Jacobsladder 1983-1
D E J A C 0 B S L A D D E R
Orgaan van de Historische Vereniging
"0tto Cornelis van Hemessen”
Woubrugge
Jacobsladder 1983-1 blz -1
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
DE JAC0BSLADDER November 1982/Januari 1983
Tweemaandelijkse uitgave van de
Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen”
te Woubrugge
Opgericht: 12 juni 1979
-
Beschermheer : D. Brouwer de Koning.
burgemeester van Woubrugge
Redaktie : H.J. Bosman en H. van der Wereld
Stencilwerk : C. Kroon
Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter,
Dokter Lothlaan 22,
2431 AC Woubrugge,
tel. 01729--8807;
H. van der Wereld, secretaris,
Acaciastraat 26,
2404 VB Alphen aan den Rijn;
G.J. Keyser, bestuurslid,
Leidse Slootweg 4,
2481 KR Woubrugge;
Mej. W. Faber, bestuurslid,
Van Duivenvoordestraat 21,
2481 XK Woubrugge
Contributie: f 12,50 per jaar, te voldoen op onze rekening
bij de Rabobank te Woubrugge, nr. 3524.14847
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
HISTORISCHE Na een drieëneenhalfjarig bestaan als
VERENIGING “vereniging in oprichting” mogen wij
NU OFFICIEEL! ons sinds 24 november j.l. met recht een
vereniging noemen. Op die datum namelijk werd bij ons lid
A.D.H. Heenk, notaris te Hazerswoude, de oprichtingsacte
gepasseerd. Na belangeloze voorbereidende werkzaamheden (het
opstellen van de statuten) door ons lid mr. Hans van
Woerden, mogen wij ook notaris Heenk erg dankbaar zijn voor
het feit dat hij de acte voor ons gratis heeft verzorgd. Hij
verzorgde verder voor ons de inschrijving bij de Kamer van
Koophandel te Leiden.
Deze acte zullen wij straks aan het gemeentebestuur van
Woubrugge overleggen, wanneer wij een verzoek om subsidie
zullen indienen.
De acte luidt als volgt:
Heden vier en twintig november negentienhonderd twee en
tachtig, verschenen voor mij, Abraham Dirk Husson Heenk,
notaris te Hazerswoude:
1. de Heer Hermanus Josef Cornelis Bosman, leraar, wonende
te Woubrugge, Dokter Lothlaan 22;
2. de Heer Willem Kuno Korteling, leraar, wonende te
Woubrugge, Emmalaan 4.
De comparanten verklaarden te hebben opgericht de
vereniging: “Historische Vereniging “Otto Cornelis van
Hemessen””, welke vereniging zal zijn gevestigd te Woubrugge
en daarvoor vast te stellen de navolgende
Naam en Zetel.
Artikel 1.
1. De vereniging draagt de naam “Historische Vereniging
“Otto Cornelis van Hemessen””, en wordt hierna genoemd “de
vereniging”.
2. De vereniging is gevestigd te Woubrugge.
Duur
Artikel 2.
De vereniging is opgericht op twaalf juni negentienhonderd
negen en zeventig.
Zij is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Doel en middelen.
Artikel 3.
1. De vereniging heeft tot doel de bevordering van de
belangstelling voor en de bestudering van de geschiedenis en
folklore van de Gemeente Woubrugge en alles wat daarmee
verband houdt.
2. Zij tracht dit doel te bereiken door de eigen
werkzaamheid van de leden, het uitgeven van publicaties, het
aankopen en tentoonstellen of doen tentoonstellen van
voorwerpen en uitgaven die op deze geschiedenis en folklore
betrekking hebben en voorts door alle wettige en
geoorloofde middelen.
Jacobsladder 1983-1 blz -2
3·De verantwoordelijkheid van de inhoud van publicaties
berust bij het bestuur.
Uitgave, redactie, frequentie van verschijning, inhoud,
uitvoering en verspreiding zijn geregeld in het
huishoudelijk reglement.
Leden.
Artikel 4.
De vereniging kent leden, ereleden en ondersteunende leden.
Artikel 5.
1. Leden zijn zij, die op 1 januari van het desbetreffende
verenigingsjaar achttien jaar of ouder zijn en door het
bestuur als zodanig zijn geaccepteerd.
2. Ereleden zijn zij, die zich ten opzichte van de
vereniging of haar doel bijzonder verdienstelijk hebben
gemaakt en op de algemene ledenvergadering op voorstel van
het bestuur met een meerderheid van twee/derde van de geldig
uitgebrachte stemmen zijn benoemd.
3. Ondersteunende leden zijn zij, die door een jaarlijkse
financiële bijdrage de vereniging steunen.
Artikel 6.
De in artikel 5 onder 1 en 3 genoemde lidmaatschappen kunnen
worden verkregen door schriftelijke aanmelding bij het
bestuur van de vereniging,
Artikel 7.
Zij die zich als lid van de vereniging aanmelden worden
geacht met het doel van de vereniging en met de in artikel 3
onder 2 omschreven wijze, waarop de vereniging dit doel
tracht te bereiken, in te stemmen.
Einde van lidmaatschap
Artikel 8.
1. Het lidmaatschap eindigt door:
overlijden van het lid;
opzegging van het lid, schriftelijk te doen bij het bestuur;
opzegging namens de vereniging.
Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de
vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te
voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de
vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de
vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten
voortduren;
d. ontzetting.
Deze kan alleen uitgesproken worden wanneer een lid in
strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de
vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze
benadeelt.
Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur.
3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of door de
vereniging kan slechts schriftelijk geschieden voor een
augustus voorafgaande aan het verenigingsjaar.
Het lidmaatschap kan onmiddellijk worden beëindigd indien
van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd
kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4. Een lid is niet bevoegd door opzegging van zijn
lidmaatschap een besluit waarbij de verplichtingen van de
leden van geldelijke aard zijn verzwaard, te zijnen opzichte
uit te sluiten.
5. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door de
algemene ledenvergadering.
6. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door
de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging
niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten
voortduren, staat de betrokkene binnen een maand na
ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op
de algemene ledenvergadering.
Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het
besluit met opgave van redenen in kennis gesteld.
Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het
lid geschorst.
7. Wanneer het lidmaatschap in de loop van een
verenigingsjaar eindigt, blijft desniettemin de jaarlijkse
bijdrage voor het geheel verschuldigd.
Jacobsladder 1983-1 blz -3
Plichten en rechten van de leden.
Artikel 9.
De leden en ondersteunende leden zijn verplicht hun
contributie respectievelijk jaarlijkse bijdrage bij
vooruitbetaling aan de penningmeester te voldoen, ook al
worden zij daartoe niet aangemaand.
De hoogte van de contributie en de jaarlijkse bijdrage wordt
door de algemene ledenvergadering vastgesteld.
Door de vereniging kunnen naast de uit deze statuten voor de
leden voortvloeiende verplichtingen in naam van haar leden
geen verplichtingen tegenover derden worden aangegaan, dan
nadat aan het bestuur daartoe door de algemene
ledenvergadering vertegenwoordigingsbevoegdheid is verleend.
Artikel 10.
Leden hebben:
a. het recht tot bijwoning van de algemene ledenvergadering;
b. het recht tot het voeren van het woord in de algemene
ledenvergadering;
c. het recht tot het stellen van bestuurskandidaten;
d. het recht tot het indienen van voorstellen, amendementen
en moties;
e. stemrecht bij verkiezingen en over zaken;
f. alle verdere rechten, die aan de statuten en reglementen
kunnen worden ontleend.
Uitoefening van de onder a tot en met f genoemde rechten
zijn geregeld in het huishoudelijk reglement.
Artikel 11.
Ereleden hebben dezelfde rechten en verplichtingen als
leden.
Zij zijn echter vrijgesteld van betaling van contributie en
van entreegelden.
Artikel 12.
1. Ondersteunende leden zijn geen leden van de vereniging in
de zin van de wet en hebben geen andere rechten en
verplichtingen dan die welke aan hen bij of krachtens de
statuten en reglementen van de vereniging zijn toegekend of
opgelegd.
2. De rechten en verplichtingen van ondersteunende leden
kunnen te allen tijde wederzijds door opzegging worden
beëindigd, met dien verstande, dat bij opzegging door een
ondersteunend lid de jaarlijkse bijdrage voor het lopende
boekjaar voor het geheel verschuldigd blijft.
3. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het
bestuur.
Bestuur.
Artikel 13.
1. Het bestuur bestaat uit vijf personen, van wie drie de
functies vervullen van respectievelijk voorzitter,
secretaris en penningmeester.
2. De bestuursleden worden door de algemene ledenvergadering
uit de stemgerechtigde leden gekozen voor een tijdvak van
drie jaren op voordracht van het bestuur dan wel van ten
minste drie leden.
De namen van de door de leden voorgestelde
kandidaat-bestuursleden dienen ten minste drie dagen voor de
algemene ledenvergadering schriftelijk met de
bereidverklaring van de betrokkene bij de secretaris te
worden ingediend.
3. De voorzitter wordt als zodanig door de algemene
ledenvergadering gekozen; over do overige bestuursfuncties
wordt beslist door het bestuur.
4. Kandidaatstelling, waarneming van de functies,
voorziening in tussentijdse vacatures, aftreding,
omschrijving van taak en bevoegdheden alsmede
herkiesbaarheid van de bestuursleden worden geregeld in het
huishoudelijk reglement.
Artikel 14.
1. Een bestuurslid kan bij verregaande nalatigheid in de
waarneming van zijn functie, in geval van ernstige
benadeling der vereniging of in geval van schromelijke
overtreding van de bepalingen der statuten of reglementen
door de algemene ledenvergadering van zijn functie worden
ontheven. De wijze waarop dit royement geschiedt, wordt
nader geregeld
Jacobsladder 1983-1 blz -4
in het huishoudelijk reglement.
2. Het bestuurslidmaatschap eindigt voorts:
a. door het eindigen van het lidmaatschap van de
vereniging;
b. door bedanken.
Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging.
Artikel 15.
1. Behoudens de beperkingen volgens de statuten is het
bestuur belast met het besturen van de vereniging.
2. Het bestuur is bevoegd onder zijn verantwoordelijkheid
bepaalde onderdelen van zijn taak te doen uitvoeren door
commissies waarvan de leden door het bestuur worden benoemd
en ontslagen.
3. Uitsluitend het bestuur is, mits met goedkeuring van de
algemene ledenvergadering bevoegd tot het sluiten van
overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van
registergoederen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de
vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar
verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot
zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen
derden beroep worden gedaan.
4. Voor het beschikken over eventuele saldi bij banken of
girodiensten is naast de handtekening van de penningmeester
die van de voorzitter of secretaris vereist.
5. Voor het doen van uitgaven boven oen in het huishoudelijk
reglement bepaald bedrag of voor het aangaan van
verbintenissen die voor de vereniging een jaarlijkse uitgave
van meer dan zeventig procent van dat bedrag met zich
meebrengen, behoeft het bestuur de machtiging van de
algemene ledenvergadering.
Artikel 16.
De vereniging wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd
door de voorzitter tezamen met de secretaris of door hun
plaatsvervangers.
Jaarverslag, rekening en verantwoording.
Artikel 17.
1. Het verenigingsjaar loopt van een januari tot en met een
en dertig december
2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de
vereniging zodanige aantekeningen te houden dat daaruit te
allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden
gekend.
3. Het bestuur brengt op een algemene ledenvergadering
binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar,
behoudens verlenging van deze termijn door de algemene
ledenvergadering, zijn jaarverslag uit en doet, onder
overlegging van een balans en een staat van baten en lasten,
rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen
boekjaar gevoerd bestuur.
Na verloop van de termijn kan ieder lid deze rekening en
verantwoording in rechte van het bestuur vorderen.
4. De algemene ledenvergadering benoemt jaarlijks uit de
leden een commissie van twee personen, die geen deel mogen
uitmaken van het bestuur. De commissie onderzoekt de
rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de
algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit.
5. Vereist het onderzoek van de rekening en verantwoording
bijzondere boekhoudkundige kennis, dan kan de commissie van
onderzoek zich door een deskundige doen bijstaan. Het
bestuur is verplicht aan de commissie alle door haar
gewenste inlichtingen te verschaffen, haar desgewenst de kas
en de waarden te tonen en inzage van de boeken en bescheiden
der vereniging te geven.
6. De last van de commissie kan te allen tijde door de
algemene ledenvergadering worden herroepen, doch slechts
door de benoeming van een andere commissie.
7. Het bestuur is verplicht de bescheiden bedoeld in de
leden 2 en 3 tien jaren lang te bewaren.
Reglementen.
Artikel 18.
Jacobsladder 1983-1 blz -5
1. De algemene ledenvergadering kan een huishoudelijk
reglement vaststellen.
2. Deze reglementen mogen niet in strijd zijn met de wet,
ook waar die geen dwingend recht bevat, noch met de
statuten.
Geldmiddelen.
Artikel 19.
De geldmiddelen der vereniging worden gevormd door de
entreegelden, de contributies, jaarlijkse bijdragen,
schenkingen, subsidies en verdere op wettige wijze verkregen
financiële baten.
Het beheer van de geldmiddelen van de vereniging wordt
geregeld in het huishoudelijk reglement.
Vergaderingen.
Artikel 20.
Ieder jaar vóór 1 juli wordt de jaarlijkse algemene
ledenvergadering gehouden waarop in elk geval worden
behandeld:
a. het jaarverslag van de secretaris;
b. het jaarverslag van de penningmeester;
c. het verslag van de kascommissie;
d. vaststelling van de jaarstukken en van de begroting van
het volgend jaar, en décharge van het bestuur;
e. verkiezing van bestuursleden voor opengevallen plaatsen
in het bestuur;
f. verkiezing nieuwe kascommissie;
g. jaarprogramma voor het volgend kalenderjaar.
Artikel 21.
De algemene ledenvergadering kan in buitengewone zitting
worden bijeengeroepen zo dikwijls het bestuur of tenminste
tien stemgerechtigde leden gezamenlijk dit wenselijk achten.
In het laatste geval richten deze leden een door hen
getekend verzoek tot het bestuur, met vermelding van de
punten, die zij behandeld wensen te zien.
Wanneer het bestuur binnen veertien dagen na ontvangst van
een dergelijk verzoek daaraan geen gevolg heeft gegeven,
hebben de verzoekende leden het recht zelf een zodanige
vergadering uit te schrijven, met inachtname overigens van
de bepalingen der statuten en reglementen, voor zover op
zulk een vergadering toepasselijk.
Artikel 22.
Oproeping voor leden en bestuursvergaderingen en andere niet
in deze statuten behandelde onderwerpen, vergadering
betreffende, worden geregeld in het huishoudelijk
reglement.
Artikel 23.
In de algemene ledenvergadering heeft ieder lid, voorzover
hij niet ten tijde van vergadering als lid is geschorst,
stemrecht en wel één stem.
In de bestuursvergadering heeft ieder bestuurslid één stem.
Uitoefening van het stemrecht wordt geregeld in het
huishoudelijk reglement.
Artikel 24.
Tenzij anders wordt voorgeschreven, worden besluiten genomen
met gewone meerderheid van geldig uitgebrachte stemmen.
Statutenwijziging.
1. In de statuten van de vereniging kan geen verandering
worden aangebracht dan door een besluit van een algemene
ledenvergadering, waartoe is opgeroepen met de mededeling
dat aldaar wijzigingen van de statuten zal worden
voorgesteld.
2. Zij die de oproeping tot do algemene ledenvergadering ter
behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben
gedaan, moeten tenminste vijf dagen vóór de vergadering een
afschrift van dat voorstel, waarin de voorgedragen wijziging
woordelijk is opgenomen, op een daartoe geschikte plaats
voor de leden ter inzage leggen tot na afloop van de dag
waarop de vergadering wordt gehouden. Bovendien wordt een
afschrift als hiervoor bedoeld aan alle leden toegezonden.
Jacobsladder 1983-1 blz -6
3. Een besluit tot statutenwijziging behoeft tenminste
twee/derde van de uitgebrachte stemmen.
4. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat
een notariële akte is opgemaakt. Tot het doen verlijden van
deze akte is ieder bestuurslid bevoegd.
Ontbinding.
Artikel 26.
De vereniging kan slechts worden ontbonden krachtens een
meerderheid van tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte
stemmen genomen besluit in een opzettelijk daartoe belegde
algemene ledenvergadering, waarin tenminste de helft plus
een van het aantal der stemgerechtigde leden aanwezig is.
Indien dit quorum niet aanwezig is wordt wederom een
algemene ledenvergadering uitgeschreven die binnen vier
weken moet worden gehouden.
Ongeacht het aantal der op deze vergadering aanwezige of
vertegenwoordigde leden kan het besluit tot ontbinding
worden genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde
deel der geldig uitgebrachte stemmen.
Artikel 27.
Het besluit tot ontbinding houdt in de benoeming van een
liquidatiecommissie en een commissie van toezicht aan wie
de rekening en verantwoording der liquidatie wordt gedaan,
alsmede de vermelding van de charitatieve bestemming van
het eventueel batig saldo der vereniging.
Aan het college van Burgemeester en Wethouders van de
Gemeente Woubrugge zal alsdan worden verzocht de bescheiden
van de vereniging in het archief van de gemeente te willen
opnemen.
Algemeen.
Artikel 28.
Van deze statuten en het huishoudelijk reglement wordt aan
alle leden bij toetreding een exemplaar uitgereikt.
Artikel 29.
In alle gevallen, waarin deze statuten of reglementen niet
voorzien, beslist het bestuur.
Na aldus de statuten der vereniging te hebben vastgesteld
verklaarden de comparanten, dat voor de eerste maal zullen
optreden als leden van het bestuur de comparanten sub 1 en
2, respectievelijk als voorzitter en gewoon bestuurslid; de
heer Johannes Jacobus Theodorus van der Wereld, journalist,
wonende te Alphen aan den Rijn, Acaciastraat 26, als
secretaris, de Heer Gerrit Jan Keyser, ambtenaar, wonende te
Woubrugge, Leidse Slootweg 4 als gewoon bestuurslid en
Mevrouw Wendelmoet Wilhelmina Faber, studente, wonende te
Woubrugge, Van Duivenvoordestraat 23 als gewoon bestuurslid;
dat de genoemde bestuursleden aftreden in de eerstvolgende
algemene ledenvergadering.
Zij zijn onmiddellijk herkiesbaar.
De comparanten zijn mij, notaris, bekend.
Waarvan akte, in minuut opgemaakt is verleden te
Hazerswoude, ten tijde in het hoofd dezer akte gemeld.
Na zakelijke opgave van de inhoud van deze akte aan de
verschenen personen, hebben deze eenparig verklaard van de
inhoud van deze akte te hebben kennisgenomen en op volledige
voorlezing daarvan geen prijs te stellen.
Vervolgens is deze akte, na beperkte voorlezing, door de
comparanten en mij, notaris, ondertekend.
Getekend: H.J.C. Bosman, D.K. Korteling, Husson Heenk.
UITGEGEVEN VOOR AFSCHRIFT.
Heenk
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
In boven aangehaalde akte leest u de naam van Wim Korteling.
Hij is recentelijk, in een bestuursvergadering d.d. 18
november j.l., tot het bestuur toegetreden. Enige tijd
geleden deelde Wendelmoet Faber ons mede, dat zij in de loop
van 1983 wegens verhuizing naar Leiden uit het bestuur wenst
te treden. Wim Korteling wenste graag haar plaats in te
nemen. Hij heeft een veelzijdige belangstelling en noemt
zichzelf “Anglofiel”
Jacobsladder 1983-1 blz -7
Wim heeft zitting in de werkgroep jumelage
Woodbridge-Woubrugge, een bijdrage over deze Engelse plaats
leest u elders in dit blad.
Met deze bestuurswijziging hebben we nog steeds geen echte
penningmeester. Wie, o wie wil deze belangrijke en
verantwoordelijke taak op zich nemen???
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Op 18 november j.l. heeft de gemeenteraad zich bezig
gehouden met de straatnaamgeving in het uitbreidingsplan
“Bateweg Noord” in Woubrugge. Zoals bekend heeft onze
vereniging al in een vroeg stadium, namelijk op 16 juni
1981, het college van burgemeester en wethouders een aantal
namen gesuggereerd. Dat waren namen die betrekking hebben op
de historie van de polder waarin “Bateweg-Noord” gestalte
krijgt, namelijk de Oudendijksepolder.
De raad voelde vrijwel niets voor onze suggesties. Alleen de
VVD brak een lans voor onze ideeën en had het wel
aantrekkelijk gevonden wanneer teruggegrepen zou worden op
de polderhistorie. Het college legde de raad de volgende
namen voor: Sterrenkroos, Watermunt, Krabbescheer, Weegbree,
Witte Klaver, Veldbies en Steenbreek. Dat is naar planten
die in de polder voorkomen, maar door de realisering van
“Bateweg Noord” vrijwel zullen verdwijnen. De raad was
echter ook met deze namen niet erg gelukkig. Aan de andere
kant leefde het idee, dat men maar eens af moest stappen van
een welhaast gemeengoed geworden traditie om te putten uit
de geschiedenis van onze dorpen, als het gaat om het geven
van namen aan straten.
Wij betreuren dat, want juist uit de plaatselijke historie
kunnen namen naar voren komen die karakteristiek zijn voor
een eigen gezicht van een gemeente. Het eigen gezicht dat
óók Woubrugge zo graag wil behouden!
Maar: what’s in a name.....?
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Bij het begin van het nieuwe jaar wordt men overladen met
wensen van voorspoed en geluk. Soms kortweg mondeling “met
de beste wensen voor het nieuwe jaar”, maar veelal bereiken
ons dergelijke wensen schriftelijk. In de brievenbus vindon
we dan kaarten en de kaartjes in de meest uiteen lopende
maten en met de meest verschillende opschriften en
afbeeldingen.
Elkaar de beste wensen bij gelegenheid van de aanvang van
een nieuw kalenderjaar overbrengen, is een gebruik dat al
eeuwen oud is. In veel plaatsen was het vroeger de gewoonte
dat door plaatselijke drukkers geleverde nieuwjaarsprenten
werden aangeboden door bepaalde ambachtslieden aan de
burgers van hun woonplaats. Zo zijn er wensen bekend
askarlieden, torenwachters, lantaarnopstekers,
klepperlieden, klokkenluiders enz. Dergelijke prenten
bevatten niet alleen een afbeelding die de uitoefening het
onderhavige beroep te zien gaven, ze verschaffen doorgaans
ook heel wat informatie. In de afbeeldingen en in de vaal
snorkende teksten zijn in vele gevallen historische,
topografische of beroepstechnische gegevens te vinden, maar
ook menig detail over de lokale, nationale en zelfs
internationale politiek kan men er in terugvinden. Als een
rode draad loopt door deze nieuwjaarswensen een sociale
ondertoon.
Ook in Woubrugge kende men het gebruik van het aanbieden van
nieuwjaarsprenten. In de collectie van het Museum “Van
Hemessen” bevindt zich een “Nieuwjaars Heil - en Zegen
Wensch” van de nachtwaker J. Terhorst. Hij bood deze prent
aan bij de aanvang van het jaar 1900 en het drukwerkje
(“Uitgave van J.J. Groen & Zoon te Leiden”) opgedragen aan
“de Edel-Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders, als
mede alle Raden en Ingezetenen van het dorp Woubrugge”.
Jacobsladder 1983-1 blz -8
De nieuwjaarsprent is een gedrukt blad, waarop de wensen
voor het nieuwe jaar, gewoonlijk op rijm, vergezeld gaan van
een afbeelding. Die afbeelding houdt verband met het beroep
van degenen die de pront ter gelegenheid van het nieuwe jaar
huis aan huis aanboden. Het aanbieden van nieuwjaarsprenten
was gericht op het ontvangen van een fooi of geschenk. Het
gebruik leeft hij mijn weten alleen nog maar voort bij
krantenbezorgers. Zij bieden dan wel geen grote
nieuwjaarsprenten aan, maar volstaan met het afgeven van een
klein kaartje.
De eerste bezorgers van nieuwjaarsprenten waren de
rederijkersknapen die reeds in de zestiende eeuw naar de
andere rederijkerskamers de wensen overbrachten. In de
negentiende eeuw waren het de pruikenmakers, de
vuilnismannen, de schoenlappers, de zwavelstokverkopers, de
kleermakers, de huurkoetsiers, de schoorsteenvegers, om
maar een paar bedrijfstakken te noemen, die
nieuwjaarsprenten aan de man brachten. Ondanks de
hoeveelheid van beroepen, waren het in hoofdzaak personen
die in een stad of dorp voor netheid, orde en rust zorgden,
die nieuwjaarsprenten aanboden: de klepperman, de
veldwachters, de torenwachters, de askarman, de
riooluithaalder. Met het aanbieden van nieuwjaarsprenten
probeerde men een extra centje te verdienen. Voor
laagbetaalde beroepen was een dergelijke “bijverdienste”
erg aantrekkelijk.
De afbeeldingen op nieuwjaarsprenten zijn, wat de techniek
betreft, doorgaans houtsneden, kopergravures of litho’s. Tot
het midden van de vorige eeuw werd meestal gebruik genaakt
van houtsneden, daarna van litho’s. Kopergravures komen
sporadisch voor. Houtsneden en litho’s hadden, in
vergelijking met kopergravures, het voordeel dat ze in
grotere oplage konden worden afgedrukt. De “mode” van
litho’s heeft echter niet kunnen verhinderen, dat ook in de
tweede helft van de negentiende eeuw nog houtsneden voor de
afbeeldingen op nieuwjaarsprenten werden gebruikt.
De formaten van de nieuwjaarsprenten, die meestal gedrukt
zijn op goedkope flodderachtige vellen papier, schommelen
meestal rond de 40à 50 cm bij 30à 35 cm.
Het schema is voor de meeste nieuwjaarsprenten hetzelfde.
Boven aan het blad is een prent weergegeven, die betrekking
heeft op de activiteiten van de persoon of groep die de wens
aanbiedt. Een enkele maal wordt bij die afbeelding de naam -
of de initialen - van de maker vermeldt. Onder de afbeelding
is in duidelijke termen aangegeven wie de wens aanbiedt en
tot wie de wens is gericht; gewoonlijk is daar ook hot jaar
vermeld. Dan volgt de eigenlijke wens, in de meeste gevallen
in de vorm van een gedicht op rijm. Aan het slot van de
tekst wordt vrijwel altijd herhaald wie de “dienstwillige
dienaars” zijn die de wens aanbieden. Geheel onder aan de
prent tenslotte, treft men vaak de naam van de drukker aan.
De teksten werden stellig niet geschreven door de
riooluithaalder of de askarman, een uitzondering misschien
daargelaten. De gekunstelde soms pompeuze rijmen werden op
bestelling geschreven. Men moet “vaste leveranciers” gehad
hebben; dat blijkt uit het feit dat af en toe dezelfde
zinnen of strofen in latere nieuwjaarsprenten opnieuw werden
gebruikt. Soms werd zelfs de complete tekst overgenomen.
Nieuwjaarsprenten moeten, vooral in de achttiende en
negentiende eeuw, zeer verspreid zijn geweest. Van deze vorm
van “massacultuur” is relatief weinig bewaard gebleven.
Namen van makers of ontwerpers van afbeeldingen en teksten
op nieuwjaarsprenten zijn nauwelijks bekend. Wanneer dat
wel het geval is, dan vinden we daar niet de “groten uit
kunst en literatuur”. Afbeeldingen en teksten van de
nieuwjaarsprent werden met het grootste gemak overgenomen
in de andere. In de achttiende-eeuwse teksten zijn
christelijke leer en armoede schering en inslag; de
negentiende-eeuwse teksten zijn iets vrijer en vrolijker.
Aanhankelijkheid aan het huis van Oranje, waardering voor
regeerders van vaderland, stad of dorp, respect voor leraren
van kerk en universiteit komen - met enkele uitzondering in
de Patriottentijd - telkens weer aan bod. Het eigen werk van
de aanbieders van de prenten wordt natuurlijk niet vergeten:
het is zwaar, maar die plicht volbrengt men
Jacobsladder 1983-1 blz -9
gaarne voor ‘s werelds mooiste plaats en zijn burgers.
Hans van der Wereld
N.B. Voor dit artikel is geput uit het zeer lezenswaardige
boek “Met de beste wensen voor het nieuwe jaar” door J.A.L.
de Meyere. Deze Ambo uitgave uit 1981 is toegespitst op
Utrechtse nieuwjaarsprenten maar bevat daarnaast
interessante algemene gegevens over het onderwerp.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Op 4 december j.l. was het precies zestig jaar geleden dat
Woubrugge en Hoogmade uit hun isolement werden verlost door
de indienststelling van een busonderneming. Daar was een
grote behoefte aan, omdat in 1914 de bootdiensten van
Carsjens – die ook in Woubrugge een aanlegsteiger had - was
opgeheven.
Op die gedenkwaardige maandagmorgen maakte de Alphense
autofabrikant- en bestuurder J. Lanbroek de openingsrit van
Alphen aan den Rijn via Woubrugge en Hoogmade naar Leiden,
in aanwezigheid van de burgemeester van Woubrugge, de
raadsleden en enkele genodigden. De opzet zag Langbroek als
volgt: van Alphen aan den Rijn en tussengelegen plaatsen
naar Leiden en wel tweemaal per dag langs de Lage Rijndijk
via Koudekerk en eveneens tweemaal per dag via Woubrugge en
Hoogmade v.v. De laatste bus uit Leiden naar Hoogmade en
Woubrugge vertrok al om tien over zeven ‘s avonds; een
enkele reis Leiden-Hoogmade kostte veertig cent en een
enkele reis Leiden-Woubrugge tien cent méér. ‘s Zondags werd
er niet gereden. Vaste halteplaatsen kende men ook niet; de
bus stopte op iedere willekeurige plaats op verzoek.
De jonge busonderneming heette ADWAL, welke afkorting stond
voor “Vereeniging Autobusdienst Woubrugge-Alphen aan den
Rijn-Leiden” en was gevestigd te Woubrugge.
Blijkbaar floreerde het bedrijf goed, want in het voorjaar
van 1923 werd de dienstregeling al uitgebreid, getuige een
krantebericht uit die dagen, en wel door opname van Ter Aar
in de dienstregeling. In verband hiermee werd een wijziging
in de dienstregeling aangebracht, die op 5 maart 1923 in
ging. Nieuw was toen ook de invoering van kinderkaartjes.
Al snel kwam er concurrentie voor de ADWAL, toen met ingang
van 3 septembor1923 de Teraarder Piet Langhout wel wat zag
in personenvervoer. Hij reed vanuit Ter Aar naar Alphen aan
den Rijn via Koudekerk naar Leiden. Een tweede lijn vanuit
Ter Aar had Nieuwkoop als eindpunt. P. Langhout woonde
aanvankelijk in Woubrugge, waar hij chauffeur was. Hij
voerde zijn bedrijf uit in samenwerking met de Woubruggenaar
J.W.Keessen en J. Reingoud. Zij exploiteerden een busdienst
van Woubrugge op Nieuwveen, Nieuwkoop, Ter Aar, Alphen en
Leiden. Keessen en Reingoud verkochten op 31 augustus 1926
hun gehele bedrijf aan Langhout. Het bedrijf bestond uit
drie bussen, twee Fords en een Opel. Langhout betaalde f
3.300 voor het geheel en begon daarna voor zichzelf. Dat was
het begin van de NAL.
Jan Langbroek verkocht op 24 maart 1930 zijn ADWAL aan
Johannes Willem Keessen, houder van een autogarage, wonende
te Woubrugge, Johannes Langhout, chauffeur, wonende te
Koudekerk en Hendrik Langhout, tuinder, wonende te Alphen
aan den Rijn. De ADWAL bestond toen uit vier bussen, een
Opel, een Chevrolet en twee Fords. De nieuwe eigenaren
zouden met ingang van 14 april 1930 voor hun rekening de
dienstem voortzetten. In het koopcontract werd o.a. bepaald
dat J. Langbroek en H. Houdberg ieder voor zich of voor een
lid van hun gezin recht hadden op een gratis retour vanuit
Alphen aan den Rijn naar Leiden of een gedeelte daarvan. Bij
een eventuele verkoop van de ADWAL aan anderen zou dit recht
vervallen.
De ADWAL was vanaf die datum gevestigd ten huize van Jan
Keessen in de Kerkstraat. Dat punt fungeerde toen als
“busstation” voor Woubrugge. Er bestaat een fraaie foto van
omstreeks 1925, waarop twee bussen te zien zijn en waarbij
de heren Henk Langhout,
Jacobsladder 1983-1 blz -10
Jan Keessen, Willem Buntsma (postkantoorhouder te Woubrugge)
en chauffeur Lou Laars te zien zijn. We kunnen die foto hier
helaas niet reproduceren. We kregen hem van de heer W.
Keessen te Alphen aan den Rijn.
In 1933 adverteerde de ADWAL - die toen geëxploiteerd werd
als “Keessen en Langhout” - in een gids voor Woubrugge.
Daarbij beeldden zij hun toen nieuwe AS-bus af, een
“reiswagen” die gebouwd was door Den Oudsten & Domburg. Deze
bus werd in de oorlog door de Duitsers gevorderd (zie foto
60 in “Groeten uit Woubrugge”).
Kort voor de oorlog, op 15 oktober 1939, deden Keessen en de
gebroeders Langhout hun lijndiensten over aan de NAL en ging
het Woubrugse bedrijf als touringcarbedrijf verder. Tot 1968
was het touringcarbedrijf in Woubrugge gevestigd, op de
plaats waar nu motorshowroom Jan Keessen een plaats heeft.
Daar was in 1953 een garage gebouwd, waarin vijf bussen een
plaatsje konden vinden. Er waren echter geen
uitbreidingsmogelijkheden en Wim Keessen, die inmiddels het
bedrijf van zijn vader had overgenomen, vestigde zich daarom
aan de Kalovenweg in Alphen aan den Rijn. Daar werd in 1968
een groot bedrijfspand gebouwd, met een garage voor twintig
bussen, Momenteel heeft Keessen dertien bussen rijden, op
één na allemaal van het merk Mercedes.
De 64-jarige Wim Keessen wist nog het volgende te vertellen
uit de tijd dat hij vanuit Woubrugge reed. Ver voor de
oorlog kreeg hij eens moeilijkheden met de Hoogmadese
politieman Hein Hoogenboom (de vader van de
gemeentesecretaris Hoogenboom). Hoogenboom zat Wim Keessen
met een rood hoofd achterna in Woubrugge en toen hij hem
“gepakt” had zei hij dat hij Keessen op de bon zou
slingeren. “Dat kwam”, lacht Keessen, “omdat ik volgens hem
veel te hard had gereden. Hij noemde het onverantwoordelijk.
Maar al met al was ik net boven de veertig kilometer
gekomen”.
Ook de verschrikkelijk slechte wegen liggen hem vers in het
geheugen. “Het polderbestuur dacht er niet aan om de grote
gaten dicht te maken. Dat deed mijn vader besluiten om zelf
met zijn personeel de Polder Vierambacht in te trekken om de
straten weer goed berijdbaar te maken. Ik weet nog, dat we
over de Zwetweg naar Amsterdam gingen om die polder maar te
missen. Er waren kuilen waarin je jezelf bijna kon
verstoppen”.
Aan de NAL als lijndienstonderneming is inmiddels ook een
eind gekomen.
Per 1 juli 1980 gingen de lijndiensten naar Centraal
Nederland over. De NAL ging onder de naam “Langhout-Reizen”
eveneens als touringcarbedrijf verder.
Al eerder was er een langgewenste verbinding
Woubrugge-Alphen aan den Rijn v.v. door West-Nederland
gekomen en we mogen vandaag de dag spreken van prima
verbindingen. Ieder half uur vanuit Woubrugge de
mogelijkheid om naar Leiden te gaan, althans door de week,
dat is een schrille tegenstelling met zestig jaar geleden.
Toen kon men maar twee keer per dag naar Leiden, terwijl je
‘s zondags maar zien moest hoe je in Leiden kwam....
HANS VAN DER WERELD
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Zoals u allemaal afgelopen tijd in de plaatselijke pers
heeft kunnen lezen, zijn er een aantal enthousiaste mensen
in onze gemeente bezig om te proberen een “jumelage” (een
sociaal-culturele verbintenis) met het plaatsje Woodbridge
in Groot-Brittannië tot stand te brengen.
Gezien de bijzonder interessante geschiedenis van
Woodbridge wil de Historische Vereniging u een korte
samenvatting van deze geschiedenis niet onthouden.
Woodbridge is een zeer oude nederzetting. Zijn heuvelachtige
ligging en de strategisch gelegen rivier de Deben, waaraan
Woodbridge ligt, de plaats door de eeuwen heen belangrijk
gemaakt.
De vroegste archeologische vondsten dateren van 2500-1700 v.
Chr. Het gebied waar Woodbridge in ligt, was gedurende drie
eeuwen door de Romeinen bezet, maar afgezien van een aantal
muntvondsten, weet men verder erg weinig over deze tijd.
Ondanks een netwerk van verdedigingswerken (o.a. Burgh
Castle) waren er veel invallen van het Europese vasteland.
Toen in 410 de laatste
Jacobsladder 1983-1 blz -11
Romeinse soldaten het gebied verlaten hadden, namen de
Angel-Saksische stammen het in bezit. Een bekende
hoofdman/koning uit de zevende eeuw was Redwald van
Rendlesham. Via hem komen we dan bij een zeer belangrijke
vondst, gedaan in 1939, uit deze eeuw. Er werd toen tijdens
opgravingen bij Sutton Hoo een Angelsaksisch schip van
ongeveer dertig meter lengte gevonden, waarin een - aan de
hand van talrijke voorwerpen - zeer belangrijk persoon,
misschien wel een koning (Redwald?), was begraven. Het was
de grootste vondst op Britse bodem van deze soort en het
toont de cultuur van de Angelsaksische koningsgeslachten uit
die periode. U kunt de vondsten bekijken in het British
Museum (Londen). Na de dood van Redwald deed het Christendom
langzamerhand zijn intrede in deze gebieden.
Prinses Ethelreda liet in 673 een klooster bouwen in Ely en
in een oorkonde uit 970 komen we voor het eerst de naam
Woodbridge tegen, hoewel er ook plaatsaanduidingen als
Udebryge, Wiebryge, Wudebryge en Wodebryge terug te vinden
zijn.
De middeleeuwen
Belangrijk voor de geschiedenis van Woodbridge was de
stichting van een klein klooster c.q. priorij met een kerkje
van de Augustijnen in de twaalfde eeuw. Van hieruit werden
verschillende activiteiten in nabije omgeving ondernomen.
Tijdens de regering van Hendrik II kreeg Woodbridge het
recht om een markt te houden, ondanks felle tegenwerking van
Ipswich. De priorij werd omwald en had grote landerijen in
bezit.
In 1349 werd het stadje getroffen door de pest, en mede
hierdoor werd er als dank voor de weinige slachtoffers aan
het eind van die eeuw een nieuwe kerk gebouwd.
Op 12 oktober 1534 erkende prior Henry Bassingbourne de
suprematie van Hendrik VIII over de kerk (ontstaan van de
Anglicaanse kerk) en begon er een periode van kerkelijke
onrust. Pas tijdens de regering van koningin Elisabeth I
kwam er weer rust en orde, ook in Woodbridge, waar lokale
industrieën als weverijen, touwslagerijen en het verhandelen
van wol tot grootse bloei kwamen.
De havenfaciliteiten werden flink uitgebreid en het bouwen
van schepen en het verhandelen van hout waren lucratieve
bezigheden.
In 1589 werd er in de stad een douanekantoor gevestigd.
Enkele belangrijke mensen uit Woodbridge in die tijd waren:
- Robert Beale, advocaat en minister,
- John Fox, reder en koopman en
- Thomas Seckford.
Thomas Seckford was zonder twijfel de meest invloedrijke
inwoner en begunstiger van Woodbridge. Zijn ster rees
tijdens de regering van Mary Tudor, vanwege zijn enorme
rechts- en wetskennis. Hij zat in het Parlement van 1550 tot
1572. Tevens was hij een succesvol zakenman, zodat heden ten
dage de bevolking van Woodbridge nog kan profiteren van
zijn nalatenschap, zoals vroeger de ouderen en armlastigen
dat reeds deden in het door hen gestichte armenhuis (1587).
De zeventiende eeuw
In de zeventiende eeuw bereikte de scheepsbouw en al haar
nevenactiviteiten een hoogtepunt. Toch was er veel strijd
tussen de kooplieden en het gezag over belastingen, rechten
en plichten, bijdragen aan defensie etc.
Tijdens de burgeroorlog in Engeland schaarde Woodbridge zich
aan de zijde van de Parlementariërs (Cromwell) en kon zich
via de belangrijke Peter Pott - getrouwd met de dochter
waard van de “Crown Inn” in Woodbridge - een marineofficier
van Cromwell, meester maken van veel bouwcontracten voor
o.a. oorlogsschepen.
Het leger in Schotland werd voorzien van tonnen kaas uit
Suffolk, via schepen uit Woodbridge.
In 1656 vochten de inwoners van Woudbridge bij Southwold
tegen de aldaar gelande Hollanders, van wie ze er 146
gevangen wisten te nemen.
Jacobsladder 1983-1 blz -12
Toen in 1658 Cromwell overleed, zonder opvolger, was Peter
Pott een van de mensen die Charles II vanuit Holland
terughaalde naar Engeland. In januari van het jaar 1665 werd
Engeland wederom getroffen door een pestepidemie en ditmaal
waren er in Woodbridge driehonderd doden te betreuren.
In 1667 veroverde de Hollandse vloot (tocht naar Chatham)
een groot gedeelte van de Engelse oorlogsvloot, waaronder
het vlaggeschip, de “Royal Charles”, de trots van de vloot,
op de Thames.
Peter Pott werd hiervoor verantwoordelijk gesteld en
verdween in de Tower.
De achttiende eeuw
Het begin van de achttiende eeuw gaf een dramatische
achteruitgang in de scheepsbouw te zien. Binnen dertig jaar
was het belangrijkste dok uit de roulatie verdwenen. De
scheepsbouw kon zich min of meer handhaven door schepen te
gaan bouwen van een beperkt tonnage.
De rivier de Deben bleef als handel – en communicatiemiddel
zeer belangrijk, zij het dat de accenten ietwat werden
verlegd. Woodbridge werd een zeer geschikte en geliefde
haven voor smokkelaars. In de “Ipswich Journal” was in 1735
te lezen, dat de douane in samenwerking met het leger meer
dan tweehonderd kilogram thee in beslag wisten te nemen van
de smokkelaars, vlakbij Kesgrave.
In 1784 werd er even buiten Woodbridge een gevecht geleverd
van ongeveer een uur tussen de douane en smokkelaars,
vanwege een partij sterke drank. De smokkelaars, onder
leiding van de beruchte George Callum van Brandeston moesten
uiteindelijk de aftocht blazen.
Een meer respectabel inwoner van Woodbridge was Francis
Light. Hij was de grondlegger van een vestiging van de
Engelse Oost-Indische Compagnie in Penang. Tevens was hij
voor een deel verantwoordelijk voor de handel op Maleisië.
De negentiende eeuw
Toen de negentiende eeuw begon was Engeland in oorlog met
Frankrijk en in 1803 werden er in Woodbridge barakken
gebouwd voor een garnizoen soldaten van 5000 man. Het
gevolg hiervan was dat er voor de officieren huizen werden
gebouwd en dat de bevolking kon meeprofiteren van de extra
voorzieningen, o.a. een theater, voor het leger.
Echter in de naoorlogse jaren, die gekenmerkt werden door
grote armoede, namen het bedelen en de misdaad sterk toe.
Een geregelde bezoeker van Woodbridge in die tijd was de
prins-regent, die met de hertog van Wellington een
regelmatige gast was van de mar.kies van Hertford op het
landgoed Sudbourne. De prins genoot er behalve van de jacht
ook van de charmes van lady Hertford.
Tevens was er een aantal dichters en schrijvers die
Woodbridge regelmatig bezochten of er woonden. Een van de
bekendsten onder hen was ongetwijfeld Edward Fitzgerald, de
vertaler van het wereldberoemde Perzische gedicht “De
Rubaiyyat” van Omar Khayyam. Hij bracht ook regelmatig de
bekende dichter Tennyson en Charles Keene van de “Punch”
naar Woodbridge.
Het tijdperk van de diligence eindigde in 1859 met de
opening van het spoorwegtraject tussen Ipswich en Lowestoft.
De vrees dat dit het einde van de haven zou zijn werd niet
bewaarheid, want zes jaar later voeren er nog 699 schepen de
Deben op en zij verhandelden 37.720 ton aan goederen. De
schepen brachten kolen en er werd koren, meel en mout
uitgevoerd. Pas in het begin van de twintigste eeuw kwam er
aan deze handelsscheepvaart zo goed als een einde.
De twintigste eeuw
Helaas kon het middeleeuwse karakter van Woodbridge, door de
komst van o.a. de auto en de twee wereldoorlogen niet
bewaard blijven. Een zwarte dag in de geschiedenis van
Woodbridge was 12 augustus 1915, toen er bij een
Zeppelinaanval op Woodbridge 28 bommen vielen, waarbij zes
doden
Jacobsladder 1983-1 blz -13
te betreuren waren en veel vernielingen werden aangericht
aan de oude huizen.
Gedurende de laatste veertig jaren is de bevolking gestadig
toegenomen, waardoor er een aanzienlijke uitbreiding in de
bebouwing plaatsvond. Gelukkig kan men er nog veel dingen
terug vinden, die herinneren aan een lang en historisch
verleden.
Wim Korteling
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Wij hebben nog een beperkte hoeveelheid afdrukken van een
gedeelte van een kaart van Rijnland anno 1615 beschikbaar.
Het betreft een kaartfragment van de omgeving van Woubrugge
en Hoogmade. De kaart is gedrukt op fraai papier en meet 55
x 40 centimeter.
De prijs van deze afdruk is f 10. Wanneer u belangstelling
hebt voor deze mooie wandversiering, neemt u dan kontakt op
met het bestuur. Haast u, want de voorraad is maar klein. En
wie het eerst komt, het eerst maalt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Historische Vereniging nu officieel!················· 1
Straatnaamgeving “Bateweg-Noord” ···················· 7
Nieuwjaarsprenten···································· 7
Zestig jaar geleden eerste bus vanuit Woubrugge naar
Leiden··········································· 9
Korte geschiedenis van Woodbridge················ 10
Kaart van Rijnland uit 1615 te koop·················· 13
Kroniek··············································· 13
Vijfentwintig jaar r.k. kerk Woubrugge (2)············ 14
Leiden en omgeving in 1813 (3)························ 16
Uit het “Leidsch Dagblad” van 13 augustus 1920········ 20
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
In het volgende nummer o.a.: Het monument in de Polder
Vierambacht, Uit de geschiedenis van het Groen Kruis, Leiden
en omgeving in 1813 en nog veel meer.
De eerstvolgende publicatie die onze leden zullen ontvangen
is een kroniek over het jaar 1982. In chronologische
volgorde kan iedereen daarin nog eens nalezen wat er in het
afgelopen jaar in Woubrugge en Hoogmade is gebeurd, wie en
wat er in het nieuws stond, allerlei gebeurtenissen, punten
uit vergaderingen, kortom, alles waarover de regionale
bladen schreven waar het de gemeente Woubrugge betrof. De
“Kroniek over 1982” zal omstreeks februari van het volgend
jaar verschijnen.
De vereniging wil hiervan een jaarlijks terugkerende
traditie maken. Wanneer u zaken signaleert waarvan u vindt
dat die in de kroniek over 1983 thuishoren en waarover de
streekpers niets schreef, meldt u dat dan bij onze
secretaris. De samensteller van de kroniek zal u er dankbaar
voor zijn.
Jacobsladder 1983-1 blz -14
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Alhoewel, zoals reeds eerder gesteld, de medewerking van de
directie van “Het Oude Raedthuys” bijna tot een volmaakte
situatie leidde, werd toch uitgezien naar een eigen “home”.
Niet alleen als kerk maar ook voor andere doeleinden. Een
van de aspecten, die aandacht vroegen was bijvoorbeeld het
onderwijs en als een multifunctioneel bestaan met een
horecagelegenheid mogelijk was zou dit ook met een school
kunnen. Er werd eens overleg gepleegd met de
situeringscommissie van het bisdom Rotterdam, want zoals een
gemeente een bestemmingsplan heeft wordt ook door het bisdom
nauwlettend nagegaan of stichtingen van kerkgebouwen e.d.
wel verantwoord zijn. Voorlopig was het wat moeilijk. In
Alphen aan den Rijn was oorspronkelijk gedacht aan de
nieuwbouw van een kerk ten noorden van de Rijn, dus in de
richting van Woubrugge. In dat geval zouden de
Woubruggenaren gemakkelijk daar kunnen gaan kerken. Maar die
kerk (de Pius X-kerk) kwam aan de zuidzijde van de Rijn en
de kansen voor Woubrugge stegen. Het overleg met de
situeringscommissie, in de persoon van vicaris drs. W. van
der Ende, leidde tot een groen licht. Bij de opzet van dit
plan, waarbij ook nog werd gedacht aan de mogelijkheid om de
nu als gemeentelijke werkplaats aan de Vrouwgeestweg
gebruikte ruimte om te bouwen en waarbij hele gevechten
moesten worden geleverd om de architecten keuze, werd
gedacht aan samengaan van kerk en school, maar mogelijk dat
het niet eens zo ongunstig was, dat de plannen in 1966 weer
de ijskast ingingen, in verband met een toen afgekondigde
bouwstop. Wel was één hindernis genomen. De grond, die voor
een bouw nu eenmaal nodig is, was geregeld. Door de gemeente
was een perceel grond, gelegen aan de Bateweg, verkocht aan
de parochie te Hoogmade, teneinde daarop een kerk te bouwen.
Toen de bouwstop afkwam werd bepaald, dat de grond eerst zou
worden overgedragen, zodra de zekerheid van bouw bestond.
Prettig geregeld, want er werd geen rentevergoeding
betaald!
Toen de mogelijkheden weer wat beter werden, werden ook de
pogingen om te komen tot een eigen kerkgebouw, weer geopend.
De toenmalige pastoor van Hoogmade, L. van Vugt, gaf een
goede raad. Hij had in zijn parochie in Rotterdam-Schiedam
kennis gemaakt met een heel handige architect, die een fijn
verenigingsgebouw had gebouwd voor niet te veel geld. Deze
architect was wel niet rooms-katholiek, maar in feite ging
het in Woubrugge ook niet om een kerk maar om een
functioneel gebouw. Met het bisdom werd de architecten keuzo
geregeld en aan het architectenbureau Swaneveld en Goslinga
te Rotterdam werd opdracht gegeven een plan te ontwerpen. De
tijden waren echter gewijzigd en werd in 1965 nog aan een
samengaan met een school gedacht, in 1970 werd de combinatie
kerk/gymzaal als de meest ideale gezien. De scholen en de
sportverenigingen in het dorp Woubrugge hadden onvoldoende
ruimte en de kerkzaal had de meest ideale afmetingen
hiervoor. Met de gemeente en met de voetbalvereniging VVW
werden de zaken ten aanzien van het gebruik door de scholen
en door de plaatselijke sportverenigingen geregeld en op die
basis was de bouw van een multifunctioneel kerkgebouw
mogelijk. De bouw werd opgedragen aan het aannemingsbedrijf
Daniel Kreuger, weer zo’n goede relatie van pastoor Van Vugt
en de financiering werd rond gemaakt door een eigen fonds
van ruim een halve ton, een renteloze lening van het fonds
Kerkenbouw van het bisdom Rotterdam van ruim een ton, een
bijdrage van het rijk op grond van de Wet Financiering
Kerkenbouw en door een lening tegen een zeer lage rente van
de rooms-katholieke Charitas te Woubrugge. Al met al een
ideaal uitgangspunt en op 31 oktober 1971 werd de
rooms-katholieke kerk te Woubrugge, aan het adres Bateweg
18, plechtig gewijd door de bisschop van Rotterdam, mgr. dr.
A. Simonis. Alhoewel hij ook de pogingen van Woubrugge om te
komen tot een eigen kerkgelegenheid begreep, zei hij toch
bij die gelegenheid dat hij liever een echte kerk zou
hebben gewijd. Toen hem verteld werd, dat deze kerk
waarschijnlijk de drukst bezochte van zijn bisdom zou
worden, te weten zaterdagavond en zondagmorgen voor de
eucharistievieringen en vanaf zondagmiddag tot en met de
zaterdagmorgen voor de sport, waardoor ook een sluitende
“exploitatie” zou worden verkregen,
Jacobsladder 1983-1 blz -15
kregen, kon hem dit slechts gedeeltelijk van zijn probleem
afhelpen. Mogelijk dat nu die mening ook enigszins is
bijgetrokken!
Met de eigen bijdragen van de parochie- of vicariaatsleden
en de inkomsten van de gym en de sport is het vicariaat
Woubrugge een gemeenschap met weinig financiële problemen.
Dit moge ook blijken uit het feit, dat de toch bij een kerk
behorende toren er inmiddels ook is gekomen waartoe een
bijzonder fijne geste van het kerkbestuur van Hoogmade de
stoot gaf. Dat kerkbestuur gaf namelijk na de “afscheiding”
in februari 1975 een bedrag van f 5.000 en het Angelusklokje
van de kerk van Hoogmade. Aan architect Ben Kraan werd
opdracht gegeven een plan voor een toren te ontwerpen. Toen
dit plan gereed en goedgekeurd was bleek het geschonken
klokje echter te klein zodat bij de fa. Elderhorst in
Zoeterwoude een nieuwe klok werd besteld, die nu keurig,
door middel van een elektrische luidinstallatie de gelovigen
elke zaterdag en zondag roept.
De kerk annex gymzaal werd op een zodanige wijze aan de
Bateweg gebouwd, dat het gehele terrein niet direct nodig
was. Maar gedacht werd ook nog aan een uitbreiding van de
kerk en aan de bouw van een pastorie. Toen in 1975 de
mogelijkheid werd geopend een woning van de gemeente te
huren voor pastoor R. van Sasse van Ysselt was de behoefte
aan een bouwterrein gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Slechts
uitbreiding zou nog te bezien zijn, maar ook daarvoor zijn
de gedachten inmiddels wat gewijzigd. Het terrein ten
westen van het kerkgebouw is nu tijdelijk verhuurd ten
behoeve van een noodwinkel van de heer Bregman, terwijl ook
snackbar “Gerard” nog steeds een plaats op het kerkterrein
inneemt. In een enige tijd door de Bondsspaarbank gebruikt
gebouwtje, aangeleund tegen de Sparsupermarkt, oefenen mevr.
v.d. Horst c.s. hun beroep als fysiotherapeute uit.
Tot nu toe is bijna uitsluitend aandacht geschonken aan het
materiële aspect van het kerk-zijn in Woubrugge. Maar dat is
niet het belangrijkste aspect. De medewerking van heel
velen, in allerlei opzicht, maakt van Woubrugge een
gemeenschap, die, weliswaar trots op zijn eigen ”home”, in
de eerste plaats een fijne met elkaar samenwerkende groep
mensen is. Met een pater, die, zoals hij zelf zegt, tot zijn
bittere eind in Woubrugge wil blijven, met een bijna
beroemd, maar zeker algemeen bekend combo, dat ter
opluistering van de eucharistievieringen in eigen
gemeenschap en elders regelmatig optreedt, met mensen die
zich wijden aan het godsdienstonderwijs op de openbare
school, met een goede samenwerking met de andere kerkelijke
groeperingen in Woubrugge en met een niet te vervangen
echtpaar Roosemalen, dat zorgt, dat dat multifunctionele
karakter van de kerk in Woubrugge elke dag ook waargemaakt
kan worden. En dat dit nog wel eens leidt tot problemen bij
zo’n veelheid van wensen is te begrijpen. Maar die problemen
zijn er blijkbaar alleen maar om opgelost te worden.
Tenslotte maakt een zeer florerende en actieve
rooms-katholieke vrouwenvereniging een onderdeel uit van het
welzijnsgebeuren in Woubrugge.
Als alles blijft zoals het nu is, zal men in ieder geval tot
oktober 1991 kerk-gymzaal blijven. Dan loopt het contract
met de gemeente inzake schoolgym af. Maar er gaan stemmen
op om reeds eerder te komen tot de bouw van een ruimte, die
meer voldoet aan de wensen en eisen van de moderne
sportbeoefening. Welnu, ook daarbij zal de katholieke
gemeenschap van Woubrugge alleen maar positief opgesteld
staan. Want ook zij zijn Woubruggenaren in de meest algemene
zin van het woord en bereid in goed overleg te komen, tot
wat voor alle Woubruggenaren het beste is.
Jacobsladder 1983-1 blz -16
Op 22 november verscheen te Leiden een afdeling van de
Haagse Oranjegarde onder kolonel Tullingh. In ‘s-Gravenhage
zelf was veel sympathie voor de nationale zaak, maar voor de
garde was weinig werk, aangezien de Fransen zonder slag of
stoot waren afgereisd. Het scheen dus een goede gedachte om
de geest bij de troepen warm te houden door een bezoek aan
Leiden, waarbij men door het militairvertoon enig
enthousiasme kon wekken en tevens kracht kon bijzetten aan
het verlangen van het Algemeen Bestuur om zijn publicatie te
doen aanplakken. Jorissen vermeldt, dat de tocht naar Leiden
geschiedde “om aldaar de schutterij bij zijne garde te
voegen... inzonderheid om door het voorbeeld zijner garde
een even schoonen geest van moed en opoffering bij de
Leidsche burgerij te ontsteken”. Voor meer dan een militaire
wandeling waren de troepen van Tullingh dan ook ongeschikt;
zij misten alles, wat uit een militair oogpunt geëist moet
worden voor een samentreffen met een geoefende vijand; het
ontbrak hun aan deskundige leiders, aan oefening; en aan
uitrusting - alleen aan toewijding ontbrak het hun niet,
maar deze alleen is onvoldoende tegenover een talrijker en
meer geschoolde tegenstander.
Het lag dan ook oorspronkelijk geenszins in de bedoeling
noch van Tullingh, noch van Van Stirum, om dit korps tegen
de vijand te doen optreden. De opdracht op de 2lste
november door L. graaf Van Limburg Stirum aan Tullingh
gegeven luidde:
“De Kolonel der Oranje-Garde wordt geïnviteerd, zich op
morgen met 250 manschappen naar Leijden te begeven, wordende
dezelfde geautoriseerd de Schutterij aldaar te organiseeren
en verder te handelen naar gelang van omstandigheden”.
Tullingh vertrok met zijn manschappen op 22 november om 11
uur en ontmoette onderweg aan het Huis ten Deyl de maire van
Leiden; mr. Heldewier, die zich daarheen had begeven om de
kolonel te overreden, niet te Leiden stand te houden, maar
zo spoedig mogelijk door te trekken naar Woerden, dat
slechts door een klein Frans garnizoen bezet was en zelfs
door de troep van Tullingh gemakkelijk veroverd kon worden.
Tu1lingh weigerde echter beslist om op dit voorstel in te
gaan en liet zijn troepen voortmarcheren naar Leiden terwijl
hij zelf van de Haagse Schouw vooruitging om voor de
inkwartiering te zorgen. Hij wendde zich daartoe op het
raadhuis tot de adjunct-maire Van Bommel, die hem hetzelfde
voorstel deed, dat evenzeer door hem werd afgeslagen.
Dit herhaald voorstel wijst op een even tevoren door het
stadsbestuur beraamd plan, of althans door Heldewier en Van
Bommel, die ook die middag met de maire een lijn spande
tegen het voorstel van Kemper. Waarschijnlijk beoogden zij
daarmee een dubbel voordeel. Vooreerst zou door de
verovering van Woerden voor Leiden een voorpost verkregen
worden tegen de Fransen, hetgeen van veel belang was voor de
stad, die geheel van garnizoen verstoken was. Het scheen
toch niet uitgesloten, dat generaal Molitor, die met een
vrij grote troepenmacht te Utrecht stond, bij verrassing een
tocht naar Leiden zou wagen en zou trachten over Leiden naar
Den Haag voort te rukken. Maar ook om een andere reden
moesten zij de aanwezigheid van de Haagse gardes niet
gewenst achten, daar deze voor de Leidse burgers een
aanleiding kon worden om het stadsbestuur te dwingen,
krachtiger voor Oranje partij te trekken, dan Heldewier
wenste. Of hierbij alleen het motief gold om bij een
onverhoopte terugkeer de stad niet nog harder te doen
boeten, of ook de wens om zich dan persoonlijk beter te
kunnen dekken, valt moeilijk uit te maken.
De houding van Heldewier was zoveel mogelijk lijdelijk, of
zoals Van der Palm het noemt: “ eene welgemeende, schoon te
ver gedreven voorzichtigheid - belette nog krachtiger te
trekken”. Reeds Jorissen wees er op, dat nog “veel omtrent
Leiden’s houding in deze dagen - opheldering behoeft”.
Het stadsbestuur gaf het plan van Woerden niet op en na de
inkwartiering
Jacobsladder 1983-1 blz -17
van de manschappen werd Tullingh om 5 uur op het raadhuis
ontboden, waar hij ook Van Boetzelaer en professor Kemper
aantrof. Op deze bijeenkomst werd weer op de tocht naar
Woerden aangedrongen, waarop Tullingh volgens zijn later
ingediende memorie antwoordde, dat hij een dergelijke tocht
onverantwoord achtte in verband met de grote vijandelijke
macht te Utrecht en “mitsdien daartoe nimmer te zullen
overgaan zonder uitdrukkelijke last van of vanwege het
Algemeen Bestuur”. Toen Kemper hem op zijn herhaalde
weigering gebrek aan moed verweet, verklaarde Tullingh hem
geen rekening verschuldigd te zijn van zijn handelingen en
raadde hij aan om over de voorgestelde tocht het gevoelen in
te winnen van de te Leiden verblijf houdende generaals O.Z.
van Sandick en D. Bruce, die daarop evenzo het plan
ontraadden. Tullingh had zich tevoren bereid verklaard om de
tocht te ondernemen “zoodra een ervaren krijgsman tot
opperhoofd gevonden konde worden, die de mogelijkheid inzag
Woerden te bemachtigen en te behouden, zonder dat zoowel de
ingezetenen dier stad, alsook (zijne) manschappen op eene
roekelooze wijze werden opgeofferd”. ‘s Avonds laat werd
Tullingh bij Kemper geroepen, waar hem aldaar de uit Den
Haag aangekomen generaal F. de Jonge werd aangewezen, onder
wiens bevel de volgende morgen de tocht naar Woerden zou
plaats hebben.
Tot zover is er geen moeilijkheid, daar het vast staat, dat
Tullingh zich steeds tegen het plan heeft verzet en dat hij
alleen noodgedwongen hierin heeft berust, toen generaal De
Jonge het bevel er toe gaf. Thans komen echter twee punten,
die tot verschillende uitlegging aanleiding gaven, en wel
1. is de zending van De Jonge naar Leiden geschied op
aandringen van daar? en
2. heeft het Algemeen Bestuur of Van Stirum tevoren kennis
gedragen van het plan om tegen Woerden op te rukken en heeft
het hieraan zijn goedkeuring gehecht?
Door Tullingh wordt uitdrukkelijk beweerd, dat er na de
middag bijeenkomst op het raadhuis, toen de generaals Van
Sandick en Bruce hun medewerking weigerden, door de maire
een ingezetene naar generaal Van Stirum was gezonden en dat
als gevolg hiervan De Jonge naar Leiden werd gezonden. De
juistheid hiervan wordt door sommigen betwist, op grond dat
van deze zending naar Van Stirum nergens elders wordt gewag
gemaakt.
Het absoluut bewijs ervoor is niet te leveren, maar het
wordt zeer waarschijnlijk, vooral in verband met enige tot
nog toe (1913) onbekende bijzonderheden, die Colenbrander in
het laatste deel publiceert. Hieruit blijkt vooreerst, dat
Tul1ingh in 1834 zijn verhaal door Van Stirum liet nalezen
en dat hij trouw rekening hield met diens opmerkingen, die
soms tot in kleinigheden afdaalden. Tegen de vermelding van
het afzenden van een bode door de maire wordt door Van
Stirum echter niet opgekomen. Ook vernemen wij bij
Colenbrander het eerst uit een brief van de adjudant Van
Berghuijs aan De Jonge van 10 april 1814, dat deze met De
Jonge om 7 uur ‘s avonds van het huis van Van Stirum naar
Leiden reed, hetgeen geheel klopt met de aantekening bij
Tullingh, dat hij ongeveer halfnegen, na aankomst van De
Jonge bij Kemper werd ontboden.
De Jonge zelf vermeldt, dat hij de mondelinge order ontving
“om zich naar Leiden te begeven” en het is wel niet te
betwijfelen, die order hem dus ten huize van Van Stirum werd
verstrekt, dus vóór zijn vertrek om 7 uur, op een tijdstip,
dat de uit Leiden eventueel na de bijeenkomst van 5 uur
vertrokken bode bij Van Stirum kan aangekomen zijn.
Over het tweede punt meldt mr. W.H.J. baron van Westreenen
van Tiellandt, dat Tullingh onder het middagmaal uit Den
Haag bericht ontving om “na een nacht vertoevens verder
tegen Woerden op te rukken”. Dit is echter zeker onjuist en
wordt uitdrukkelijk weerlegd door een brief van De Jonge,
waarbij hij erkent geen uitdrukkelijk bevel ontvangen te
hebben, maar alleen een depêche om Woerden op te eisen,
waarbij verder alles aan hem werd overgelaten. Hij schrijft
verder, dat hij meende, “dat het beter was die plaats indien
doenlijk te nemen en te bezetten, dan zwakheid te verraden
door eene sommatie, die in cas van weigering door niets
zoude worden gevolgd”. Dit meen ik althans te
Jacobsladder 1983-1 blz -18
moeten verklaren, dat met Van Stirum alleen besproken was om
het oog te houden op de bewegingen van Molitor en om Woerden
schriftelijk van Leiden of Bodegraven uit op te eisen, maar
niet om bij weigering een expeditie tegen Woerden te
ondernemen. Dus slechts een bloot vertoon in de geest van de
militaire mars naar Leiden. De Jonge zelf heeft dus het
besluit genomen tot de expeditie en wel onder indruk van de
stemming bij de Leidse regering, die reeds tevoren enige
malen tevergeefs gepoogd had om Tullingh voor dit plan te
winnen.
Dit komt geheel overeen met de vermelding bij G.W. Chad, dat
De Jonge naar Leiden werd “gedetacheerd, met last om op
Bodegraven te marcheeren en de garnizoenen van Woerden en
Utrecht gade te slaan” en met de brief van De Jonge van 22
november, waarschijnlijk vóórdat hij de vergadering bij
Kemper had bezocht, waarin hij naar Den Haag schrijft: “Op
morgen denk ik mij eenvoudig te occupeeren met een soort van
organisatie te brengen in de nieuwe aanwervingen.
P.S. Omtrent Woerden zijn geen zekere berigten”.
De andere bij Van Hogendorp afgedrukte brief van 23 november
12 uur ‘s nachts - dus in de nacht van 22 op 23 november,
daar De Jonge de volgende nacht te Woerden doorbracht -
vermeldt niets over Woerden, niettegenstaande toen reeds
door De Jonge het bevel was gegeven tot de tocht. Dit
schijnt vreemd, doch kan zowel een verklaring vinden in het
verloren zijn van andere brieven, als in het feit, dat juist
te middernacht het gehele plan scheen opgegeven te moeten
worden door de tegen die tijd uit Den Haag ontvangen order
om met de gardes per schuit naar Rotterdam te trekken.
Ook deze order wordt alleen bij Tullingh en niet bij De
Jonghe vermeld, maar ditmaal is het direkte bewijs te
leveren van de betrouwbaarheid van Tullingh’s bericht, daar
de brief is teruggevonden, die De Jonge naar aanleiding van
deze order aan het Leids bestuur schreef. Hij beval hierbij
om schuiten gereed te houden om de troepen naar Delft te
vervoeren, daar de Fransen Dordrecht hadden hernomen en om
de dorpen te wapenen en bij nadering van de vijand de
klokken te luiden of ‘s nachts van de torens te seinen.
Spoedig kwam echter contra-order, zodat de troepen te Leiden
weer beschikbaar waren voor Woerden.
Aan Tullingh was last gegeven om de 23ste ‘s morgens gereed
te zijn; een gelijk bevel werd door bemiddeling van O.J.H.
van Limburg Stirum-Noordwijk, de zoon van generaal Van
Stirum, aan de commandant van de Leidse gardes, de
luitenant-kolonel De Bruin gezonden.
De troep van Tullingh vertrok de 23ste ‘s morgens om 10 uur,
onder geroep van “Hoezee” en “Oranje boven”, na nog korte
tijd gewacht te hebben op de Leidse gardes, die eerst nog
geïnspecteerd moesten worden en daardoor te 2 uur in de
namiddag zijn gevolgd.
De indeling van dit werk brengt met zich mee, dat wij de
beschrijving van de tocht hier afbreken. Men kent de
uitslag: ‘s avonds werd Woerden zonder tegenstand genomen,
maar de volgende morgen moest De Jonge na een korte
tegenstand vluchten met verlies van 21 doden en 9 gewonden
en met achterlating van 33 gevangenen, waaronder Tullingh.
Deze uitslag was te voorzien, daar men rekening had moeten
houden met de waarschijnlijkheid, dat Molitor zou proberen
Woerden te hernemen, omdat hij onmogelijk kon toelaten, dat
vijandelijke troepen zich zo dicht westwaarts van Utrecht
zouden vastzetten, terwijl de Verbondenen uit het oosten
Utrecht schenen te naderen en bovendien een bezetting van
Woerden door de troepen der opstandelingen voor hem bezwaren
kon opleveren voor een afmars op Gorinchem, indien hem de
terugtocht over Vreeswijk mocht afgesneden worden. Het was
dus een onverantwoordelijke daad om de tocht naar Woerden
te ondernemen met een ongeoefende kleine troep, zonder
voldoende ammunitie en zelfs zonder geneesheren om de
gewonden te helpen. Het was daarom ook gewenst, om
eenigszins uitvoerig uit een te zetten, dat De Jonge het
bevel heeft gegeven uit eigen beweging en zonder opdracht
uit Den Haag, omdat hij hierdoor een ernstige
verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor deze
rampzalige tocht waarvan de gevolgen niet te overzien zouden
geweest zijn, indien de
Jacobsladder 1983-1 blz -19
Fransen, gelijk te Leiden algemeen werd gevreesd, na hun
succes te Woerden de vluchtende gardes hadden nagezet tot
voor de poorten van Leiden, die dan geen weerstand zouden
geboden hebben aan de vijand. Ongetwijfeld heeft De Jonge
gehandeld onder de pressie van het Leids bestuur en van
Kemper, doch voor hem mag althans niet als verontschuldiging
gelden, dat hij als leek wellicht niet de mogelijke gevolgen
van de tocht heeft overdacht. De Jonge had de 20ste november
de macht gekregen “om te gebieden over alle de middelen van
defensie van Zuid-Holland - teneinde het land voor alle
vijandelijke invallen te bewaren”, nader aangevuld met de
opdracht om het vreemde krijgsvolk “te stuiten en te
verjagen”. Hij was dus ook bevoegd om het bevel te geven tot
de tocht, doch juist deze belangrijke opdracht en dit groot
bewijs van vertrouwen hadden hem moeten weerhouden van een
gewaagde tocht, waarvan hij als militair de gevolgen had
kunnen en moeten overwegen. Een deel van de
verantwoordelijkheid rust ook op Kemper, die zowel op het
raadhuis als bij de bijeenkomst te zijnen huize met kracht
op de tocht aandrong. Waarschijnlijk heeft hij in een
brutaal optreden tegen de Fransen een middel gezien om de
wankelmoedigen in den lande te dwingen partij te kiezen. Hij
was naar Leiden en Amsterdam gezonden om de stadsregeringen
te bewegen, om hun lijdelijke houding op te geven en zich
onomwonden voor de nationale zaak te verklaren en hij wist
dat de gehele beweging gevaar liep als de grote steden zich
niet openlijk bij Van Hogendorp aansloten. Wellicht hebben
deze overwegingen de anders zo scherpzinnige geleerde blind
gemaakt voor de gevolgen van de niet onwaarschijnlijke
mislukking van de onderneming.
De stemming te Leiden was zeer gedrukt en vele dames hielden
rijtuigen gereed om te kunnen vluchten, gelijk mevrouw C.
Kemper de Vries de 23ste schrijft, vóórdat het bericht van
de debacle was ontvangen. Zij zelf echter bleef moedig op
haar post en schreef aan haar man “maar weest gerust ik zal
blijven, want ik begrijp klaar, dat als ik mij bevreesd
toonde, dit veel kwaad aan de goede zaak zoude doen”.
Droevig steekt hierbij de houding af van het stadsbestuur,
dat aan A.P.J. Drabbe, die bij de afwezigheid van De Bruin
tijdelijk tot commandant van de stad werd benoemd, de
geheime last gaf om de stad niet tegen de Fransen te
verdedigen, wanneer die van Woerden uit een aanval mochten
doen “uit hoofde men alhier van alle middelen van defensie
ontbloot is”.
Inmiddels was de Leidse garde “om 2 uur zeer geregeld naar
Alphen uitgetrokken, alwaar zij zullen overnachten. De jonge
De Gijzelaar is mee als captain, de oude heer was zeer
onthutst”, gelijk mevrouw Kemper in de reeds aangehaalde
brief schrijft. Zij bleven die nacht te Alphen aan den Rijn,
althans het blijkt dat eten en drinken à f 1:5:8 per man,
aldaar geleverd werd voor een wacht van “Leijdense Burgers,
bestaande uit een luytenant, een sergeant, een corporaal,
een tamboer en twaalf fuseliers” (1).
In verband met het overnachten te Alphen aan den Rijn is de
inhoud merkwaardig van het in de Haagsche Courant van 24
november opgenomen communiqué, luidende: “Hoofdkwartier van
Leiden, 23 Nov. De generaal De Jonge is gister op Leiden
gemarcheerd, heeft aldaar zijn hoofdkwartier gevestigd, en
zendt op heden een gedeelte van zijn legerkorps naar Alphen,
om zich op morgen van Woerden meester te maken”. Dit bericht
moet bij het Algemeen Bestuur zijn ingekomen vóórdat
kapitein Le Maître het bericht had overgebracht van de
eerst welgeslaagde vermeestering van Woerden en zou kunnen
bewijzen op een voorlopige afspraak tussen De Jonge en De
Bruin om de eerste dag niet verder te gaan dan Alphen aan
den Rijn.
De volgende morgen werd voortgemarcheerd op Bodegraven,
doch, op het bericht van de ontruiming van Woerden, liet De
Bruin naar Alphen aan den Rijn terugkeren, alwaar hij de
vluchtelingen opwachtte.
Daarheen zond De Jonge, die weer een kleine troep
vluchtelingen had weten te verzamelen, de
ordonnans-kanonnier Van Gogh en later de kapitein Van
Berghuijs van Bodegraven uit naar De Bruin, om hem te
gelasten met de Leidse gardes naar Bodegraven op te rukken,
hetgeen De Bruin echter weigerde. Inmiddels hadden zich meer
vluchtelingen bij De Jonge aangesloten en was
Jacobsladder 1983-1 blz -20
diens troep aangegroeid tot 40 à 45 man. Ook daarmee was
Bodegraven echter niet te verdedigen en De Jonge besloot
daarom op Alphen aan den Rijn terug te trekken, waar hij De
Bruin met de Leidse gardes aantrof. De generaal onthield
zich voorlopig van aanmerkingen over het gedrag van De Bruin
en hield een conferentie ten huize van maire Cannegieter,
waarbij hij verklaarde te Alphen aan den Rijn te willen
standhouden. Hiertegen protesteerde De Bruin en een
deputatie uit de Leidse officieren onder kapitein Thyssen
bracht de bezwaren over, die hiertegen bij dit korps
bestonden. Alleen twee officieren, de kapitein Scheltus en
de luitenant Eigeman, verklaarden bereid te zijn om bij de
generaal te blijven. Alle pogingen om de gardes te Alphen
aan den Rijn te doen standhouden mislukten en De Jonge was
genoodzaakt om door te marcheeren, waarbij hij hoopte om
althans te Koudekerk of aan het Hazerswoudse hek een
stelling te kunnen innemen. Aan dit hek herhaalden zich
dezelfde tonelen en ook de Haagse gardes verklaarden thans
zich niet meer aan de bevelen van de generaal te zullen
houden, tenzij hij ook over reguliere troepen kon
beschikken. Zowel de Leidse als de Haagse gardes
marcheerden naar Leiden. De generaal reed alleen terug en
toen hij omstreeks halfvijf in de avond voor de poort kwam,
weigerde men hem binnen te laten, onder voorwendsel dat “hij
een zijdegeweer bij zich hebbende, dus gewapend was, de
ordre aldaar zijnde, om geen gewapende manschappen te laten
binnenkomen”. Was dit een plagerij van De Bruin of slechts
een domheid van de poortwacht? In elk geval, De Jonge moest
buiten blijven, wat hij ook zei en ofschoon hij zijn
aanstelling van het Algemeen Bestuur toonde. De poorten te
Leiden bleken beter te sluiten dan die te Woerden en de
generaal zonder manschappen zag zich genoodzaakt om langs de
singels, buiten de stad om, naar Den Haag te rijden
Het late uur, waarop de Leidse gardes uit Leiden vertrokken
en hun weigering om op de terugtocht stand te houden, is hun
later van verschillende zijden verweten. Het was echter,
gelijk Tullingh vermeldt, tevoren afgesproken, dat De Bruin
eerst zijn korps zou inspecteren en wellicht heeft men ook
moeten wachten op de toezending van ammunitie, waarvan men
te Leiden blijkens een missive van De Jonge in de nacht van
22 op 23 november, “zeer matig” was voorzien. De weigering
om tussen Bodegraven en Leiden een post te betrekken is,
hoewel niet verdedigbaar, toch wel enigszins te begrijpen,
als men in het oog houdt, dat het geen geregelde troepen
waren en dat zij onder de indruk moeten verkeerd hebben van
de uit de aard overdreven verhalen van de vluchtende Haagse
gardes betreffende de sterkte van de vijand en de
tekortkomingen bij de verdediging van Woerden.
Kort na de tocht verscheen er een zeer partijdig naamloos
pamflet onder de titel “Relaas van het gebeurde op 21, 22,
23 en 24 November met betrekking tot occupatie en ontruiming
te Woerden”, hetwelk aan den commandant De Bruin aanleiding
gaf tot een pompeus protest namens de Leidse officieren in
de Leidsche Courant van 13 december 1813.
Het vermoeden, dat De Jonge de schrijver was van dit
pamflet, wordt bevestigd door diens brief van 22 maart 1814
aan Bentinck van Buckhorst, waarin hij erkent dit geschreven
te hebben onder de indruk van de hem te ‘s-Gravenhage gedane
verwijten.
Noot: (1) Nota van de weduwe P. Goedkoop aan het ambacht,
aanwezig in het gemeentearchief te Alphen aan den Rijn.
- Wordt vervolgd
----------------------------------------------------------
Het "Leidsch Dagblad" van vrijdag 13 Augustus 1920 meldt
onder het kopje "Woubrugge";
-Woensdagavond werden alhier onze stoomspuit en handspuit
geprobeerd, onder hilariteit der jeugd. Wat aan
eerstgenoemde spuit defect was bleek ons niet, doch het was
tobben, telkens de stoom kwijt en zoo de waterstraal minder.
Donderdag is een en ander nagezien en des avonds weder
geprobeerd. Wij kunnen gerust zijn. Deze stoomspuit heeft
hier al menig vuur gebluscht, met vier á vijf man
hulppersoneel".