Jacobsladder 1984-1
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+ DE JACOBSLADDER +
+ Orgaan van de +
+ Historische Vereniging +
+ "0tto Cornelis van Hemessen +
+ te +
+ Woubrugge +
+ +
+ +
+ +
+ 4e jaargang, nummer 1 +
+ januari 1984 +
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-1 blz -1-
DE JAC0BSLADDER 4e jaargang, nummer 1
januari 1984
Tweemaandelijkse uitgave van de
Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen
te Woubrugge
Opgericht: 12 juni 1979
-
Beschermheer : D. Brouwer de Koning.
burgemeester van Woubrugge
Redaktie : Wim Korteling en Hans van der Wereld
Stencilwerk : C. Kroon
Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter,
Dokter Lothlaan 22,
2431 AC Woubrugge,
tel. 01729--8807;
H. van der Wereld, secretaris,
Acaciastraat 26,
2404 VB Alphen aan den Rijn;
R.Heemskerk Dker,penningmeester
Boddens Hosangweg 94
2481 CB Woubrugge
W.Korteling,bestuurslid,
Emmalaan 4,2481 BA Woubrugge
G.J. Keyser, bestuurslid,
Leidse Slootweg 4,
2481 KH Woubrugge;
Contributie: f 12,50 per jaar, te voldoen op onze rekening
bij de Rabobank te Woubrugge, nr.3524.14847
giro: 95108.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
In dit eerste nummer van "De Jacobsladder" van alweer de
vierde jaar gang beginnen we traditiegetrouw met een aantal
"zakelijke mededelingen".
Begin januari hebben Herman Bosman en Wim Korteling in
Sleeuwijk een bezoek gebracht aan de heer J.M. Timmer. Deze
kleinzoon van O.C. van Hemessen bood ons onlangs een paar
fraaie scheepsmodellen aan, afkomstig uit de familie van Van
Hemessen. Ze zijn gemaakt in het begin van de vorige eeuw.
We hebben twee modellen ontvangen, waarvan een groot
exemplaar in een vitrine. De scheepjes zullen na restauratie
te zijner tijd te zien zijn in het Museum "Van Hemessen".
Zoals we op de avond van 24 januari tijdens de lezing over
polders in de gemeente Woubrugge al bekend maakten, zal op
maandag 12 maart een avond in Hoogmade worden gehouden. Deze
lezing zal in het teken staan van restauratie van oude
gebouwen en daarom gehouden worden in de Neder1andse
hervormde kerk. De kerkvoogdij stelde graag zijn kerk
beschikbaar, omdat op deze avond ook zal worden ingegaan op
de komende restauratie van dit uit 1729 daterende gebouw.
Het bestuur doet hierbij een beroep op leden die een auto
hebben om mensen die niet over eigen vervoer beschikken deze
mee te laten rijden. Wilt u uiterlijk vrijdagavond 9 maart
laten weten of u met uw auto naar Hoogmade gaat? En willen
leden, die mee willen rijden dat ook laten weten? Het
bestuur kan dan regelen dat een ieder opeen gemakkelijke
manier in Hoogmade komt. Wilt u bellen naar de volgende
nummers: 01729-8807 (H. Bosman) of 01729-9361 (W.
Korteling).
De verkoop van het boek "Het witte huis aan de wetering" is
erg goed geweest. Er zijn nog enige exemplaren en wie er
alsnog een (of meer) wil hebben kan terecht bij de
bestuursleden (zie voor de adressen hierboven). Bovendien
zijn de boeken f 10 verkrijgbaar in het Museum "Van
Hemessen", 's zaterdags van 10.00 tot 12.00 uur.
In verband met komende actuele data bereiden we de uitgave
van twee omvangrijke boekjes voor. Dit jaar bestaat onze
vereniging vijf jaar
Jacobsladder 1984-1 blz -2-
en op 1 augustus a.s. zal het precies honderd jaar geleden
zijn dat Otto Cornelis van Hemessen veldwachter in Woubrugge
werd. Daarom zal er een zeer uitgebreide biografie van hem
verschijnen, voorzien van veel onbekende en nooit eerder
gepubliceerde illustraties uit het familiearchief Van
Hemessen. We zoeken momenteel naar een mogelijkheid om dat
boekje gedrukt uit te geven.
In 1985 is het tweehonderdvijftig jaar geleden dat Ds. A.
Comrie in Woubrugge predikant werd. Ook over deze beroemde
kanselredenaar zullen we een boekje uitgeven, eveneens
voorzien van veel illustraties. De mogelijkheid zal worden
onderzocht om over Ds. Comrie ook een lezing te houden,
mogelijk in de kerk aan de naar hem genoemde kade, waar hij
van 1735 tot 1772 werkzaam was. Is 1984 een
"Van-Hemessenjaar", 1985 wordt een Comrie-jaar!
Bij de opening van de antiekboerderij "De Klaverweyde" in
Hoogmade deed eigenaar Joop van Leeuwen het gemeentebestuur
een paar zeer fraaie 17e eeuwse tegels cadeau. Deze waren
tevoorschijn gekomen bij de restauratie van zijn
antiekboerderij. Ze zijn te zien in het Museum "Van
Hemessen"; loop er op een zaterdagmorgen eens binnen. U bent
er van harte welkom!
Kent u nog verhalen van vroeger over Woubrugge of Hoogmade?
Schrijf ze ons! We zullen ze graag publiceren in dit blad.
In het volgende nummer kunt u een verhaal tegemoet zien
over.een 19de-eeuwse baggerman uit ons dorp.
Het ziet er naar uit dat dit de laatste Jacobsladder is met
een gestencilde omslag. Dank zij de zeer gewaardeerde
medewerking van een aantal leden/adverteerders wordt een
gedrukt omslag nu mogelijk. Er is een ontwerp gemaakt met
afbeeldingen van oud-Woubrugge en Hoogmade.
Tot slot een bericht uit de burgerlijke stand. Ons
bestuurslid Wim Korteling en zijn vrouw Corla Wagenaar
werden op 13 december 1983 trotse ouders van een dochter,
Rianne Joyce. Wim en Corla, van harte gefeliciteerd!
Herman Bosman, voorzitter
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
In de vorige Jacobsladder hebt u kunnen lezen, dat het
slecht gesteld is met de toren van de Nederlandse hervormde
kerk aan de Comriekade. De restauratie is duur en het kon
wel eens lange tijd gaan duren eer het zover is, omdat
Monumentenzorg weinig geld meer heeft en een lange
wachtlijst. Maar, misschien gaat het toch wel sneller.
Misschien is Monumentenzorg wel gevoelig voor de naam van de
bekende bouwmeester Pieter Post! Waarvan men altijd al een
vermoeden had is nu de waarheid gebleken! Deze markante kerk
uit 1653 is wel degelijk door Pieter Post ontworpen. De
Leidse studente Nicoline Zemering die in het kader van haar
studie meewerkt aan het onderzoek naar het werk van Pieter
Post, heeft de rekening voor het ontwerp van de kerk
teruggevonden!
Pieter Post (1608-1669) was lang een medewerker van Jacob
van Campen, in wiens stijl hij verder werkte. Hij heeft o.a.
de Waag: in Leiden, het stadhuis in Maastricht en de Waag in
Gouda gebouwd. In het Museum "Van Hemessen" bevinden zich
nog de tekeningen van de kerk, waarvan we - hoewel er geen
naam op staat - gevoegelijk mogen aannemen dat ze van hem
zijn.
Hopelijk kan deze "ontdekking" bijdragen tot een snelle
restauratie van de kerk!
WIM KORTELING
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-1 blz -3-
BIJNA HONDERDZESTIG NAZATEN VAN JAN EN JANNETJE WITTEMAN
PRAATTEN OP NIEUWJAARSDAG NOG EENS NA.
Soms worden in Hoogmade nog verhalen uit de oude doos
gehaald. Overgeleverde sproken, waaruit blijkt hoe hoog het
voetstuk was waarop eens de priester, de gezalfde, stond. Ze
vertellen in Hoogmade natuurlijk wel meer verhalen, maar dit
genre is ronduit sterk, en kostelijk. Zo is er de mare van
"de brand in Huis te Bancken", ontstaan rond 1900. De oude
boerderij aan de Wijde Aa werd door het vuur bedreigd toen
de hooiberg op zekere dag in brand geraakte. Nu stond de
wind zo, dat de brand van de hooiberg naar de boerderij zou
kunnen overslaan. Men haastte zich de parochieherder te hulp
te roepen. De pastoor kwam, fluks maar waardig, en ging op
de kade vurig staan bidden "om de wind te laten draaien". En
zie daar: hij draaide.... verdraaid als het niet waar is! .
Dergelijke vertelsels, en nog veel meer, waren op
Nieuwjaarsdag te beluisteren in hotel-restaurant Nieuw
Minerva aan de Vrouwensteeg in Leiden. Daar kwamen vele
tientallen leden van de Hoogmadese familie Witteman in
renie bijeen, op instigatie van Jan Uljee die met Herman
Bos het directoraat over deze horecavestiging voert. Jan is,
via moeder Cor Witteman, geparenteerd met de Wittemannen.
Vandaar. Hij wilde al zijn ooms en tantes, neven en nichten,
wel eens bij elkaar zien. Zo kwamen zij tezamen, na op het
nieuwe jaar gewacht te hebben.
Smaakmakers
-----------
Toon Witteman en jongste broer Nico, die beiden hun gulden
Sporen in het onderwijs hebben verdiend, zijn een paar
smaakmakers van deze samenkomst geweest. Toon is bovendien
een verteller pur sang en laat Nico, als pragmaticus ook
maar rustig schuiven. Op een foto van tachtig jaar geleden
staan, vorstelijk poserend en met slechts de gezichten
bloot, JanWitteman ui t Hoogmade en Jannetje van Noord van
de Hoge Mors in Oegstgeest. Om die twee is alles begonnen.
Toon geeft uitleg bij het statieportret van het bruidspaar,
zijn vader en moeder. "Hier zie je een foto die kracht
uitstraalt, van alles uitdrukt. Twee mensen uit een
vervlogen tijd, twee met een hecht ideaal: dit is de dag die
de Heer gemaakt heeft, maar ook de dag van ons leven; in
trouw aan elkaar gaan wij samen iets groots opbouwen. Daar
gingen ze ook echt voor staan, voor dat portret".
Nico: "Vader (anno 1867) was rietdekker - inderdaad hebben
wij ook een Greetje Dekker, een 'Margareth Thatcher' in de
familie - en veevoerhandelaar. Hij woonde in Hoogmade met
z'n halfbroer Klaas Witteman (van 1855), in een boerenwoning
met smidse; die smederij was van Hillebrand. Jan Witteman
was geen jinkie meer en hij begon om een vrouw verlegen te
zitten". Toon: "Juist Jan ging 's zaterdags op de fiets voor
zaken naar Leiden, Dan kwam-ie ook op de Morsweg bij bakker
Hoogeveen die met Jan's zus getrouwd was. Nou, Jannet je van
Noord kwam, op die zaterdagen, daar ook, koekjes halen voor
de zondag. Toen stond Jan in de winkel en die Jannetje leek
hem wel wat. Zo'n frisse, bloeiende deerne, a1s ze was. En
Jannetje dacht: grutjes, wat een knappe vent! Maar haar
vriendin Marie van der Kleij zei: "Al had je alleen z' n
signetten maar vast" - een signet was een hanger van goud
die aan een horloge bevestigd was, en Jan had er wel drie
hangen op z'n buik. Ja, en Klaas waren vrij rijke
middenstanders hoor. Vader kreeg eens 99 gouden tientjes
nadat hij het dak van een boerderij met riet gedekt had. Ja,
en laat nu die woordspelingen maar achterwege, wil je?"
Korten en goed overlegd: Jan en Jannetje trouwden, in
Oegstgeest. Er werd een piano in een bedstee getild en
daarop begon neef Nico Hoogeveen, broer van de bakker,
tevens musicus, te spelen Het moet een mooie bruiloft zijn
geweest; helemaal in het zwart. Jan en Jannetje
Jacobsladder 1984-1 blz -4-
leefden nog lang en gelukkig en voedden een groot gezin op.
Toon, Toin, Antonius: "Vader werd 84 en moeder Jannetje 79;
ze hadden negen kinderen, waar er nu nog acht van over en
uitgezwermd zijn. In 1906 kocht.vader Jan het oude Rechthuis
in Hoogmade. Dat was een caf met een kolfbaan erbij (nu
Huize van der Ploeg) en een kruidenierswinkel; Hillebrand
kocht het caf over!"
Pastoor Borsboom
----------------
"Moeder Jannetje", vervolgt Nico, "moeder ging elke morgen
naar de kerk. Misschien wel met een boek vol zilverwerk; dat
weet ik niet meer. Maar daar had je toen de oude,
goedmoedige pastoor C. Borsboom, een zeer conscintieus man,
die niet wilde dat de jonge kinderen in doodzonde leefden,
althans in doodzonde de communie ontvingen. Verbeeld je, dat
ze niet nuchter waren! Of uit hun neusje hadden gesnoept. En
hij was zeer preuts ook. Je kon bij hem biechten zolang je
nog geen 15 was of als je de 55 ruimschoots was gepasseerd.
In de leeftijdsgroepen daartussen biechtte niemand bij de
pastoor, want die kon niet tegen de realiteit op. Daar was
de kapelaan goed voor. Maar meneer pastoor hoorde elke
ochtend biecht, vr de Mis van kwart over acht. Dat ging
heel langzaam, want pastoor liet niets over z'n kant gaan;
de formules kwamen duidelijk en nauwgezet over z'n lippen en
geen leugentje liet hij ongestraft. Altijd wel legde hij een
mild penitentie op".
"Maar dan zat er een rijtje kinderen op hun beurt te
wachten. Heel wat, zeker de misdienaars, kwamen te laat op
school. Moeder kon daar niet tegen en bonkte eens op de deur
van de biechtstoel: "Pastoor", riep ze, "het is nu tijd voor
de Mis!" Want ze had thuis, met dat jonge gezin, nog wel
meer te doen. Borsboom kwam toen naar buiten: kwaad,
woedend, rood aanlopend, maar hij deed wat Jannetje hem
vroeg. Hij vergat het echter alweer gauw, pastoor Borsboom;
hij was een beminnelijk mens. Veel pastoors, in die tijd,
waren ongewild heilig. En hij hield van opschik, de goede
Borsboom. Met de kerstdagen was het bij hem "Chic de Paris".
Dan had de pastoor, als een pontifex, met goud geborduurde
pantoffels aan, vanwege het feest. Daar pontificeerde hij
in, als een bisschop, en heel serieus. Hij hield ook van
vermicellisoep met figuurtjes; daar was-ie dol op". "Joh,
hou op", houdt Toon z'n jongste broer tegen. Maar Toon zat
wel mooi als misdienaartje in het bootje waarmee Ons Heer
van de oude naar de nieuwe kerk in Hoogmade werd geroeid.
Zo herinneren Toon en Nico Witteman zich een boeiende
Hoogmadese jeugd. Toon helemaal; die weet nog de meest
pikante onderdelen ervan in zijn geheugen terug te roepen:
"De dragers bij begrafenissen hadden witte handschoenen aan,
als ze ongehuwden, kinderen en vrijgezellen moesten
uitdragen; als de overledene getrouwd was, droegen de
dragers zwarte handschoenen. Over grijze handschoenen is
niets bekend, want in Hoogmade had je geen dames van lichte
zeden, ofschoon ongelukjes wel voorkwamen, maar die werden
met vele mantels der liefde bedekt". Ze trouwden, Toon en
later Nico, zoals de andere broers en zusters; alleen Piet
bleef thuis in de kruidenierszaak.
Bosbewakers
-----------
Ach, de Wittemannen: inmiddels veertien geslachten die in
Rijswijk hun roemrijke wortels hebben. Tweehonderd jaar
Rijswijk, honderd jaar Sassenheim en tweehonderd jaar
Hoogmade. Dit is zo 'n beetje het verloop, dat begon met
stamvader Cornelis de Witteman (bosbewoner, de bosbewaker,
het saksische Widukind, Wittekind), begin der 16e eeuw.
"Jawel", verzucht nu historie-vaste Toon Witteman
afstandelijk, "en dan te bedenken dat toen Michelangelo in
de Sixtijnse Kapel op z'n rug geniaal het plafond lag te
beschilderen met sybillen, jongelingen, profeten, en wat al
niet meer, Cornelis de Bosbewaker in 1508 waarschijnlijk
Jacobsladder 1984-1 blz -5-
als tuinder omtrent Rijswijk op z'n knien knollen lag te
rooien. Dat is nou een verre grootvader van mij geweest".
Die eerste generaties Witteman konden lezen noch schrijven.
Als er iets officieels getekend moest worden, signeerden ze
met hun "merk", meestal een soort runenachtig kruisje. Daar
was, bijvoorbeeld, een Jannetje Witteman die in 1747 door
een klerk onderaan de trouwakte erbij liet zetten: "Dit is
het merk van Jannetje Witteman, die niet kan schrijven "; en
aan de andere zijde naast het kruisje staat:"de bruid".
Ook hun boedelbeschrijvingen zijn machtig interessant. Toen
lang, heel lang geleden Trijntje, het Delftse begijntje,
stierf, liet ze als bejaarde ongehuwde dame, niet
onbemiddeld, een ontroerende boedel na. Daar kwamen, onder
andere, in voor: "een bed, een peluw, een hooftcussen, twee
gardijnen en een rabat, een schoorsteenval, een swarte
schoermantel, drie laake lijffies, een swarte saaie mantel,
twee dito rokke, twee schotekleden, twaalf kasdoekies,
veertig neusdoeken, derthien witte cappen, achtentwintig
mutsen, achthien potdoeken, acht santeen, eenentwintig
craagen, een paternoster met een silveren penning,
achtentwintig boekies, twee calebassen, sesthien
schilderijen, soo groot als klein, een speldewerkcussen en
enige rommelingen, niet waardig te wesen te specificeren".
En er viel ook nog 300 gulden te verdelen, maar daar is geen
Witteman rijk van geworden.
Op een kluitje.
--------------
Jan en Jannetje Witteman zouden, bij leven, een legertje van
bijna tweehonderd Wittemannen als hun Hoogmadese nageslacht
om zich heen kunnen hebben. Voorwaar niet mis, met dat
talrijke kroost. Op Nieuwjaarsdag kwamen voor de
familierenie bijna honderdzestig Wittemannen op een kluitje
in het riet van het verleden te zitten. Toon en Nico: "Het
leek ons gezellig toe, in een fijne sfeer bij elkaar te
zijn, even weer 'thuis'. Het zijn allemaal gezinnen met elk
een eigen stijl. Dat specifieke wordt toch door de jongeren
gewaardeerd". Dan even een lichte tweespalt tussen beide
broers. Toon: "Bij ons draaide alles om moeder Jannetje,
onder het gezag dat door de Kerk werd aangereikt. Je had in
die tijd een enorme invloed van de moeders, die mannen
maakten van hun zoons". Nico is het daar niet geheel mee
eens: hij legt het accent bij de vader. Er werd op
Nieuwjaarsdag heel wat afgepraat door al die Wittemannen van
Jan en Jannetje.
(Bron: de "Leidse Courant" TON PIETERS
Jacobsladder 1984-1 blz -6-
Vinder van het lijk Woubrugse moordenaar meldde zich
PIET VAN DER HOORN ONTDEKTE HET SKELET VAN HEINRICH HELMICH
De uitgave van ons boekje "Een moord op het Braassemermeer"
heeft een staartje gekregen. Nadat Ton Pieters er in zijn
rubriek "Langs omwegen" in de Leidse Courant van 23 november
1983 de nodige aandacht aan had besteed, kwam op 6 december
de heer P.C. van der Hoorn (76)uit Korteraar aan het woord.
Hij meldde, dat hij het was die samen met een schoolvriend
begin maart 1917, toen hij nog in Oude Wetering woonde, op
een goede dag op het voormalige galgenveld "Lange Hendrik"
vond. We hebben kontakt gezocht met de heer Van der Hoorn en
op 22 december hadden Herman Bosman en Hans van der Wereld
een gesprek met hem. Dat onderhoud met de gastvrije Piet van
der Hoorn hebben we op de band opgenomen. In zijn eigen
woorden vertelde hij nog eens over zijn lugubere
herinneringen en ging hij terug naar begin maart 1917.
Honderdtwaalf jaar na zijn terechtstelling werd Heinrich
Helmich, de "vroeg 19e eeuwse Rijksduitser" zoals Ton
Pieters hem betitelde.
Luistert u naar Van der Hoorn:
Als jongen van een jaar of tien kwam ik heel vaak op de
Galgenkade, vanwege het feit dat mijn vader daar vroeger
tussen Oude Wetering en Roelofarendsveen een inleggerij had.
In de vakantietijd ging ik mijn vader vaak helpen. De
Galgenkade was vroeger ternauwernood een fietspaadje. Het
eerste stuk is nu verbreed, daar kun je met de auto komen,
maar vroeger was dit een smal pad. Bij een bepaalde
windrichting spoelde er vaak wrakhout aan. Daar was ik bik
op, want mijn moeder had nog een oud fornuis staan, zo' n
'allesbrandertje' zal ik maar zeggen. Ze was wat blij als ik
met van die balen hout aan kwam sjouwen. En zo is het dan op
een gegeven moment gebeurd, dat ik het bosje van Lange
Hendrik inging met een schoolvriend van me. We liepen daar
in dat bosje waar vroeger dus die galg heeft gestaan en waar
als laatste die Heinrich opgehangen en begraven is. Dat wist
iedereen daar wel. Het heet er niet voor niets de
Galgenkade. We kwamen aan de rand van het bosje, dat
destijds veel groter was. Ik weet nog, dat er een vliesje
ijs lag (het was begin maart) en daar zagen we een plank
zo'n beetje onder het ijs zitten. We trokken er aan en toen
kwam er een nogal lange kist naar boven waaruit bleek dat we
met Lange Hendrik te doen hadden. Met dat trekken is het
deksel er ook nog grotendeels afgegaan en daar zagen we het
geraamte van Lange Hendrik liggen. We zijn ons natuurlijk te
pletter geschrokken, als kinderen van een jaar of tien en we
hebben gauw de benen genomen".
Wat gebeurde er daarna?
"Er schijnt ene Han van der Meer naartoe gelopen te zijn.
Die heeft de resten in een juten zak gestopt die hij bij
zich had. Hij is er de Langeweg mee afgegaan naar
Roelofarendsveen. Daar was vroeger alleen maar tuinderij en
daar waren ene vader en zoon Hoogenboom aan het werk. Han
van der Meer zei: "Nou kunnen jullie nooit raden wat ik in
die zak heb zitten". Dat konden ze natuurlijk ook niet en
hij zei: "Kom eens kijken, hier heb ik nou Lange Hendrik en
er mankeert een rib aan". Han van der Meer bracht het
geraamte naar de gemeente. Ik zie nog die zwarte doodskop
voor me met de tanden die je nog zag zitten en die lange
poten, want het was echt een 1ange kerel hoor", herinnert
Van der Hoorn zich.
"U moet zich voorstellen, het was een bosje. Er hebben
verschillende bomen op gestaan. En dan komt de tand des
tijds, het land spoelt zachtjes aan weg en op een gegeven
moment zat er geen grond meer boven Lange Hendrik, maar
water. Dus die kist is een beetje naar boven ge komen, wat
wij als speurders toevallig gezien hebben. En zo hebben we
hem er uit getrokken. Dat was niet moeilijk, want de grond
lag praktisch gelijk aan het water en wat in het water zit
dat geeft nog mee ook. We dachten dat is een goed zootje
brandhout! Maar we hebben er niks van meegenomen".
HANS VAN DER WERELD
Jacobsladder 1984-1 blz -7-
GREPEN UIT DE WORDINGSGESCHIEDENIS VAN DE
NED.HERV.GEM.HOOGMADE
2. PIETER OVERHAAG
In ons vorige artikel zagen we dat een van de redenen
waarmee Willems op de Synode van 1592 verontschuldigd had
dat hij op de bepaalde tijd zijn werk te Hoogmade niet
gestaakt had, deze was, dat een ander, die niet al te best
bekend stond, er driemaal gepreekt had. Deze ander is zeer
waarschijnlijk Pieter Overhaag of Over de Haeghe geweest,
die straks zijn opvolger zou worden.
Pieter Overhaag, ook heet hij wel Pieter de Zuttere, noemde
zich naar de gewoonte van die dagen met een half latijnse,
half griekse naam Petrus Hyperphragmus ("hyper" is "over" en
"phragmus" betekent "haag") en is een zeer bekend persoon in
onze vaderlandse kerkgeschiedenis geweest. Geboortig uit
Gent in Belgie, heeft hij veel gereisd, hetgeen deels in
zijn woelige, onrustige natuur lag, deels voortkwam uit het
feit, dat hij zeer vrijzinnige denkbeelden koesterde,
feitelijk bij geen enkele der toenmaals in ons land
bestaande geestelijke gemeenschappen aangesloten was en zich
door zijn uitdagend optreden overal onmogelijk maakte. Zo
was hij van 1560 tot 1573 te Embden in noordoost Duitsland
drukker en preekte hij er zo nu en dan ook wel, totdat hij
in laatstgenoemd jaar door een prediking de gereformeerden
zozeer verbitterde, dat hij weg moest. Hij ging naar
Rotterdam, waar de magistraat, die hier evenals elders hen
die meer of minder van Gods Woord afweken, dikwijls in
bescherming nam, hem in de plaats van een overleden
predikant wilde hebben, hetgeen evenwel niet gelukte. Wel
trad hij er meer dan eens op totdat hij ook hier door zijn
optreden zich onmogelijk maakte. Een tijd lang hield hij
zich daarop stil, totdat hij in 1581 weer opdook in zijn
vaderstad Gent. Maar ook te Gent, een der bolwerken van de
gereformeerden in die dagen, was men allesbehalve tevreden
met de wijze waarop Overhaag optrad en hij zag zich nog in
1581 genoodzaakt de stad te verlaten, om er evenwel na veel
omzwervingen in 1585 terug te keren.
Hoe is nu deze man tenslotte in Hoogmade terecht gekomen?
Toen Franco Willems in 1593 door Van Poelgeest zo plotseling
was afgezet, woonde Overhaag te Leiden. Hij was reeds een
oude man en leefde in armoedige omstandigheden, mede
hieruit voortkomende dat zijn gezin bestond uit zijn vrouw
en zeven deels nog zeer jonge kinderen. Van die zorgelijke
omstandigheden heeft Van Poelgeest gebruik gemaakt toen hij
in 1593 spoedig voor een nieuwe predikant moest zorgen en
diezelfde omstandigheden hebben waarschijnlijk Overhaag er
toe gebracht diens voorstel te aanvaarden en zo onordelijk
als het geschieden zou, te Hoogmade in dienst te treden.
Want zonder zich ook maar in het minst aan de kerkelijke
orde te storen, stelde Van Poelgeest hem tot predikant aan
op een jaarwedde van f 250. Wij zullen zien, dat Overhaag
hier een jaar en negen maanden tot eind mei 1595 werkzaam
was en op een even willekeurige wijze ontslagen werd als hij
aangesteld was. Tussen hem en Van Poelgeest was de
overeenkomst aangegaan, dat men elkander wederzijds een half
jaar tevoren zou waarschuwen in geval men elkanders diensten
niet meer verlangde. Toch zou Van Poelgeest hem opeens
uitzijn dienst ontslaan zonder dat Overhaag iets meer
ontvangen had dan alles te samen f 300, zodat hem nog f
137,50 te vorderen overbleef. Het behoeft ons niet te
verwonderen als wij horen dat de mannen van de kerk, toen
Overhaag zo geheel buiten hen om, alleen op gezag van Van
Poelgeest, de predikantsbediening te Hoogmade aanvaard had,
dit met de hoogste afkeuring aanzagen. Hun verontwaardiging
was nog te groter omdat het daarenboven een persoon betrof
die alles behalve voor de Heilige Dienst gewenst was. Maar
de ambachtsheer dreef toch zijn zin door en stoorde zich
niet aan hun vertogen.
Een half jaar later, het was op 10 mei 1594, vergaderde de
classis
Jacobsladder 1984-1 blz -8-
van Over-Rijnland te Alphen aan den Rijn en besloot men
Overhaag in het bijzijn van Synodale gevolmachtigden
rekenschap van zijn gedrag te vragen. Dat men dit in een
vergadering van de classis Over-Rijnland deed, was reeds een
concessie aan de ambachtsheer, want Hoogmade behoorde toen
nog onder Neder-Rijnland. Daags voor die vergadering ontving
Overhaag een briefje van Van Poelgeest, waarin duidelijk de
toon der hooghartigheid en de minachting voor kerkelijke
personen en toestanden klinkt. "Meester Pieter", zo schrijft
de ambachtsheer, "volgens ons beslui t van eergisteren, zult
gij U morgen te Alphen laten vinden en hooren wat zij (let
op die smadelijke aanduiding van "zij", waarmee de
kerkelijken genoemd werden) u daar zullen willen zeggen.
Indien zij u iets voorhouden, strijdig met mijne rechten,
zult gij u op mij beroepen; en spreken zij van het door u af
te leggen examen, gij zult hun aandienen, dat ik begeer dat
het geschiedde in mijn tegenwoordigheid, met nog een
onpartijdige, dien ik daartoe nemen zal.. Wil altijd voor
oogen hebben mijn autoriteit en gerechtigheid. Indien zij
meenen mochten u aan de classis onderworpen te maken, dat
zal ik nimmermeer gedoogen: zij zouden wel langzamerhand
trachten hun voeten daarin te krijgen. Maar wij moeten
toezien!"
Aldus moest aan de mannen der kerk de wet worden gesteld!
Welnu, Van Poelgeest heeft over het gedrag van zijn
beschermeling tevreden kunnen zijn. Overhaag beriep zich
voorde broeders te Alphen aan den Rijn in alles op zijn heer
en verwees hen naar hem, met wie zij te spreken hadden. Hij
werd er allereerst gevraagd naar zijn aanstelling, maar
verschool zich achter Van Poelgeest en beweerde geen bewijs
nodig te hebben van zijn wettige beroeping, daar hij
tevreden was met zijn "inwendige roeping", die hij zei van
God ontvangen te hebben, terwijl hij tevens aanbood deze
inwendige roeping krachtig te bewijzen. Hij verklaarde de
leer, die door de hervormde dienaars gepredikt werd, goed te
keuren en wat de hoofdzaak betreft in te stemmen met de
Nederlandse geloofsbelijdenis en de Heidelbergse
catechismus, met uitzondering alleen van enkele punten. Op
de vraag of hij zich aan het examen wilde onderwerpen
antwoordde hij - overeenkomstig de bevelen van Van Poelgeest
- bepaald ontkennend, tenzij in diens tegenwoordigheid. Zo
kwam men te Alphen aan den Rijn dus niet veel verder. De
classis besloot daarom twee harer leden van een
afgevaardigde der synode vergezeld, naar Van Poelgeest af te
vaardigen om met hem een samenspraak te houden.
Intussen werden van kerkelijke zijden maatregelen genomen om
Overhaag op wettige wijze in de kerk te brengen en liet men
niet na op de onderscheidene plaatsen informatie over hem in
te winnen. Er werd een schrijven gericht tot de Leidse
classis om hem voor haar te doen verschijnen om hem te
examineren, waarop men nog voor de vergadering te Alphen aan
den Rijn plaats had, ten nawoord kreeg dat Hoogmade niet
onder die classis, maar tot de classis van Neder-Rijnland
behoorde en alzo buiten haar grenzen lag, waarom aan het
verzoek niet kon worden voldaan. Daarop wendden de
afgevaardigden van de Zuid-Hollandse Synode zich in april
1594 tot de Classis van Neder-Rijnland, die ten antwoord
gaf, dat Hoogmade weliswaar tot haar gebied behoorde, maar
dat, de leraar in die plaats niet meer dan een maal op haar
vergadering verschenen was en dat toen deze daarop attent
gemaakt was, hij geantwoord had dat Van Poelgeest niet
wilde, dat de predikant te Hoogmade onder deze classis
behoorde. Daarna had men de zaak in handen van de Synode
gegeven, wier beslissing men moest afwachten.
De informatie die men intussen van verschillende plaatsen
omtrent Overhaag gekregen had, waren verre van gunstig. Te
Rotterdam noemde men hem - zeker om zijn onrustige,
woelzieke aard - "Sprongt over de hage" en hij was volgens
het getuigenis van een predikant aldaar, "een schadelijke
pest der kerk", terwijl toch deze predikant om zijn
verdraagzaamheid en gematigdheid bekend stond. Ook het
bericht van
Jacobsladder 1984-1 blz -9-
zijn handelwijze te Gent kon al heel weinig vertrouwen
inboezemen. Men had er veel moeite met hem gehad en hij had
er zich onbehoorlijk in de dienst pogen in te dringen. Hij
onderging er een examen, maar werd in de leer niet zuiver
bevonden.
Toen men aldus naar Overhaag informeerde, hoe hij zich
vroeger onder de gemeente gedragen had, hoorde men niets,
dat er toe aanmoedigen kon om hem in dienst te stellen.
Integendeel, verschillende gemeenten en personen
waarschuwden voor hem omdat hij opschudding en verwarring
bracht. Daarbij was hij een man, die gaarne kwaad sprak en
nog te Gent bovendien een slechte naam had, omdat hij een
proces tegen zijn eigen broer voerde, waarin hij lelijk te
pas was gekomen.
Drie maanden later, in augustus 1594, kwam de Synode van
Zuid-Holland te Rotterdam bijeen, waar ook de moeilijkheden
te Hoogmade ter sprake kwamen. Er werd verslag gedaan van de
gedragingen van Pieter Overhaag en van de gesprekken met hem
en medegedeeld dat hij onzuiver in de leer en een onrustig
en ongeregeld man was. De Synode kwam tot de slotsom dat zo
iemand in de Dienst des Woords niet geduld kon worden noch
tot een examen om daartoe toegelaten te worden. En om hem nu
uit de dienst te weren, werd een deputatie naar Van
Poelgeest gezonden om hierover te spreken en als deze
daarvan niet wilde weten, besloot men de zaak met de
advocaat te overleggen en zich tot de Staten van Holland te
wenden.
Eindelijk werd nog besloten aan de kerkeraad van Leiden,
waar Overhaag zich immers de laatste tijd. had opgehouden,
te schrijven om getuigenis aangaande zijn levenswandel. Ook
van daar kwam een zeer ongunstig antwoord. Hij was gedurende
de tijd, dat hij te Leiden gewoond had, altijd verdacht
geweest een onrustige geest en een verstoorder van de
kerkelijke vrede te zijn. Hij toonde er zowel schriftelijk
als mondeling zijn minachting voor de godsdienst, hield er
ergerlijke en lasterlijke gesprekken en was geenszins een
aanbevelenswaardig persoon om tot de heilige bediening te
worden toegelaten, hoe zeer hij zijn best daar ook voor
deed. De misdaden, waarmee hij getracht had de armoede,
waartoe hij vervallen was, te verlichten, waren niet altijd
van de eerlijkste en hij was onordelijk in het waarnemen van
de kerkelijke dienst. Het zou dus ergerlijk zijn, aldus de
Leidse kerkeraad, indien zodanig persoon tot de heilige
dienst werd toegelaten, die nauwelijks goed genoeg zou
geacht worden een burgerlijk ambt te bedienen, te meer omdat
bij de ongeregelde mensen altijd aanleiding genoeg gezocht
wordt om de predikantsbediening te bespotten en in
minachting te brengen. De brief eindigt evenwel met de
aanbeveling, hem in zijn grootste armoede bij te staan opdat
hij met zijn vrouwen kinderen voor de gehele ondergang
bewaard zou worden.
Ondertussen had Van Poelgeest, door de Synodale
gevolmachtigden aangesproken, ingezien, dat hij Pieter
Overhaag niet langer te Hoogmade kon handhaven en te kennen
gegeven, dat hij niet begeerde iemand in dienst te houden,
die het met de leer van de kerk niet eens was. In mei 1595
is Overhaag dan ook door Van Poelgeest ontslagen, zeker op
aanhouden van de Synodale afgevaardigden.
Voordat wij nu nagaan hoe het verder in Hoogmade ging,
willen wij nog zien hoe het nu verder met Overhaag afliep.
De arme man verscheen niet lang na zijn afzetting op de
Synode met een drieledig verzoek. Allereerst, dat de Synode
bij Van Poelgeest tussen beide wilde komen opdat hem de f
137,50 werd uitbetaald, die hij, naar we eerder zagen, nog
toekwam; ten tweede, dat hij mocht gexamineerd worden om
alzo wettig tot het predikambt te horen en ten derde, dat
men hem bij de Staten wilde aanbevelen opdat hij tot zijn
indiensttreding onderhouden werd. Wat het lot van zijn
verzoek was, is gemakkelijk te vermoeden. De vergadering
legde het verzoek naast zich neer, omdat men hem niet alleen
onbekwaam maar ook onwaardig tot de kerkedienst oordeelde.
Toch voegde de Synode bij dit strenge besluit nog een
liefdedaad,
Jacobsladder 1984-1 blz -10-
door hem in zijn benarde omstandigheden f36 te schenken, die
hij dankbaar aannam. Overhaag had zich intussen ook tot de
Staten van Holland, gewend met een verzoekschrift waarin hij
meldde, dat hij door Van Poelgeest was afgezet en nu in de
grootste armoede verkeerde, waarom hij verzocht dat de
Staten hem enigszins onderstand zou geven totdat hij een
andere standplaats zou hebben gekregen. De Staten, die
blijkbaar op een ander standpunt stonden dan de kerk,
meenden hem na al het voorgevallene toch een vrij
aanzienlijk bedrag toe te kennen, met de boodschap dat hij
zowel als de kerk zo spoedig mogelijk moesten zorgen voor
een nieuwe standplaats.
Zo was Overhaag dan uit zijn bediening ontzet. Hij vestigde
zich in Alphen aan den Rijn en wist zich daar al spoedig de
gunst van de predikant en de kerkeraadsleden te verwerven.
Hij voelde wel dat hij nu een andere toon moest aanslaan dan
hij tot nu gewend was geweest. Door de nood en armoede
gedreven legde hij een geloofsbelijdenis af, waarin hij
verklaarde het met de leer van de kerk eens te zijn en
waarmee hij dus vermoedelijk meer deed dan zijn geweten hem
toeliet. Een en ander had tot gevolg dat de kerkeraad van
Alphen aan den Rijn hem reeds de dag daarop een vererende
attestatie afgaf. Daarin stond dat Overhaag de korte tijd
dat hij in Alphen aan den Rijn gewoond had zich "met alle
stilheid, gelijk een Christen past" had gedragen en dat men
hem een "goed vergenoegen" beleefde. Aan allen, aan wie deze
attestatie aangeboden zou worden, werd gebeden hem alle hulp
te bewijzen, vooral uit aanmerking van zijn hoge ouderdom en
zijn grote huisgezin. De predikant stond hem zelfs de kansel
af, hoewel hij tegenwoordig was geweest op de Synode waar
Overhaag ontslagen was en dus alles van hem afwist, hetgeen
hem dan ook een ernstige vermaning opleverde, gevolgd door
een scherpe berisping, dat hij een attestatie had afgegeven
ten gunste van diens oprechtheid, geloofsbelijdenis en
levenswandel, waarover de afgevaardigden van de Synode zeer
verwonderd waren, daar hij nog zo kort geleden door de
Synode wegens verscheidene grove dwalingen en fouten
veroordeeld was.
Wat er verder van Overhaag is geworden, weten wij niet. Hij
schijnt zich opnieuw tot de Staten gewend te hebben met het
verzoek om geld en de bijvoeging, dat hij gaarne weer in
dienst wilde treden. De Staten vroegen toen advies aan de
Synode, die besloot, het besluit van de Synode van augustus
1595 mede te delen en hem verder aan te bevelen, niet om in
de dienst te komen, maar om rekening te houden met zijn
ouderdom, armoede en gezin.
Er is aan de geschiedenis van Pieter Overhaap een diep
tragische kant en het is te betreuren dat er ook in de eeuw
van de hervorming zoveel twist en zo weinig toenadering is
geweest. Maar we moeten niet vergeten dat het voor de orde
en het voortbestaan van de hervormde kerk een levensvereiste
was, dat iemand nooit op wettige wijze tot het predikambt
was toegelaten en weigerde zich door een examen de toegang
tot de kansel te verschaffen, uit haar midden geweerd werd.
De ene Synode hield zich na de andere, vaak in tijden van
felle vervolging om een welgeordende hervormde kerk te
krijgen. En nu is het zeer verklaarbaar dat zij niet
onverschillig kon toezien dat er kwamen, die de eenheid
verstoorden en afbraken wat zij met de uiterste zorg zocht
op te bouwen. Zij zou zichzelf anders aan ordeloosheid en
verwarring, ja, ontbinding, hebben prijsgegeven.
(Wordt vervolgd) P. HOFSTEDE
Jacobsladder 1984-1 blz -11-
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
OOK IN 1921 WAS MEN AL TEGEN EEN "BRAASSEMGEMEENTE"
Nu de gemeenteraad van Woubrugge in zijn vergadering van 15
december 1983 duidelijk heeft laten weten, dat men het in
het geheel niet eens is met de herindelingsplannen, willen
we eens teruggaan naar het jaar 1921. 0p 1 februari van dat
jaar werd er een vergadering belegd door de
AR-kiesvereniging. De hoofdschotel van deze "goedbezochte en
opgewekte vergadering", zoals "De Rijnbode" van 4 februari
1921 berichtte, vormde de annexatieplannen. Het bestuur had
wethouder A. Wisman aangezocht om over deze materie eens
zijn licht te laten schijnen. De reden dat men de heer
Wisman had gevraagd om in deze vergadering te komen spreken
was het feit dat hem de toestand in zijn kwaliteit als
gemeentebestuurder van meer nabij bekend was.
In een goed gedocumenteerde lezing gaf wethouder Wisman
eerst een juist historisch overzicht van het verleden en de
handelingen van het wetgevend gezag daaromtrent. Wisrnan
noemde die handelingen "bemoedigend". "Wij moeten", zo zei
hij, "als Woubruggenaren ijveren om plaatselijk zelfstandig
te blijven en niet meegaan met de landhonger van
belanghebbenden". De toenmalige burgemeester van Woubrugge,
J.C. Baumann, was een groot voorstander van het samenvoegen
van de gemeenten Leimuiden, Rijnsaterwoude en Woubrugge.
Wethouder Wisman: "Dat is de prachtfilm, die steeds voor
zijn ogen heengaat en van welk moois hij natuurlijk
burgemeester is. Doch wij moeten de belangen van personen
niet verwarren met zaken en moeten een open oog houden voor
de ware belangen der gemeente en haar inwoners".
Met afdoende cijfers gaf de wethouder een overzicht van de
financile posities van de gemeenten Leimuiden,
Rijnsaterwoude en Woubrugge, een volledige statistiek van
die plaatsen alsmede een geografisch overzicht. Ook vertelde
hij, welke enorme uitgaven te verwachten waren bij
annexatie. "Laat", zo sprak hij, "onder onze ingezetenen
geen verdeeldheid zijn. Worden wij gedwongen tot annexatie,
dan is Alphen aan den Rijn (sic!) de aangewezen plaats,
waarvan enig heil is te verwachten, zowel geografisch als
economisch".
De vergadering nam met algemene stemmen een motie aan,
waarin gesteld werd dat de AR-kiesvereniging Woubrugge, 104
leden tellend, het beslist gewenst achtte dat de gemeente
Woubrugge haar zelfstandigheid zou behouden, verder dat
vereniging met de gemeenten Leimuiden, Rijnsaterwoude en
Alkemade in strijd zou zijn met het belang van Woubrugge.
Deze motie werd opgestuurd naar de Woubrugse gemeenteraad en
aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
HANS VAN DER WERELD
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
IK HERINNER MIJ
De vorige maal dat aan deze rubriek een plaats werd geboden
(vierde vervolg in nr. 5/6 van alweer de derde jaargang van
de Ladder) bleken de herinneringen aan brandweer en archief
van drie decennia geleden de tegenhangers te vormen van te
verrichten restauraties van gebouwen uit vorige eeuwen.
Restauraties van keken vulden - waar ook ter wereld -
boeken, die in de loop der jaren uitgroeiden tot folianten,
die wel nooit uitgelezen zullen zijn. In bedoeld artikel
tegenover mijn herinneringen, kwam in de titel zelfs de
formulering "ernstig verval" voor. Begrippen als tijdelijke,
kleine reparaties
Jacobsladder 1984-1 blz -12-
en grote herstelwerkzaamheden streden als het ware om
voorrang met gepleegde en te verwachten onderzoeken. Of het
bijkomstigheden zijn is er voorts sprake van tonnen.
We leven in deze tachtiger jaren in een tijd van
"inleveren", van financieel non-possemus, het "stellen van
prioriteiten" en van oplopende curven allerwegen. In de
tweede helft van de veertiger jaren golden allereerst:
woningbouw en wederopbouw, hoewel de kreet
"bestedingsbeperking" nog geen gemeengoed was, daarmee werd
in een volgend decennium geworsteld. Nog voor die speciale
beperking werd onze gemeente geconfronteerd met meer dan
noodzakelijke restauraties van de zeventiende-eeuwse kerk te
Woubrugge, evenzeer als met het kerkje te Hoogmade, daterend
uit 1729. Sterker nog, wanneer over herinneringen wordt
gesproken, ze lukten: die restauraties. Op 31 oktober 1951
zag Woubrugge het inwijdingsgebeuren en vlak voor kerstmis
1954 was er in Hoogmade, op 23 december, het feestelijke
feit van het weder in gebruik nemen.
Omstreeks 1947/1948, toen er naar toe werd geleefd, dat de
kerk een volkomen restauratie zou ondergaan, herleefden de
verhalen uit 1911. Die verhalen betroffen niet zo zeer de
befaamde warme, droge zomer in het gehele land als wel de
ingrijpende restauratie van de uit 1653 daterende kerk in de
eigen gemeente. Toen, in 1911, werd een miniatuur kerkje op
schaal geconstrueerd. Dit zorgvuldig uitgevoerde object
maakte na enige jaren deel uit van de kleurrijke optocht,
die werd georganiseerd ter gelegenheid van het eeuwfeest
1813-1913 Bevrijding van de Fransen, op foto's vastgelegd.
Modernere foto's bewijzen, dat bedoeld miniatuur een
onderdeel vormde van de in juli 1963 georganiseerde
manifestatie "900 jaar Christendom rond de Brasem ". Dit
gebeuren startte enige maanden daarvoor op zeer
spectaculaire wijze: een pastoor en een dominee trokken met
een draaiorgel door de dorpen, teneinde kas te maken. De
laatste fase van het feestelijk Brasem-gebeuren vertoonde
waterskirs met flambouwen. Tussen begin- en eindpunt trok
een bezienswaardige stoet urenlang door de dorpen. We zagen
een wagen met een rijdend klokkenspel, een wagen gewijd aan
de intocht der Noormannen, een andere gewijd aan de Hoekse
en Kabeljauwse Twisten en, voortbewogen door een
landbouwtrekker, het kerkje te Woubrugge.
Terugkomend op de restauratie in 1950/1951: als weinig
anderen kan ik zonder overdrijving verklaren zeer veel
details uit de eerste hand te hebben zien gebeuren door de
grote ramen, die ruimte gaven aan mijn werkkamer in het oude
gemeentehuis. Het waren niet alleen de bouwvakkers, de
architect en zijn assistenten, de deskundigen van de
Rijksgebouwendienst, maar ook leden van het kerkbestuur, die
zich zeer dikwijls ter plaatse op grote oneffenheden
bevonden. Onder de laatste groep moge alsnog grote
waardering worden uitgedrukt voor de toenmalige
presidentkerkvoogd Westdijk sr., die zeker niet meer tot de
jongeren behoorde.
Belangstellende lezers zullen zich mogelijk afvragen waar de
hervormde gemeente des zondags bijeen kwam gedurende de
restauratieperiode van juni 1950 tot november 1951. " Samen
op weg" een landelijke richtlijn van nu, bestond nog niet in
de vijftiger jaren, maar het kon in Woubrugge worden
vertoond. Aan de hervormden werd hospitaliteit geboden door
de gereformeerden, toen nog in hun noodlokaliteit,
oorspronkelijk een rooms-katholiek bedehuis uit Katwijk aan
Zee. Naast deze bereidheid tot wekelijkse medewerking, werd
de regeling getroffen bij toerbeurt maandelijks het
aanvangsuur van half negen aan te houden en de andere kerk
te tien uur te doen beginnen. Het normale aanvangsuur van
half tien aan te houden en de volgende dienst om elf uur te
doen beginnen, zou te moeilijk worden in de gezinnen:
rekening houdend met maaltijden, verzorging van het vee en
de zondagsschool. Maar in de winter van 1950/1951 om de
maand te half
Jacobsladder 1984-1 blz -13-
negen in de kerk te zijn was evenmin eenvoudig; de
straatverlichting was toen nog aan.
Bij de vele onderwerpen, "die behandeld werden bij de
opening op de voor protestanten historische datum 31 oktober
werd - en dit zeer terecht - oprechte dank en gepaste hulde
betuigd aan de gereformeerde kerk, die gastvrijheid
verleende, een gastvrijheid, die zestien maanden lang moeite
met zich bracht.
VAN WAGENINGEN,
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
HISTORISCHE VERENIGING IN TER AAR
De culturele vereniging van Ter Aar is ter ziele, maar min
of meer als gevolg daarvan kan het dorp zich thans verheugen
in de oprichting van een historische vereniging. Wat een
opheffingsvergadering moest worden gaf de geboorte van een
nieuwe vereniging te zien. Zo gaat dat ineen dorp. De
verwachtingen zijn hoog gespannen of deze club wl zal
kunnen overleven. Of er voor een historische vereniging
animo is, zal de toekomst moeten leren. En voor de
duidelijkheid:
"De historische vereniging is er niet om uit te zoeken
wanneer er een feestje rond het zoveel jarig bestaan kan
worden gevierd", zegt de tijdelijk voorzitter van de
vereniging, Ph. H. Vonk.
Eind 1981 zette een groepje Teraarders de culturele
vereniging op poten. Het ging hier om een tweede poging.
Enige jaren daarvoor was al eens eerder geprobeerd een
dergelijke vereniging van de grond te krijgen. Deze poging
mislukte omdat "de tijd nog niet rijp was". Meer vertrouwen
was er eind 1981: "Wij willen graag de cultuur in Ter Aar
nieuw leven inblazen. Een agrarir bijvoorbeeld is 's avonds
moe. Dan wil hij vaak niet de moeite nemen om naar Amsterdam
te rijden voor een avondje uit. Zo iemand moet terechtkunnen
in zijn eigen dorp, in Ter Aar", verkondigde de toenmalige
voorzitter M. Maring enthousiast.
Enige tijd ge1eden kregen de leden van de culturele
vereniging een briefje in de bus waarin de
opheffingsvergadering werd aangekondigd. Het enthousiasme
van het bestuur en de vrijwilligers was in de achterliggende
periode al danig getemperd. De vereniging ontplooide een
aantal activiteiten op het gebied van toneel, film en
muziek. Vooral voor de kinderen werden er evenementen
georganiseerd.
Nu is het volgens tijdelijk voorzitter Vonk niet zo dat alle
evenementen slecht werden bezocht, maar over het geheel
genomen was de opkomst toch zo gering dat de vrijwilligers
die veel werk in de organisatie van bepaalde evenementen
hadden gestoken, geen eer van hun werk hadden. Dat
onbevredigende gevoel werd steeds sterker en leidde
uiteindelijk tot de opheffingsvergadering, eind vorig jaar.
Historie
--------
"In mijn functie als gemeentesecretaris van Ter Aar, ben ik
een paar keer benaderd door mensen van buiten de gemeente en
door oudere inwoners van het dorp of er geen historische
vereniging in Ter Aar kon worden opgericht. Toen ik bericht
kreeg dat de culturele vereniging zou worden opgeheven, heb
ik de statuten van de vereniging opgevraagd en eens bekeken
of een historische vereniging binnen de culturele vereniging
mogelijk was. De avond van de opheffingsvergadering was er
alleen een petit comit aanwezig. Ik heb toen mijn plannen
ontvouwd. Het bestuur van de culturele vereniging trad af,
de bestuursleden hadden er weinig zin in, en ik werd voor
zolang tijdelijk voorzitter. Een nieuw bestuur kiezen was
natuurlijk wat moeilijk, gezien het geringe aantal mensen.
Wel is de penningmeester/secretaris van de vereniging,
Jacqueline van der Jagt, aangebleven in dezelfde
Jacobsladder 1984-1 blz -14-
hoedanigheid", aldus Vonk.
De activiteiten die de vereniging zal ontplooien, zullen
voornamelijk op cultuur-historische leest zijn geschoeid
"maar het is niet uitgesloten dat er in de toekomst ook een
ander evenement wordt georganiseerd", vertelt de voorzitter.
Plannen
-------
Op de eerste berichten dat er een historische vereniging in
Ter Aar is, heeft volgens Vonk een groepje Teraarders
spontaan gereageerd. Binnenkort worden de leden van de
culturele vereniging aangeschreven of zij ook voor de
historische vereniging belangstelling hebben en deze ook
middels een lidmaatschap willen blijven steunen. Er wordt
gedacht aan een contributie van ongeveer zes gulden per
jaar. Bovendien zal de Teraarse bevolking binnenkort via het
gemeentelijk blad "De Klaroen" op de hoogte worden gebracht
van de nieuwste ontwikkelingen.
Op voorhand heeft de historische vereniging reeds enkele
gedachten over de opzet van de vereniging. Bij voldoende
animo is het volgens Vonk wellicht wenselijk dat de leden
zich in verschillende werkgroepjes splitsen. Vonk: "Je kan
denken aan een werkgroepje dat een boekje over de
geschiedenis van Ter Aar schrijft. Een dergelijk boekje is
er namelijk niet. Een werkgroepje dat dia-avonden over het
verleden van Ter Aar organiseert, enzovoorts. Verder zou je
kunnen denken, maar het blijven gedachten, dat de vereniging
zich inzet om bepaalde panden of andere zaken te behouden.
En, ik denk in dit verband aan de wipmolen die vroeger in
Aardam heeft gestaan, bepaalde zaken terug te halen in het
dorp".
Plannen heeft de piepjonge historische vereniging genoeg.
Want zo wordt er bijvoorbeeld ook gedacht aan het inrichten
van een vitrine waarin historische voorwerpen over Ter Aar
kunnen worden tentoongesteld. "Voorlopig is het belangrijk",
zegt de voorzitter, "dat de mensen weten waar ze
terechtkunnen. Dan zal blijken of er voldoende animo voor
is. Want het is natuurlijk niet de bedoeling dat de
historische vereniging gaat draaien op twee mensen".
Tijdelijk voorzitter Vonk is bereikbaar via het
telefoonnummer 01722-4048.
Bron: "Alphens Dagblad", 14-1-1984) HUUB HIKKE
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Voorzitter H.J.Verbij (uit Hoogmade) van de
Nederlandse Vereniging van Molenmakers:
"MOLENS MOETEN HUN OUDE FUNCTIE TERUGKRIJGEN"
---------------------------------------------
"Als we molens alleen maar blijven zien als een symbool van
een vroegere beschaving, zullen ze vroeg of laat voorgoed
verdwijnen. De molen moet weer de economische bestemming
krijgen die het werktuig vroeger had". Dit zei voorzitter
H.J. Verbij van de Nederlandse vereniging van Molenmakers
begin januari bij de overhandiging van een rapport over de
ambachtelijke molenmakerij van de Katholieke Hogeschool in
Tilburg aan staatssecretaris P.H. van Zeil (Economische
Zaken, Midden- en Kleinbedrijf). Verbij stelde dat er alle
reden is de toekomst van de molens somber in te zien, met
sterk teruglopende subsidies en toenemende concurrentie van
aannemers tegenover de ambachtelijke molenmakers.
In het rapport staat dat de molenmakers ondernemersgericht
moeten gaan denken, anders redden ze het niet. "Nog te veel
beschouwen de molenmakers zich als vaklieden, waarbij te
weinig wordt ingezien, dat men ook nog een onderneming
leidt". Molenmakers zijn altijd tevreden geweest met een
mager belegde boterham. Er dreigt een verdere afbraak van de
werkgelegenheid in de molenmakerij, een werkgelegenheid die
met nog geen honderd banen (in vierendertig bedrijfjes) toch
Jacobsladder 1984-1 blz -15-
al erg gering is. Als niks gebeurt, zal het aantal banen
volgens het rapport in 1993 tot minder dan de helft gedaald
zijn. Er zullen dan ook veel molens sneuvelen.
Volgens Verbij is er tien miljoen gulden per jaar nodig om
de bijna duizend molens die er nog zijn in stand te houden.
Dat aantal was aan het eind van de vorige eeuw overigens nog
tien keer zo hoog. "Ondanks alle goede bedoelingen en
wettelijke beschermingen en voorschriften wordt een
nationaal symbool nu ernstig bedreigd", zo stelt de
voorzitter.
Verbij, die zich baseert op het rapport, meent dat de
molens, hetzij als reserve-gemaal in onze waterhuishouding,
hetzij als kleinschalige graanbedrijven, economische
mogelijkheden hebben. "En in toeristisch opzicht zijn zij
voor ons land van uitzonderlijke betekenis". Hij noemde het
hoopvol, dat steeds meer jongeren de molen herwaarderen "als
een waarachtig en eerlijk werktuig, op maat gemaakt van de
mens, dat prima in deze tijd past. Een groeiend aantal
mensen is ook bereid te betalen voor het uitstekende produkt
dat de molen levert"
Het beleid moet, aldus het rapport, meer op regelmatig
onderhoud en minder op restauratiewerkzaamheden gericht
zijn. "En om in de toekomst het geld bijeen te krijgen moet
er een groter beroep op particulieren gedaan worden". Dat is
helemaal in overeenstemming met de visie van
staatssecretaris Van Zeil, die nou niet direct met
overheidssubsidies voor de molenmakerij loopt te zwaaien.
(Bron: "Leidse Courant", 6-1-1984)
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
In de 13de eeuw verschoof het overzicht, dat de kerk op de
samenleving had uitgeoefend naar de wereldlijke bestuurders.
In Engeland en Frankrijk waren dat de koningen en in Italie
de steden. Ietwat later volgden de regionale vorsten in
Duitsland. Er ontstond een verandering van ideen en
waarden, die eerst op de kerk gericht, zich sedert de 13de
eeuw concentreerden op het vorstelijk bewind. De loyaliteit
van het volk ging voortaan uit naar de koningen. Onbewust
was de kerk hieraan zelf schuldig, want ze kon de
12de-eeuwse culturele opbloei niet bijbenen. De leiding
ervan kwam veelal terecht bij niet-geestelijken. De kerk
bemerkte niet, dat de samenleving veranderd was en dat op
andere vragen nieuwe antwoorden nodig waren. De kerk was
gegroeid in een agrarische wereld en had haar apparaat
daarop afgestemd. Op de economische veranderingen - opkomst
van handel en nijverheid en de sociale opkomst van de
burgerij en weldra de vorming van een proletariaat in de
grote industriesteden - had ze alleen maar negatief
gereageerd.
De seculiere clerus (zie dl. 2) deed vrijwel niets aan het
contrast tussen de in luxe levende rijke clerus en het arme
stadsproletariaat. Alleen de bedelorden, produkten van hun
tijd, probeerden in de noden van de armen te voorzien,
waarbij ze door zelf uiterst sober
Jacobsladder 1984-1 blz -16-
te leven hun geloofwaardigheid behielden. De ketterijen van
Albigenzen en Waldenzen hadden naast een religieus aspect,
ook een duidelijk sociaal karakter. Het merendeel van de
aanhang bestond uit het "gewone volk" en streefde naar
grotere maatschappelijke gelijkheid, een streven waar de
officile kerk geen oog voor had. De kerk kon zulke
bewegingen wel met geweld onderdrukken, maar omdat ze de
diepere oorzaken niet onderkende, kon ze die ook niet
wegnemen. Het pausdom had zich in discrediet gebracht door
een te overvloedig gebruik van haar sancties.
Aan de andere kant hadden de maatschappelijke veranderingen
een sterker centraal gezag mogelijk gemaakt (leidt bijv.
tot Hoekse en Kabeljauwse twisten). Van dit sterker centrale
gezag profiteerden de burgerij en steden. De loyaliteit van
de mensen ging zich richten op de koningen of steden. Orde
en veiligheid namen toe. De rechtspraak van de koninklijke
hoven werd geprefereerd boven de plaatselijke en kerkelijke
rechtbanken. Het aantal niet-geestelijken, dat in het
landsbestuur werd ingeschakeld, nam steeds toe. Hun werk
versterkte in wisselwerking het gezag weer. Men begon de
koning te zien als iemand, die niemand boven zich had, die
in zijn rijk geen gelijke kende: de koning werd soeverein.
Dit proces voltrok zich ongemerkt in de 13de eeuw. Omstreeks
1300 werd deze verandering openbaar, toen paus Bonifatius
VIII wijken moest voor de koningen van Frankrijk en
Engeland. Toen bleek dat de koningen konden rekenen op hun
onderdanen n op de geestelijkheid in hun rijk. In een
wereld waarin een scheiding van kerk en staat ondenkbaar
was, moesten kerk en christenheid zich weer naar de leken
schikken. Een periode van verval begon, die pas na de
middeleeuwen ongedaan zou kunnen worden gemaakt.
WIM KORTELING
Literatuur:
J.N. Bakhuizen v. d. Brink,
Handboek der kerkgeschiedenis, dl. 1
R.W. Southern, Western society and the Church
in the middle ages, Harmondsworth
Deel 2 van de "Pelican History of Church"
W. Nolet en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen
in de middeleeuwen, Amsterdam, 1951"
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Het Hoogheemraadschap van het Rijnland vroeger en nu
De zorg voor het oppervlaktewater in sloten, plassen,
vaarten en meren is in het gebied tussen globaal Wassenaar,
Velsen, Amsterdam en Gouda toevertrouwd aan het
Hoogheemraadschap van Rijnland. Het begrip
"hoogheemraadschap" is al vele eeuwen oud en laat zich
vertalen in de functie raad te schaffen bij de verdediging
van het eigen land (heem) tegen het hoge omringende water
(van zee en rivieren). Lag het accent derhalve aanvankelijk
op de waterkering, later werd daarin mee betrokken de
waterbeheersing (het op peil houden van de watergangen, de
afvoer van overtollig water en de aanvoer van water in
tijden van watertekort). Nog later kwam daar de zorg voor de
waterkwaliteit bij.
Ontginning
----------
Toen de overheersing door de Noormannen in het begin van de
11de eeuw eindigde, bloeide de daadkracht van de toenmalige
nog niet talrijke bevolking op. Zij wensten zich betere
levensomstandigheden en vonden die in de ontginning van de
verder landinwaarts gelegen gronden. Zij vroegen en
verkregen daartoe toestemming van de Hollandse graaf, die
aan zijn toestemming vaste maten voor de te ontginnen
percelen verbond, welke nog steeds kenmerkend zijn voor het
aldus ontstane landschap.
Jacobsladder 1984-1 blz -17-
Wateroverlast
-------------
De met de.ontginning gepaard gaande ontbossing leidde er
enerzijds toe, dat het land werd bloot gesteld aan het
zonlicht met uitdroging en inklinking als gevolg, waardoor
het land tussen de grotere waterlopen als het ware
schotelvormig ging liggen. Anderzijds leidde de verminderde
waterafname en schotelvorm bij regenval tot wateroverlast.
Het was deze wateroverlast die in 1165 de toenmalige
Hollandse graaf Floris III verleidde tot afdamming van de
Rijn bij Zwammerdam, waardoor hij het naar zijn gebied
afstromen van water uit het Sticht (Utrechtse gebied)
verhinderde. Het onmiddellijke gevolg was dat zich daar
grote wateroverlast voordeed, hetgeen een geschil uitlokte
met de wereldlijk heerser aldaar, Godfried van Rhenen,
bisschop van Utrecht.
Opkomst van het hoogheemraadschap
---------------------------------
Het geschil werd uiteindelijk geslecht door Frederik
Barbarossa, keizer van het Heilige Roomse Rijk, die last gaf
de dam te verwijderen, zij het dat op kosten van het
Utrechtse gebied in het Hollandse gebied drie afvoerkanalen
en een groot aantal afwateringssluizen moesten worden
gemaakt. Uit 1255 is een oorkonde bekend, waarin graaf
Willem II van Holland plechtig belooft niet opnieuw werken
in of aan de Spaarndammerdijk te zullen toestaan dan met
toestemming van dijkgraaf en raadsheren van de
Spaarndammerdijk, die heemraden werden genoemd.
Het is deze geschiedenis en deze oorkonde, die het begin van
de waterstaatkundige regelingen in Rijnland markeren, hoewel
die naam Rijnland eerst omstreeks1324 wordt gebruikt, voor
wat eerst werd genoemd "het heemraetschap van den
Spaarndamme"; een gebied met dezelfde begrenzing als later
"Rijnland" zou heten.
In de loop der tijd bouwde men het stelsel van afdammingen
en waterkeringen uit in de Spaarne en de Amstel, bij
Zwammerdam en Leidschendam, enz. Er ontstond een
waterkerende ring om het van buiten komende vreemde water
doelmatig te kunnen weren. Om het overtollige water te
kunnen afleiden, werden er in die ring uitwateringssluizen
gebouwd, die bij lage buitenwaterstanden werden geopend en
bij hoge buitenwaterstanden werden gesloten. Desalniettemin
lag een groot deel van het Rijnlandse gebied in de winter en
het vroege voorjaar onder water. Inde loop der eeuwen werd
dit systeem verfijnd, totdat binnen de ring een
aaneengesloten stelsel van waterlopen ontstond, waarop
lagere gronden, die op hun beurt door middel van kaden en
dijken waren omringd, hun overtollige water konden bergen.
Zo ontstond wat vandaag de dag nog "de boezem van Rijnland"
wordt genoemd.
De boezem van Rijnland
----------------------
De lagere gronden, aanvankelijk ontstaan uit de eerder
genoemde inklinking en later door kunstmatige uitvening en
droogmaling, vormden gaandeweg een tweehonderdtal polders,
elk met een eigen omringdijk en waterhuishouding.
Aanvankelijk werd het overtollige water met behulp van
hoosbakken en met door paarden en ossen aangedreven
tredmolens afgevoerd, gevolgd door de windmolens en nog veel
later door de bemalingsinrichtingen aangedreven door
stoommachines, diesel- of electromotoren.
De ontginningscontracten zijn bekend onder de naam "Cope"
die in plaatsnamen als. Nieuwkoop en Boskoop wordt
teruggevonden.
In tegenstelling tot wat veel wordt verondersteld, lag het
oorspronkelijke land vrij hoog en was dicht bebost. Vrijwel
alle plaatsnamen langs de Rijn, van waaruit de ontginning in
grote lijnen begon, herinneren aan deze houtrijkdom;
vergelijk Hazerswoude, Zoeterwoude , Rijnsaterwoude,
Ouds(houts)hoorn (bocht). Holland is dan ook niet de naam
voor hol of laag liggend land, maar voor hout (holz) land.
Jacobsladder 1984-1 blz -18-
De boezemwaterstand werd door natuurlijke aflating van water
via de uitwateringssluizen bij Spaarndam, Halfweg en Gouda
beheerst. Reeds in de vroege middeleeuwen was de monding van
de Rijn bij Katwijk verzand geraakt om eerst in 1806 met
blijvend succes te worden hersteld door middel van een
doorgraving van de duinen, afgesloten door een
uitwateringssluis. Het op deze wijze beheersen van de
waterstand op de boezem vereiste een groot oppervlak aan
water om gedurende en na perioden met grote neerslag het
overtollige water te kunnen opslaan en gaandeweg bij lagere
buitenwaterstanden te kunnen laten afvloeien. Het grote
Haarlemmermeer was daarvoor van essentieel belang. Eerst na
de uitvinding van de stoommachine was, drooglegging reel
uitvoerbaar, omdat de daarmee verlorengegane
bergingsmogelijkheid pas toen kon worden opgevangen door
versnelde waterafvoer uit de boezem met behulp van gemalen,
die ook bij hoge buitenwaterstanden die afvoer waarborgden
en omdat er door de aanleg van eerder genoemde uitwatering
bij Katwijk een verbeterde afvoer naar zee tot stand was
gekomen. Het Haarlemmermeer werd in 1852 drooggelegd;
gelijktijdig of kort daarna werden de stoomgemalen ter
beheersing van de boezemwaterstand gebouwd te Spaarndam,
Halfweg, Gouda en Katwijk.
Het tegenwoordige Rijnland
--------------------------
Het beheersgebied van Rijnland is ruim 100.000 ha of 1.000
km2 groot. Het hoogheemraadschap onderhoudt tussen Wassenaar
en Velsen plm. 40 km kust. De boezemwateren worden des
winters gehouden op een peil tussen NAP minus 0,60m en
0,65m, des zomers 0,05m hoger. Tussen de boezemwateren deels
hoogliggend boezemland, dat direct afwatert op de boezem en
deels laag liggend polderland, zoals gezegd omsloten door
kaden en met eigen waterhuishoudingen en
bemalingsinrichtingen. De polders zijn na eeuwenlange
zelfstandigheid sedert 1979 administratief ondergebracht in
zes zgn. polderwaterschappen, te weten Groot-Haarlemmermeer,
De Oude Veenen, De Aarlanden, De Gouwelanden, De Noordplas
en De Ommedijck. Voor de zgn. geestgrondpolders direct
achter de duinen zijn twee tot de organisatie van het
hoogheemraadschap behorende polderafdelingen gesticht,
Zuidgeest en Middengeest. De boezem wordt beheerst met
behulp van de eerder genoemde boezemgemalen te Spaarndam,
Halfweg, Gouda en Katwijk, zij het dat de aanvankelijke
stoomgemalen intussen zijn vervangen door moderne
dieselgemalen, die tezamen een capaciteit hebben van 150.000
liter per seconde.
Waterverversing
---------------
Bij Gouda ligt het voornaamste inlaatpunt, waar zoet water
aan de Hollandse IJssel kan worden onttrokken om de boezem
tijdens droge perioden op peil te kunnen houden en te
verversen. Dat is van doorslaggevend belang voor het
instandhouden van de functies, die de boezemwateren
vervullen met, het oog op de grondwaterbeheersing, de land-
en tuinbouw, de bloembollen- en sierbloemencultures, de
scheepvaart, de industrie, de recreatie, de
drinkwatervoorziening, de landschapsverzorging, enz. Die
belangen worden weliswaar door andere overheidsinstellingen
behartigd, maar zij zijn daarbij van de water af- en aanvoer
afhankelijk.
De verversing van het boezemwater raakt het aan het
hoogheemraadschap opgedragen waterkwaliteitsbeheer. In de
eerste plaats behoort daartoe de bestrijding van de
verzilting. Die verzilting is voornamelijk een gevolg van de
in de diepe polders optredende kwel van zout water. Een
grote handicap is dat het verversingswater wordt ontleend
aan de rivier de Rijn, die - naar algemeen bekend is - grote
hoeveelheden zout uit de Elzas aanvoert en in droge tijden
een chloridegehalte heeft dat ver boven het voor de land- en
tuinbouw toelaatbare van globaal 300 mg/liter ligt.
Jacobsladder 1984-1 blz -19-
mg/liter ligt.
Uiteraard bestrijdt het hoogheemraadschap ook de zoutbronnen
binnen zijn gebied en wordt er in samenwerking met rijk,
provincies en andere waterschappen naar wegen gezocht voor
de aanvoer van zoeter water._ Dat klemt terneer omdat het
gebied van het hoogheemraadschap van Delfland (met daarin
het Westland) via de Rijnlandse boezem van water moet worden
voorzien, omdat directe aanvoer vanuit de Nieuwe Waterweg
onaanvaardbaar is geworden.
Waterzuivering
--------------
De verversing dient ook de bestrijding van de organische
verontreiniging, complementair aan het vooreerst zuiveren
van het afvalwater, afkomstig van woningen en bedrijven. De
totale hoeveelheid afvalwater binnen Rijnland kan worden
geschat op 70 tot 100 miljoen liter per etmaal. Dit
afvalwater wordt waar dat mogelijk is verzameld in
gemeentelijke rioleringsstelsels en daarmee afgevoerd naar
rioolwater zuiveringsinrichtingen, welke door het
hoogheemraadschap zijn gebouwd of van de gemeenten zijn
overgenomen.
Met behulp van ruim veertig van deze inrichtingen wordt
thans ruim tachtig percent van al het geproduceerde
afvalwater gezuiverd alvorens het in boezem- of polderwater
wordt afgevoerd om daar onder invloed van het zelfreinigende
vermogen van het oppervlaktewater weer te kunnen bijdragen
aan de kringloop van levensprocessen. De bouw van
zuiveringsinrichtingen is nog niet voltooid en waar nodig
zullen de bestaande inrichtingen worden verbeterd en
uitgebreid, o.a. voor de fosfaatverwijdering.
Bevoegdheden
------------
De publieke bevoegdheden van het hoogheemraadschap zijn
vastgelegd in het door de provincie Zuid-Holland en
Noord-Holland vastgestelde reglement en de Verordening
waterkwaliteit Rijnland ter uitvoering van de Wet
verontreiniging oppervlaktewateren. De verplichtingen van de
burger m.b.t. de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken
liggen vast in de algemene keur en in wetten en
verordeningen. Voor werken in of aan de boezemwateren,
dijken en kaden, duinen e.d. en voor het lozen van
afvalwater is vergunning nodig. De sloten en vaarten dienen
door de onderhoudsplichtigen te worden schoongemaakt en op
afmetingen te worden gehouden. Er wordt periodiek
gecontroleerd of aan deze verplichtingen is voldaan, de zgn.
schouw.
Bestuur
-------
Van oudsher worden de inwoners van een waterschap ingelanden
genoemd: zij die land hebben. In het openbare bestuur van
het hoogheemraadschap worden zij vertegenwoordigd door
gekozen hoofdingelanden. Rijnland heeft een bestuur van
dertig hoofdingelanden, van wie er tien worden gekozen door
de grondbezitters, tien door de bezitters van woningen en
gebouwen, vijf door de gemeenteraden, drie door de Kamers
van Koophandel en twee door het Landbouwschap.
Dit college maakt een voordracht voor een door de Kroon, te
benoemen dagelijks bestuur, bestaande uit de dijkgraaf
(voorzitter) en zes hoogheemraden (bestuursleden). Het
bestuur wordt bijgestaan door een secretaris-rentmeester en
ingenieur-directeur van de technische dienst, die hoofd zijn
van de administratieve respectievelijk technische dienst.
Deze diensten zijn belast met de voorbereiding en uitvoering
van de bestuursbesluiten, kortom met de vertaling van de aan
het hoogheemraadschap opgedragen taken.
Kosten
------
Zoals bij elk waterschap worden de kosten van het beheer
gedekt door het aan de ingelanden en producenten van
afvalwater opleggen van heffingen.
Jacobsladder 1984-1 blz -20-
Voor de waterbeheersing en waterkering bedroegen de uitgaven
in 1980 afgerond f 20.0000000, waarvoor een omslag werd
geheven van f 50,50 per ha land of per herleide ha voor
woningen en gebouwen. Voor de waterkwaliteitszorg werd in
1980 afgerond f 50.000.000 uitgegeven, waarvoor een heffing
werd opgelegd van f 36 per zgn. vervuilingseenheid. Per
woning en bedrijf geldt een aantal vervuilingseenheden.
Slot
----
Dit alles is slechts een ruwe, verre van volledige schets
van de zorg voor het water in het beheersgebied van
Rijnland. Goed water is onze zorg waard! Laten we er
zorgvuldig mee omgaan, want zonder water is - om het
Europees handvest voor het water te citeren - geen leven
mogelijk; het is een kostbaar goed en onontbeerlijk voor
alle menselijke activiteiten.
H. BOUWMAN
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
DE OPKOMST VAN STEDEN IN DE MIDDELEEUWEN
De vroege middeleeuwen kenden geen steden in de zin van
staatkundige, economische en culturele centra. De Romeinse
steden (b.v. Utrecht en Maastricht) waren nog slechts
kerkelijke centra, waar de bisschop resideerde. In de
onveilige 9de en 10de eeuw was de ommuring van de steden
soms vernieuwd om ongewenste Vikingen of Saracenen te kunnen
afweren. Volgens het traditionele beeld zochten de kooplui
steunpunten om te overwinteren en hun koopwaar op te slaan.
Ze kozen hiervoor kruispunten van land- en waterwegen, waar
tevens veiligheid geboden werd. Zo werden bisschopssteden,
kastelen en ook wel abdijen (b.v. Middelburg), mits
economisch gelegen, de plaatsen waar de kooplui zich
vestigden.
In de koopliedenwijk - in de bronnen gewoonlijk "portus" of
"vicus" geheten - hanteerden de nieuwkomers eigen
rechtsregels omdat het formalistische, op een agrarische
samenleving afgestemde, landrecht voor hen niet geschikt
was. Zodra nu dit koopliedenrecht; dat dus eerst alleen voor
de kooplui gold, voor de hele agglomeratie - portus en oude
stad of kasteel - van kracht werd, noemden we de plaats
"stad". De stad onderscheidde zich dus o.a. door de
rechtspleging van het platteland. Ook verwierf ze andere
privileges. De aard van de privileges is zeer verschillend.
Soms moesten de voorrechten van de stadsheer afgedwongen
worden. Bekend is, hoe de bewoners van een bisschopsplaats
soms samenzwoeren om zonodig met geweld de bisschop tot
toegeven te bewegen.
Het hiervoor geschetste beeld is misschien wel juist voor
steden die al in een vroeg stadium een belangrijke handel
kenden, maar de vraag is of het ook zo in meer landelijk
gebleven plaatsen is toegegaan. De laatste tientallen jaren
is gewezen op de betekenis van de boerengemeenschap voor het
stadswordingsproces. Aangestoken door de kooplui hebben de
bewoners van de oude plaats zich mee ingezet om voorrechten
te verwerven. Het is waarschijnlijk, dat heel wat plaatsen
op deze wijze privileges bemachtigd hebben en zo een stad
geworden zijn.
In een volgende fase hebben de feodale heren - veelal
bescheiden-
Jacobsladder 1984-1 blz -21-
privileges verleend aan boerengemeenschappen in de hoop dat
ze tot een, stad in economische zin zouden uitgroeien. Ook
hebben ze om woeste gronden in cultuur te brengen kolonisten
naar een bepaalde plek gelokt door ze aantrekkelijke
voorrechten aan te bieden (b.v. rond 1100, toen een aantal
mensen uit deze streken door aartsbisschop Friederich van
Hamburg en Bremen gecontracteerd werden; zie "De
Jacobsladder" van juli 1982). Ook z kon een stad ontstaan.
Soms mislukte het plannetje. Een "stad" bleef dan economisch
bezien toch een dorp.
Om van een stad te kunnen spreken werd er van uitgegaan, dat
voldaan moest zijn aan een zekere vorm van zelfbestuur.
Meestal zegt men, dat eigen rechtspraak en zelfbestuur - het
zgn. stadsrecht - de plaats tot stad maken. De vraag is
echter, of dit wel zo'n gelukkig criterium is. Zien we naar
de feitelijke situatie, dan blijken er enorme verschillen in
de mate van vrijheid tussen de steden voor te komen. De
Noord-Italiaanse steden werden feitelijk onafhankelijke
stadstaten; die in Vlaanderen bezaten eerst grote mate van
autonomie, maar kwamen in de late middeleeuwen steeds
strakker in het landsheerlijk gareel. In Holland hield de
graaf altijd een stevige greep op zijn steden, terwijl er
overal steden voorkwamen waar de schepenen en andere
bestuurders pure zetbazen waren van de stadsheer. Tenslotte
waren er dorpen met privileges, die economisch bezien niet
de naam "stad" waard waren. Recent is wel de vraag gesteld
of het niet juister zou zijn, pas van een stad te spreken,
als er sprake is van een zekere handel en nijverheid en als
de stad door een muur omgeven is. Normaliter bezaten zulke
plaatsen ook privileges. Het criterium is in deze
gedachtegang niet van een institutionele, maar van
economische aard.
WIM KORTELING
Literatuur:
The Cambridge Economic History of Europe, deel I, II en III.
VAN ROMEIN TOT ALPHENAAR
Onlangs verscheen de derde druk van het boek "Van Romein tot
Alphenaar" van de hand van H.F. van Zeijl. Deze
ras-Alphenaar en fanatiek verzamelaar van alles wat met
Alphen aan den Rijn te maken heeft, stuurde de eerste editie
van zijn boek in 1978 de wereld in. Binnen enkele weken was
de oplage van driehonderd exemplaren uitverkocht. Een jaar
later verscheen een tweede, vermeerderde druk en ook deze
oplage van driehonderd stuks was snel uitverkocht. Enkele
maanden geleden verscheen er een derde oplage van
vierhonderd boeken. Deze druk is weer uitgebreider dan de
voorgaande. Van Zeijl, die enkele weken na het gereedkomen
van zijn succesvolle boek overleed, maakte zijn boeken
geheel in eigen beheer. Ze werden in gestencilde vorm
uitgegeven. De derde oplage telt 250 pagina's op kwarto
formaat.
Van Zeijl was geen archiefonderzoeker. Wat hij publiceerde
haalde hij uit andere publicaties, zoals oude kranten etc.
Hij zegt dat ook duidelijk in zijn inleiding. Het ging hem
er om de Alphenaren en andere belangstellenden iets over de
geschiedenis van hun woonplaats te vertellen. Zo komen
allerlei facetten uit de rijke Alphense geschiedenis naar
voren, waarbij hij ook de gemeentedelen Zwammerdam,
Oudshoorn en Aarlanderveen niet vergat. Een scala van
onderwerpen passeert de revue.
Het is jammer dat er nog altijd geen "echt" boek over Alphen
aan den Rijn is verschenen. Maar daar gaat verandering in
komen. De Alphense historische vereniging heeft plannen om
een reeks boekjes uit te gaan geven. Door het succesvolle
werk van Van Zeijl is bewezen dat er een
Jacobsladder 1984-1 blz -22
flinke markt bestaat voor boeken over Alphen aan den Rijn.
Het is jammer dat Van Zeijl nooit een uitgever voor zijn
boek heeft kunnen interesseren. Zijn "Van Romein tot
Alphenaar" voorziet dus wel in een behoefte. De prijs is f
25 en het is verkrijgbaar bij boekhandel Haasbeek in de Van
Mandersloostraat in Alphen aan den Rijn.
BURGEMEESTERS VAN HAZERSWOUDE 1813-1983
Van de hand van ons lid C. Kroon verscheen een publicatie
over alle burgemeesters die aan het hoofd van Hazerswoude
stonden in de periode 1813-1983. Dit op kwarto-formaat
gestencilde boekje zag het licht ter gelegenheid van het
afscheid van burgemeester J. ten Heuvelhof op 1 december
1983. Vijftien burgervaderen gingen Ten Heuvelhof voor; Cees
Kroon laat ze allemaal de revue passeren en vertelt veel
wetenswaardigheden over hen. Voor belangstellenden: het
boekje is te verkrijgen bij C. Kroon, Rubenslaan 6,
Hazerswoude-dorp.
In den loop der maand September deden zich bij twee
veehouders in de Hoogmadesche en Voorofschen polder gevallen
van long-ziekten voor, vijf runderen werden dientengevolge
als lijdende aan longziekte afgemaakt, na vooraf te zijn
onteigend, terwijl de verdachte runderen ten getalle van 21
op uitnodiging van den Burgemeester allen zijn ingent door
den gexamineerde veearts F. Steijgerwalt te Leiden.
("De Rijnbode", 4-10-1874)
Een treurig ongeval dompelde Woensdag (25 november) het
huisgezin van schipper Nagel alhier in diepen rouw. Zijn
circa 19-jarige zoon, die voor het eerst de reis met hem
naar Leiden maakte, had op den Rijn aan den Groenendijk het
ongeluk over boord te slaan en, niettegenstaande alle
pogingen die tot zijn redding werden aangewend, te
verdrinken,
("De Rijnbode", 29-11-1874)
De afdeeling Woubrugge en omstreken der Hollandsche
Maatschappij van Landbouw heeft besloten een grasmaaimachine
aan te schaffen, speciaal voor de leden, die daaraan
geldelijke bijdragen gedaan hebben. Ook anderen zullen er
gebruik van kunnen maken.
("De Rijnbode", 28-3--1875)
*
* *