerlijkheid
Hoogmade, in aanmerking genomen hebbende de bereidwilligheid
der Ingeseetene om bij Occasie van de heuchelijke verjaaring
van Zijne Doorlugtige Hoogheid Willem de Vijfde, Prince van
Oranje en Nassau, Erfstadhouder, Erfgouverneur, Erfcapitein
en Admiraal Generaal deser Provinsie, op heden invallende,
hunne huyzen te illumineeren, hebben, op dat sulks met
egaliteit geschiede en daar door de rust en harmonie bewaard
en bevorderd worde, goedgevonden alle ingeseetenen bij deeze
te vermanen en te verzoeken hunne huizen ieder naar Zijne
Situatie en gelegenheid, desen avond van Agt tot Twaalf
Uuren toe te illumineeren. Terwijl hun Ed. Achtb.
vertrouwen dat de rust en eensgesindheid die tot hier toe
gelukkig heeft plaats gehad, verder zal stand grijpen en
ieder ingeseeten zig dus zal wagten van alles wat tot
stooring van deese vrolijkheid zoude kunnen strekken en
aenleiding tot ingelukken of ongenoegen zoude mogen geven.
Aldus gedaan en gearresteerd op den 8 Maert 1788.
In kennisse van mij (get.) K. de Pecker
Jacobsladder 1984-5 blz -15
Mr. Sormani wist mij niet te vertellen waar deze
"Publicatiën" zich in originali bevinden; vermoedelijk
berusten zij in het archief van de Erven Cornelis Sprongh te
Leiden.
3c Het Gemeente Bestuur van Hoogmade heeft op het verzoek
van Cornelis Ruigrok, wonende in de Buitenhuizen in de
Esselijckerwoude, nabij Hoogmade, aan 't zelve gedaan,
denzelven Cornelis Ruigrok in plaatse, van Aldert C. van
Zijl, die overleden is, aangesteld gelijk denzelven
aangesteld werd bij dezen tot Veerschipper van Hoogmade op
de steden Amsterdam en Leiden, te weten, van zoodanige
goederen als hem van wegen de Burgers en Ingezetenen zullen
worden besteld, en mits hem gedragende naar de keuren en
reglementen op de Veeren, mitsgaders de publicatiën en
ordonnantiën op der Panagien reeds gemaakt of nog te maken.
Ter oorconden deze ter ordonnantie van ’t Gemeente Bestuur
onderteekend den 30 Januari 1808.
(get.) P. van Hemeren
HANS VAN DER WERELD
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
IK HERINNER MIJ …… (9)
Vele lezers van deze rubriek zullen zich nu zeker nog
herinneren de avond van zaterdag 28 april 1984: een
televisie-uitzending ter gelegenheid van de
vijfenzeventigste verjaardag van prinses Juliana op 30 april
daarop volgend. Deze televisie-uitzending (namen van omroep
en presentatrice worden ter wille van de neutraliteit maar
niet genoemd) was goeddeels opgebouwd uit herinneringen,
die landgenoten hadden ingezonden. Herinneringen aan
ontmoetingen, gesprekken en dergelijke met de koningin in
de afgelopen jaren. Persoonlijk heb ik niet geweten, dat een
dergelijke verzameling werd opgebouwd. Jammer, anders was
het mogelijk geweest een herinnering aan Woubrugge in de
openbaarheid te brengen. De herinnering in kwestie ontstond
in feite bij een misverstand op donderdag 20 mei 1954,
tijdens het koninklijk bezoek aan de Rijnstreek. Aan bedoeld
evenement wordt dit stukje gewijd: 1954-1984, juist dertig
jaar (en enige maanden) geleden.
Het bezoek van koningin Juliana en prins Bernhard was een
zogenaamd werkbezoek. Dit en dat werd bekeken, voor koningin
en prins waren afzonderlijke routes opgemaakt en na overleg
definitief vastgesteld. Tussen Woerden (aankomst 9.30 uur)
en Leiden (vertrek tijdens het avond-vuurwerk) stonden
zeventien gemeenten op het programma. Men denke daarover
niet te min: In iedere gemeente andere, vreemde mensen en
overal belangstelling tonen voor veelal onbekende problemen.
Het bezoek diende van te voren als het ware te worden
ingestudeerd, waaraan enige vergaderingen gewijd dienden te
worden. Een der eerste aanwijzingen, die werd gegeven was,
dat nergens het “Wilhelmus” gespeeld of gezongen mocht
worden. Immers, dan diende iedereen stil te staan en
daarvoor was geen tijd in het overladen programma. Omstreeks
13.00 uur was er de lunch-pauze in Avifauna te Alphen aan
den Rijn, waar alle betrokken burgemeesters aan Hare
Majesteit werden voorgesteld door de Commissaris der
Koningin, mr.L.A. Kesper. Bij de burgemeester van Woubrugge
komend, werd deze geïntroduceerd als burgemeester van
Wageningen. Ten teken, dat Hare Majesteit niet alles voor
zoete koek opnam, kwam de verwonderde wedervraag: “Wat doet
die nu hier?" Zonder moeite en met vriendelijkheid over en
weer werd het misverstand aangaande gemeente- en/of
familienaam overwonnen, maar niet vergeten.
Na de lunch reed de koningin over de grote provinciale weg
via Woubrugge en Rijnsaterwoude naar Leimuiden, waar werd
geëmbarkeerd op de in de Drecht liggende Rijkspolitieboot RP
10. Op dit vaartuig had de oversteek plaats naar paviljoen
“De Brasem” te Oude Wetering: een demonstratie waterskiën
(het was wel wat fris) en een vlootschouw 0
Jacobsladder 1984-5 blz -16
Te ruim 16,35 uur (alles volgens het draaiboek) vertrek uit
Alkemade met genoemde politieboot, waarop ook de
burgemeester van Woubrugge zich had moeten/mogen inschepen.
We voeren over de Brasem, waarvan ongeveer twee-derde tot
het territoir van Woubrugge behoort. Ongeveer bij de niet
aangegeven, de niet zichtbare grensscheiding haalde ik mijn
ambtsketen te voorschijn: dat mocht op eigen gebied. Dit
bleek voor de koningin waarlijk een verrassing te zijn en
volkomen medelevend gaf zij de wens te kennen, dat kleinood
eens even in handen te mogen hebben; dat was haar nog nooit
overkomen. De ambtsketen in koninklijke handen, dat kan van
weinig ketens worden gezegd! (Het was een tweede herinnering
geweest voor de televisieavond van april 1984).
De vaarroute van de politieboot was geprogrammeerd van
paviljoen “De Brasem" in Alkemade, via Paddegat en Wijde Aa
over de Woudwetering naar de los- en laadplaats voor de
Nederlandse hervormde kerk te Woubrugge. Langs beide oevers
van de Woudwetering vele, vele mensen, vlaggen en bloemen,
wuivende bewoners van het (oude) Rust- en Weeshuis. Wat
doet men al niet: een koningin in ons midden.
Op het pleintje voor de kerk bevonden zich de leden van het
gemeentebestuur en van de toen bestaande Commissie-20 mei
1954 (deze commissie had een en ander georganiseerd). Voorts
was er naast de kerk een tribune samengesteld, plaats
biedend aan bejaarden. Bijzonder aardig was het daarvoor
aangelegde mozaïek van landbouwproducten en daar achter een
strak geplaatste rij van helder gepoetste melkbussen.
Een meisje, genaamd Juliana Aengenent, bood de koningin
bloemen aan en even verder wees een jongen, Bernhard
Disseldorp, op het fraaie geschenk: een miniatuur van de
zeilboot “The Red Devil”, waarmede de dochters zich in die
tijd vermaakten. Door een haag van meisjes met versierde
bogen werd via de Kerkstraat gelopen tot de kop van de
Dokter Lothlaan, de voornaamste ader van nieuw-Woubrugge met
het Groene Kruisgebouw, de brandweergarage met museum en
het postkantoor. Over bezichtigen had niet gedacht kunnen
worden; de auto's dienden weer in beweging te komen om langs
opgestelde verenigingen met vaandels (te snel) weg te rijden
voor het verdere vervolg van het bezoek aan de Rijnstreek:
Koudekerk, Hazerswoude, Zoeterwoude, Leiderdorp en Leiden
moesten nog aan de beurt komen.
Woubrugge had z'n deel aan de spectaculaire tocht
meegenoten. De toen nog jonge, zeer levendige koningin
verwoordde haar dank voor de ontvangst levendig en het klonk
overtuigend.
In vele dorpen, ook bij ons, was er ‘s avonds een soort
kermisachtige
jool, evenwel zonder speciale kermisattracties.
VAN WAGENINGEN
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
NEDERZETTINGSONDERZOEK
De Nederlandse bodem zit vol archeologische monumenten.
Betrekkelijk weinige daarvan zijn aan het oppervlak
zichtbaar. Dat zijn overwegend grafmonumenten: voornamelijk
grafheuvels uit de Brons- en IJzertijd (+/- 1700 v. Chr. –
200 n. Chr.), waarvan er in ons land nog honderden aanwezig
zijn. Ze vallen echter meestal niet op, omdat ze zo laag en
klein zijn. Meer aandacht trekken de Drentse hunebedden.
Deze grafkelders uit de nieuwe Steentijd (± 4500 v. Chr.)
hebben altijd erg tot de verbeelding gesproken. Er zijn er
echter nog maar zo'n vijftig over.
Tegenwoordig valt de nadruk meer op het
nederzettingsonderzoek. Pre- en protohistorische
nederzettingen evenals Romeinse of middeleeuwse
nederzettingen worden meestal bij toeval ontdekt. Bij
allerlei grondwerkzaamheden, zoals wegenaanleg, ontginning,
huizenbouw en dergelijke kunnen scherven tevoorschijn komen
of verkleuringen in de grond opgemerkt worden, die de
aanwezigheid van nederzettingsresten in de bodem verraden en
tot een nader onderzoek, tot een ontginning: , kunnen
leiden,
Jacobsladder 1984-5 blz -17
Vindt er geen ontsluiting plaats, dan is zo’n woonplaats
dikwijls moeilijk te herkennen. Concentraties van scherven,
stenen, botten en ander nederzettingsafval kunnen aan het
oppervlak van zijn aanwezigheid getuigen, maar deze
aanwijzingen worden alleen opgemerkt door wie er oog voor
heeft. Slechts door het land systematisch op dit soort van
indicaties af te zoeken, krijgt men een indruk van de
dichtheid en verspreiding van de bewoning.
De vraag, hoe intensief de bewoning in de opeenvolgende
periodes geweest is en waar de nederzettingen precies
gelegen hebben, is voor verreweg het grootste deel van ons
land nog niet bij benadering te beantwoorden. Wat we
hierover weten, zal nog geruime tijd sterk door het toeval
bepaald blijven. En dat komt dus voor een belangrijk deel,
omdat de oude woonplaatsen in het terrein zo weinig op
vallen. Het meeste wat er nog van over is, zit onder de
grond. Zij zijn “onzichtbaar” geworden.
Deze regel kent een uitzondering: de terpen. Terpen zijn
woonheuvels. In sommige streken vormen zij een dominerend
element in het landschap. In vele gevallen hebben zij tot
op zekere hoogte hun oorspronkelijke functie behouden en
dragen zij nog steeds een nederzetting: een enkele
boerderij, een dorp of zelfs een stadje. Terpen hoeven niet
meer ontdekt te worden. Ze zijn voor iedereen te zien en de
meeste mensen zien ze ook wel. Hun aantal en vaak ook hun
afmetingen zijn indrukwekkend. Terpen behoren tot de
opvallende archeologische monumenten van Nederland.
Bij nederzettingsonderzoek gaat het uiteindelijk niet om
afzonderlijke nederzettingen, maar om de
bewoningsgeschiedenis van grotere gebiedseenheden.
“Compleet” nederzettingsonderzoek - men zou beter van
bewoningsonderzoek kunnen spreken - vereist dan ook
enerzijds uitgebreide en gedetailleerde waarnemingen op een
of enkele punten en anderzijds een globale inventarisatie
van alle vindbare bewoningsresten in het betreffende gebied.
Alleen door een combinatie, kan men hopen voldoende gegevens
te verzamelen om een inzicht te krijgen in de
bewoningsontwikkeling.
De resultaten van het nederzettingsonderzoek bezitten vele
aspecten. Op de individuele woonplaats stelt men aan de vorm
van de afzonderlijke gebouwen (de huisvorm) en ook het
patroon van de nederzetting als totaliteit (de
nederzettingsvorm) vast. Er is informatie te vinden over
het dagelijks leven, over de economische basis van het
bestaan (landbouw en veeteelt, ambachten, handelscontacten
enz.) en over de relatie tussen de bewoning en de
ontwikkeling van het landschap.
Richten we dan een blik op onze omgeving dan merken we, dat
opgravingen in Leiden en Alphen aan den Rijn onze aandacht
vragen. Beperken we ons tot Alphen aan den Rijn, dan zien we
dat daarin de afgelopen jaren reeds vele opgravingen hebben
plaatsgevonden. Reeds lange tijd is men ervan overtuigd dat
in Alphen het Romeinse castellum “Albanianae” moet worden
gezocht. Toch wist men tot de twintigste eeuw niet precies
hoe de situering van dit castellum was, ondanks aardewerk en
muntvondsten. Eigenlijk kwam het “echte” onderzoek pas deze
eeuw op gang. Vooral na 1950 werd er op verschillende
plaatsen putten en sleuven gegraven. De succesvolste
opgravingsplaatsen vinden we in de Julianastraat en
omgeving (Nederlandse hervormde kerk, bank, openbare
werken).
Helaas heeft de Rijn vele andere bewoningslagen weggeslagen.
Toch heeft men nog vele bewoningssporen gevonden. Leden van
de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (A. W. N.)
hebben o.a. de inmiddels bekende "Venus van Alphen"
opgegraven; een onderdeel van een Romeinse waterleiding,
gemaakt van een zilverspar (waarschijnlijk uit
Zuid-Duitsland geïmporteerd); een gem, een steen van een
zegelring van kornalijn; munten; potscherven; botten etc.
Verder kon men uit de onderzoekingen concluderen, dat de
Rijn in de laat-Romeinse tijd of
Jacobsladder 1984-5 blz -18
in de vroege middeleeuwen een deel van het oude castellum
heeft weggeslagen.
Zoals reeds eerder werd vermeld, zou het wenselijk zijn om
een compleet nederzettingsonderzoek te doen, waardoor men
wellicht meer gegevens zou kunnen verkrijgen en een inzicht
in de bewoningsontwikkeling. Dit zal echter wel een wens
blijven en we zullen het toch moeten hebben van incidentele
opgravingen.
Geraadpleegde literatuur:
J.H. Holwerda, Nederlands vroegste geschiedenis Westerheem,
jaargang XXXII, nr. 5
Bloemers e.a., Verleden land H.P.H. Jansen, Levend verleden
WIM KORTELING
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Minister Brinkman (WVC) heeft aangekondigd dat het
monumentenbestand van het rijk met enkele duizenden wordt
verminderd. Bij het schrappen van monumenten gaat het om
panden van voor 1850.
Dit staat in een rapport dat de bewindsman onlangs naar de
Tweede Kamer beeft gestuurd.
Gemeenten krijgen een belangrijke stem bij het opstellen van
een nieuwe monumentenlijst. Panden die het rijk als monument
afstoot, kunnen de gemeenten op een eigen lijst van
beschermde monumenten plaatsen. Pas als de Kamer het eens
is met de visie van de minister, zullen gebouwen worden
aangewezen die in aanmerking komen om van de monumentenlijst
te worden afgevoerd.
Brinkman geeft bovendien gehoor aan een wens van de Tweede
Kamer er komt een Nationaal Restauratie Fonds. De
verwachting is dat dit fonds binnen enkele jaren over een
bedrag van rond de vierhonderd miljoen gulden zal kunnen
beschikken. Geld dat zowel van het rijk als van grote
beleggers afkomstig zal zijn. Het beheer van het fonds komt
in handen van een particuliere instelling die over voldoende
deskundigheid beschikt op het gebied van de monumentenzorg.
Welke organisatie dat wordt, moet nog worden uitgemaakt.
Eigenaren van woonhuismonumenten kunnen uit het fonds, onder
bepaalde voorwaarden, geld lenen. Minister Brinkman verwacht
dat de monumentenzorg in de nieuwe opzet de komende vijf
jaar zeker vijfduizend extra arbeidsplaatsen zal opleveren.
(Bron: Alphens Dagblad, 1 juni 1984)
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Vijfentwintig jaar Rijnlandse Molenstichting
Onder deze titel verscheen - op groot formaat - een
alleraardigst en uitstekend gedocumenteerd boek.
Verschillende auteurs hadden er een aandeel in. Prof. dr. H.
van der Linden opent het boek met een bijdrage over de
voorgeschiedenis en opkomst van de Rijnlandse poldermolens.
P.J.M. de Baar vertelt veel wetenswaardigs over Floris van
Alcmade, de veertiende-eeuwse waterbouwkundige, die zoveel
belangstelling had voor de Rijnstreek en de
bemalingsproblemen. Ing. G. Kuenen schreef een artikel over
de windbemaling in onze omgeving. Twee belangwekkende
bijdragen komen van Jan Lunenburg, de bekende molenvriend
bij uitstek. Hij schreef en tekende over de vroegere
molenrijkdom van Nieuwkoop en omgeving en over molenmakers
en andere bedrijvigheden aan de Oude Wetering. A. Bicker
Caarten en L.C. Witte-
Jacobsladder 1984-5 blz -19
man vertellen iets over het nachtmalen op de poldermolens en
wat daarmee verband houdt. Tenslotte wordt een overzicht
gegeven van alle molens die de Rijnlandse Molenstichting
bezit. Het zijn er in het boek eenendertig, maar inmiddels
is het aantal opgelopen tot drieëndertig. Een aantal van
veertig wordt voor de naaste toekomst niet uitgesloten
geacht.
Begunstigers van de Rijnlandse Molenstichting ontvangen dit
boek gratis. Als minimumdonatie wordt f 25 per jaar
gevraagd. Door belangeloos werk en een financiële gift werd
dit boek mogelijk. Toch moet de Rijnlandse Molenstichting
nog geld toeleggen op deze voor onze omgeving zo belangrijke
uitgave. Vandaar dat gevraagd wordt om toch een gift over te
maken.
De Rijnlandse Molenstichting heeft nu ruim vijfhonderd
donateurs. Dat mogen er best meer worden! Als alle leden van
onze historische vereniging zich nu eens zouden aanmelden
……! Uw donatie wordt goed en nuttig besteed, namelijk voor
het instandhouden van dat typische Hollandse cultuurbezit,
de molens. Jaarlijks ontvangt men een jaarboekje met daarin
- naast een overzicht van het reilen en zeilen van de
stichting - enkele zeer lezenswaardige artikelen over het
onderhavige onderwerp. Traditiegetrouw wordt op de laatste
zaterdag in augustus een boottocht door Rijnland gemaakt,
met daarbij natuurlijk een bezoek aan een of meer molens.
Wij, als liefhebbers van de historie, houden natuurlijk ook
van molens. Steunt daarom de Rijnlandse Molenstichting!
Secr.: Breestraat 59g Leiden, tel. 071-211711.
Van 1936 tot 1939 werd de Nederlandse Hervormde Gemeente te
Woubrugge geleid door ds. J.T. Doornenbal. Deze predikant
maakte in de loop der jaren vele reizen: naar Amerika,
Canada, Afrika, Israël, Schotland etc. Telkens deed hij
daarvan door middel van korte, prettig 1eesbare schetsjes
verslag in de kerkbode van de classis Harderwijk. Later
werden deze artikelen - die getuigen van de kunst van het
reizen die ds. Doornenbal heel goed verstond - gebundeld in
het boek “Ds. Doornenbal op reis”. Daarvan is inmiddels een
derde druk verschenen bij De Banier in Utrecht. Ook
Woubrugge komt in het boek aan de orde. In 1965 bezocht Ds.
Doornenbal Schotland. Daarbij bracht hij ook een bezoek aan
het stadje Perth, de geboorteplaats van de befaamde ds. A.
Comrie, een 18de-eeuwse voorganger van Doornenbal. Hij
schetst het stadje Perth, en vertelt daarbij ook iets over
Comrie's betekenis voor hem, Doornenbal.
Het dikke, 336 pagina's tellende boek is erg prettig
leesbaar en zal zeker ook hen aanspreken, die ds. Doornenbal
persoonlijk hebben gekend. Een foto van hem treft u aan op
blz. 91 van het boek “Otto Cornelis van Hemessen”.
Jacobus Teunis Doornenbal werd op 29 november 1909 te Doorn
geboren. Hij studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit
van Utrecht en stond vervolgens te Woubrugge. Hier werd hij
op 8 maart 1936 in het ambt bevestigd. Op zondag 8 oktober
1939 nam ds. Doornenbal afscheid van ons dorp wegens een
beroep naar Kesteren. Op 27 oktober 1946 preekte hij daar
voor het laatst om vervolgens op 3 november zijn intrede te
doen in zijn laatste Gemeente Oene. Na zevenentwintig jaar
was hij wegens gezondheidsredenen genoodzaakt om vervroegd
met emeritaat te gaan, hetgeen op 1 november 1973
geschiedde. Hij overleed op 16 april 1975.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Voor de vacante betrekking: van bode, lantaarnopsteker,
doodgraver en dienaar van politie bij nacht, op eene
jaarwedde van f 312, hebben 21 sollicitanten zich aangemeld,
waaronder 16 van elders.
(De Rijnbode, 11 februari 1877)
Jacobsladder 1984-5 blz -20
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Anneke Barendregt schreef onderstaand fictieve verhaal
“Marijtje” naar aanleiding van het verschijnen van het
boekje “Een moord op het Braassemermeer”. Het leek ons een
leuk idee het te plaatsen, mede naar aanleiding van de
tweede, vermeerderde druk.
Redactie
-++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++-
Nee, nee, het kon niet waar zijn. Waarom hoorde zij dat nu
pas? Nee, ze geloofde er niets van. Het kon niet, en toch.
Ze hadden hem meegenomen voor verhoor. Wanhopig wrong ze
haar handen ineen en kneep, kneep tot haar knokkels wit
zagen. Een woordeloos gebed steeg uit haar omhoog. Even
later ontspanden haar vingers zich en kreunde ze zachtjes
voor haar heen. “Here, laat het niet waar zijn, sta ons bij,
Here, laat het niet waar zijn”. Haar vingers krampten weer
samen en ze kreunde harder nu. “Here, nee, laat het niet
waar zijn. Nee, nee”. Wild schudde ze met haar hoofd heen en
weer, als wilde ze daarmee z'n onschuld bewijzen.. .
Natuurlijk, ze had de verhalen gehoord: er was eind februari
een lijk gevonden in het meer en later had die kletsmeier
van een Jan Brunske het verhaal rondgestrooid dat het haar
broer Wilhelm was. Hij had dezelfde kleren gedragen. 0, die
Jan Brunske had altijd van die opgeblazen praatjes. Ze had
er niets van geloofd. Ze hadden immers net een brief van
Wilhelm gehad. Daarin schreef hij dat hij in Schiedam werk
had gevonden. Het kon Wilhelm niet zijn, die ze uit het meer
gevist hadden.
Ze schrok op uit haar overpeinzingen toen ze gestommel
hoorde bij de deur. Hoe lang had ze zo gezeten? Het was al
bijna donker. Gauw deed ze een kaars aan. Het zou Jan Veene
wel zijn, de kostganger. Zenuwachtig opeens begon ze wat op
te ruimen. Brrr, ze mocht die Jan niet en met schrik
realiseerde ze zich dat ze nu alleen met hem in huis was.
Hij mompelde “ een goeienavond”, stak de kaars aan in zijn
blaker en ging rechtstreeks naar de zolder, waar hij sliep.
Als in een mist deed ze die zaterdag haar werk, kroop ‘s
avonds doodmoe in bed en lag de halve nacht te piekeren.
Herinneringen aan gesprekken kwamen boven. Had Wilhelm zijn
zinspeling op het feit dat er nog geen kinderen waren
Heinrich boos gemaakt? Was het de liefde die zij voor
Wilhelm voelde? Haar zusterlijke bezorgdheid die hem jaloers
had gemaakt? Ze had er niets van gemerkt. Maar dat kon toch
een rede zijn waarom hij dit gedaan had.
Ze moest maar ophouden. Gisternacht had ze bijna helemaal
niet geslapen en toen was ze tot de conclusie gekomen dat
het een vergissing moest zijn. Nu lag ze zo lang wakker om
te bedenken waarom hij het misschien gedaan zou kunnen
hebben. Ze moest maar gaan slapen. Morgen zou ze naar de
kerk gaan om te bidden. Dat zou vast wel helpen.
Automatisch vouwde ze haar handen.
De kerkgang werd een grote teleurstelling, niemand had iets
tegen haar gezegd. Ze voelde dat men haar meed. Waarom? Ze
had toch niks gedaan? En Heinrich, het was toch helemaal
niet zeker? 0, hoe konden ze! Ze had van afschuw bijna niets
van de dienst gehoord. Verdoofd had ze daar gezeten en ze
was alleen weer teruggelopen naar huis. Toen die maandag,
die vreselijke maandag, waarop ze gehoord had dat Heinrich
bekend had. Hij had het gedaan!
Pastoor Braakman was die avond bij haar gekomen. Heel lang
had hij met haar gesproken en gebeden. Daarna was ze bijna
de hele week de deur niet meer uit geweest. Ook zondag niet.
Hoezeer pastoor Braakman er bij haar op aangedrongen had.
Ze kon het niet. Ze durfde de mensen niet onder ogen te
komen. En naar Gods huis kon ze helemaal niet.
Jacobsladder 1984-5 blz -21
Eergisteren was de pastoor weer geweest. Hij had vanuit
Alkemade, waar Heinrich vorige week vrijdag al heen gebracht
was voor verhoor, bericht gekregen dat woensdag na weer een
verhoor het vonnis geveld was. Hij zou met een mes boven
zijn hoofd gehangen en van onder op geradbraakt worden.
Ze had niet eens meer gehuild. Ze had geen tranen meer.
Woordeloos had ze naar hem geluisterd en alleen maar geknikt
toen hij vroeg: "Besef je wat dit betekent?” Ja, ze besefte
het best. Maar wat moest zij nou beginnen? Hier wilde ze
niet blijven. Nee, hier wilde ze weg. Liefst zo gauw
mogelijk. Maar hoe en waarheen?
En toen was gisteravond geheel onverwachts Jan gekomen, haar
broer uit Wilnis. Hij had bericht gekregen van de baljuw van
Alkemade en wilde dus naar de terechtstelling toe. Ja, hij
wilde met zijn eigen ogen zien hoe die Heinrich, dat zwijn,
aan zijn einde kwam. Zijn broer had hij vermoord, zijn
zuster ongelukkig gemaakt. En zo raasde hij maar door. Ze
had niets gezegd en toen hij eindelijk uitgetierd was, had
ze gefluisterd: “Ik wil hier weg, help me”.
Tot laat in de avond hadden ze ingepakt en vandaag zouden ze
weggaan met Heinrichs boot. Ze wilde niet meegaan naar de
terechtstelling. Ze zou wel wachten bij de boot. Jan laadde
de laatste spullen op de kar. Ze keek nog een keer het
huisje rond, pakte haar reisvalies en zei zachtjes tegen
Jan: "Ik ga alvast naar de boot toe". Hij zei niets, knikte
alleen maar. Hij had haar natuurlijk vannacht horen huilen.
Ze had hem boven nog lang met Jan Veene horen praten. Die
had ze zelfs horen brallen: "Ik mag dan een dief zijn, maar
ik ben geen moordenaar". 0, ze wist het zeker. Heinrich was
door die Jan Veene er toe gekomen om Wilhelm te vermoorden.
Om het geld had Heinrich misschien wel van hem verloren met
dobbelen of zo. 0, wat haatte ze die man. Ze moest ophouden
met piekeren. Opletten moest ze nu. Ze wilde Heinrich nog
een keer zien, ze hield zo veel van hem. Ze moest afscheid
van hem nemen. Moordenaars mochten geen afscheid nemen, maar
zij dan, zij was toch geen moordenaar? Ze wilde wel afscheid
nemen. Maar niemand mocht dat weten.
Stil zat ze in de boot, samen met haar broer en die
ellendige Jan Veene, die ook nu nog maar doorging met
schelden op Heinrich. Ze zag meerdere bootjes. Allemaal
mensen die naar het galgenveld gingen. Ze huiverde ervan.
Allemaal kwamen ze kijken naar hem, maar ook naar haar.
Ze bleef alleen achter in de boot in Oude Wetering. Toen ze
geen bekenden meer zag glipte ze snel de boot uit. Deed haar
mutsje af en zette het hoedje op, wat ze eens van Heinrich
had gekregen. Dan zou hij haar vast wel herkennen. Snel liep
ze voort met vele anderen mee, de stoet met Heinrich
tegemoet, die uit Alkemade kwam.
De mensen voor haar gingen langzamerhand allemaal aan de
kant staan. Omdat ze met gebogen hoofd liep had ze het eerst
niet zo in de gaten. Verschrikt bleef ze staan, liet zich
naar opzij trekken.
Heinrich …… wat zag hij eruit. Met gebogen hoofd liep hij
voort. Verwensingen uit het publiek rolden over hem. Opeens
holde ze naar voren en sloeg haar armen om hem heen. Even
keken ze elkaar aan. Toen werd ze weggetrokken en werd ze
zich bewust van de stilte om haar heen. Ze rukte om los te
komen en vluchtte weg, bij de stoet vandaan.
Ze had afscheid genomen.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
De Rijnbode van 8 september 1878 berichtte:
"Voor de vacante hoofdonderwijzersbetrekking aan de openbare
school alhier (Woubrugge), voorlopig op een jaarwedde van f
900, met vrije woning en tuin, hebben zich 23 sollicitanten,
alle met een of meer acten voor m.u.l.o. aangemeld”.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -22
KATWIJKSE KLEDERDRACHTGROEP NAAR WOUBRUGGE
Het bestuur is er in geslaagd om voor donderdagavond 22
november a.s. de befaamde klederdrachtgroep van het
genootschap "Oud Katwijk" naar Woubrugge te halen. Deze
groep - bestaande uit ongeveer twintig dames en heren - zal
ons het een en ander laten zien over de kleding van weleer.
Zo, zal men een vissersechtpaar tonen, trouw- en rouwdracht,
een visloopster etc. De show staat niet helemaal in het
teken van het vissersdorp Katwijk; op het programma staat
ook een reis van Katwijk naar Utrecht, langs de Rijn. In
verschillende dorpen in Rijnland werd ook een klederdracht
gebezigd ook in onze dorpen Woubrugge en Hoogmade! De groep
zal ons dan ook iets laten zien van wat onze voorouders aan
kleding droegen.
Overigens zal niet het accent op de klederdracht alleen
liggen: bij die oude dracht hoorden ook vele sieraden. Het
meest bekend is wel de gouden kap, met daar overheen een
kanten muts. Misschien droegen uw grootouders of ouders ook
wel deze kleding en kent u die oude, kartonnen portretjes
wel waarop ze keurig uitgedost zijn afgebeeld. Het
hoogtepunt van deze klederdrachtshow is het uitbeelden van
een Katwijkse doopplechtigheid, compleet met baker (een
soort ouderwetse kraamverpleegster) en een echte baby. Deze
baby is de op 2 september jl. geboren dochter Liselotte van
onze voorzitter en zijn vrouw Paula. Liselotte verricht dus,
om zo maar eens te zeggen, op deze avond haar eerste
officiële daad...
De klederdrachtgroep ging in 1966 van start. In totaal zo’n
vijftig mensen van Oud-Katwijk houden zich er mee bezig.
Men heeft overal geïnventariseerd wat er nog aan kleding en
sieraden aanwezig was. Veel kleding heeft men nagemaakt,
maar dan wel zo dat het niet van "echt" is te onderscheiden!
Veel daarvan is natuurlijk ook te zien in het Katwijks
museum, een voormalige pastorie. De klederdrachtgroep van
Oud-Katwijk heeft al vele shows verzorgd; men is zelfs mee
geweest met een koninklijk staatsiebezoek aan Luxemburg! De
groep heeft dan ook een flinke bekendheid.
Een ander aardigheidje op de 22ste november is, dat
Oud-Katwijk
ons in de gelegenheid zal stellen om originele Katwijkse
koek-voor-bij-de-koffie zal laten proeven.
Het bestuur hoopt met het naar Woubrugge halen van deze
groep (voor een later tijdstip denken wij aan een optreden
in Hoogmade) een goed begin van het nieuwe seizoen te maken.
We hopen op een grote opkomst. Maar komt u s.v.p. beslist
voor acht uur, zodat we precies om acht uur kunnen beginnen.
Het is erg storend als tijdens het show-lopen van de
groepsleden - waarbij tekst en uitleg wordt gegeven - nog
mensen binnenkomen. We moeten de zaal anders inrichten dan u
gewend bent en dat betekent dat de tafels en stoelen een
aparte plaats moeten krijgen.
Vanwege de organisatie van deze avond zijn wij genoodzaakt
om een klein toegangsbedrag te vragen en wel f 2,50. Ook
niet-leden zijn op deze avond natuurlijk weer welkom. Ook
zij wordt een rijksdaalder toegang gevraagd.
We hopen op 22 november op een grootse opkomst!
HET BESTUUR
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
MEVR. B.A. TIMMER-VAN HEMESSEN OVERLEDEN
Juist voor het afsluiten van deze Jacobsladder bereikte het
bericht ons dat op 26 september in Almkerk mevrouw Barendina
Adriana Timmer-van Hemessen is overleden. Deze dochter van
O.C. van Hemessen bereikte de leeftijd van bijna 91 jaar.
Zij heeft nog mogen genieten van het boek over haar vader,
zo schreef ons haar familie. Moge zij rusten in vrede.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++