Jacobsladder 1982-5
Jacobsladder 1982-5 blz -1
----------------------------------------------------------
D E J A C O B S L A D D E R September 1982
Tweemaandelijkse uigave van de
Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen”
Opgericht : 12 juni 1979 - 2e jaargang, nummer 4,
Beschermheer: Edelachtbare Heer D. Brouwer de Koning
Redaktie : H.J. Bosman en H. van der Wereld
Stencilwerk : C. Kroon
Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter,
Dokter Lothlaan 22, 2431 AC Woubrugge,
tel. 01729--8807;
H. van der Wereld, secretaris,
Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen a/d Rijn;
G.J. Keyser, bestuurslid,
Leidse Slootweg 4, 2481 KR Woubrugge;
Mej. W. Faber, bestuurslid,
Van Duivenvoordestraat 21, 2481 XK
Woubrugge
Contributie: f 10 per jaar, te voldoen op onze rekening
bij de Rabobank te Woubrugge, nr. 3524.14847
------------------------------------------------------------
HISTORISCHE VERENIGING BIJ OVERDRACHT NIEUWE BRANDWEERWAGEN
Op zaterdagmiddag 26 juni j.l. werd in “De Wijk” aan het
vrijwillige brandweerkorps officieel de nieuwe
brandweerwagen overgedragen. In een volle zaal trad
commandant J. de Feij op als gastheer. Het woord werd
gevoerd door verschillende sprekers, zoals burgemeester
Brouwer de Koning en de heer Hannaart van de brandweer
Alphen aan den Rijn. De historische vereniging was
vertegenwoordigd door secretaris Hans van der Wereld. Hij
bood het college alsmede alle leden van de Woubrugse
brandweer een exemplaar aan van de nieuwste historische
publikatie, getiteld “Geoctroijeerde Ordonnantie op het
weren en blussen van brand binnen de Vrije en Hooge
Heerlykheid van Esselickerwoude en Heer Jacobswoude”. De
secretaris sprak de volgende woorden:
"Geachte heer De Feij, leden van het brandweerkorps en
overige aanwezigen.
U zult zich misschien afvragen wat een vertegenwoordiging
van de plaatselijke historische vereniging - die zich toch
in eerste instantie met het verleden bezig houdt - hier
moet, bij de overdracht van een spiksplinternieuwe, moderne
brandweerwagen. U zult zich misschien ook afvragen wat dit
kleine emmertje, hier voor mij, behelst. Ik zal u dat
uitleggen.
Als vereniging verzorgen wij op gezette tijden publicaties
op historisch gebied. Daarbij proberen wij altijd in te
haken op de actualiteit. Daarom hebben wij ter gelegenheid
van deze bijeenkomst gemeend een boekje te moeten uitgeven
dat ons iets vertelt over de brandbestrijding en -preventie
zo'n twee eeuwen geleden.
Destijds, in 1780, was ieder gezinshoofd in dit dorp in het
rijke bezit van een leren emmertje, waarvan u hier een
exemplaar uit het Museum “Van Hemessen” voor u ziet. Het is
mij vanmiddag welwillend in bruikleen gegeven door de
conservator, de heer Haasbroek. Het bezit van zo'n emmertje
was niet vrijwillig, maar verplicht. Op gezette tijden
controleerde de schout de brandweerbenodigdheden en degenen
die zo'n emmertje als dit hadden moesten dat dan voor hun
huisdeur zetten. U kunt zich voorstellen dat een brand
destijds een catastrofale afloop had, want met een aantal
van deze emmertjes moest men zien de brand te blussen.
Nu, in 1982, gaat dat anders. Vandaag, mijnheer De Feij en
leden van de vrijwillige brandweer, beschikt u over een
nieuw en terdege uitgerust voertuig en bent u in staat om
een vuurhaard binnen de kortste keren een halt toe te
roepen.
Onze vereniging feliciteert u, commandant, korpsleden en
bestuur
Jacobsladder 1982-5 blz -2
van de gemeente Woubrugge met deze fraaie aanwinst. Ik bied
u, leden van de brandweer,graag als herinnering aan deze dag
een exemplaar aan van een brandweerreglement van zo’n
tweehonderd jaar geleden. Daarin kunt u lezen dat er wel
heel veel veranderd is.
Ik laat graag dit emmertje met inhoud circuleren onder de
leden van uw korps en elke brandweerman mag er een boekje
uitnemen. Het emmertje deze boekjes ziet u afgebeeld op het
omslag.
Tot slot spreek ik de hoop uit dat het nieuwe
brandweervoertuig van Woubrugge nooit in actie hoeft te
komen en dat onze gemeent gespaard moge blijven voor “de
rooie haan”
Op de Thuisweide was de wagen voor de aanwezigen te
bezichtigen. De nieuwe DAF stond daar opgesteld naast de
oude Bedford. Brandweermensen gaven daar antwoord op tal
van vragen van belangstellenden, In “De Wijk” bleef men
hierna nog enige tijd gezellig bijeen.
Sinds kort heeft onze vereniging een lid in Canada. Het,is
de heer Jo Hofstee uit Listowel. Ontario. Hij en zijn broer
hebben al enkele jaren interesse in de geschiedenis van de
omgeving van Alphen aan den Rijn ,Ter Aar en Woubrugge. De
reden dat men daarin geinteresseerd is ligt in het feit dat
hun voorouders vroeger in Woubrugge woonden. Maarten
Cornelisse Hofstede arriveerde rond 1700 in Woubrugge en had
daar samen met zijn eerste vrouw, Ariaantje Cornelisse Bon,
een boerderij en een turfakker. Hij had ook een turfbootje
en men vermoedt dat hij zich ook met de handel in deze
brandstof bezig hield. Volgens informaties die de heren
Hofstee inwonnen zou hun voorvader in 1730 in Woubrugge in
huis nummer 137 gewoond hebben (er waren toen nog geen
straatnamen, alle huizen hadden een nummer), maar dat heeft
men niet kunnen bewijzen.
De voorvaderlijke ges1achten zijn:
Maarten Corne1isse Hofstede, geboortedatum onbekend maar
overleden op 10 november 1739; Cornelis Maartense Hofstede,
geboren in 1712, overleden op 27 november 1765; Jan
Hofstede, geboren 1 november 1744, overlijdensdatum
onbekend; Zacharias Hofste(d)e, geboren 2 augustus 1772,
overleden te Alphen aan den Rijn in 1842.
Men neemt aan dat Maarten van "goede stand” was, maar reeds
in 1734 gaf Cornelis zijn huwelijk aan "onder de classis van
Pro Deo". Er leeft een overlevering in de familie Hofstee
dat een van hun voorouders zijn geld verloor omdat de
notaris er mee vandoor zou zijn gegaan. Feit of sprookje?
Misschien vindt men daar nog wel eens een antwoord op.
In ieder geval wil1en de broers Hofstee graag meer weten
over de geschiedenis van Woubrugge, de economische
toestanden en de ontwikkelingen van kerk en maatschappij in
de achttiende eeuw. Dat hopen ze dan te lezen in de uitgaven
van onze vereniging.
Jacobsladder 1982-5 blz -3
TACHTIG JAAR AMBTSGEBED
Op 2 september j.l. was het precies tachtig jaar geleden dat
voor het eerst een Woubrugse raadsvergadering met gebed
werd geopend. Het voorstel daartoe kwam van Arie Peters, van
1901 tot 1919 lid van onze gemeenteraad. Het voorstel werd
krachtig gesteund door de toenmalige burgemeester, Arend
Ludolf Wichers, van 1888 tot eind 1902 eerste burger van
Woubrugge. Hoewel er wel eens stemmen zijn opgegaan om het
ambtsgebed voortaan achterwege te laten, is de meerderheid
van de raad er altijd voor geweest om deze goede gewoonte
te handhaven.
Over enkele weken verschijnt van de hand van Hans van der
Wereld het boek "Vertellingen over Woubrugge en Hoogmade in
de negentiende eeuw". In dit boek geeft de auteur een
karakterschets van de twee dorpen in de vorige eeuw,
beschrijft hij het gemeentewapen en de ambtsketen van de
burgemeester en passeren de schouten en burgemeesters van de
voormalige gemeente Hoogmade de revue. Uitgebreid wordt ook
aandacht gegeven aan een 19de-eeuwse gemeentelijke
herindeling, de samenvoeging van Hoogmade met Woubrugge. De
schrijver van vertellingen laat u ook de geschiedenis van de
Christelijke Nationale School in Woubrugge lezen. Hij
besluit zijn nieuwe boek met een artikel over de Rijnlandse
kap, die tot in de
twintigste eeuw door tal van vrouwen uit onze gemeente werd
gedragen.
“Vertellingen” is het eerste deel in een serie. Het ligt in
de bedoeling van uitgeverij Repro-Holland in Alphen aan den
Rijn om ieder jaar een aflevering te laten verschijnen.
Evenals het eerste deel zullen alle volgende boeken in deze
reeks van tal van illustraties worden voorzien. Te zijner
tijd ontstaat dan een reeks boeken die het leven, wonen en
werken in Woubrugge en Hoogmade beschrijft.
Burgemeester D.Brouwer de Koning schreef voor dit nieuwste
boek van Hans van der Wereld het voorwoord. Woubrugge’s
eerste burger zal ook in de loop van oktober het eerste
exemplaar worden aangeboden door auteur en uitgever, de heer
A. Vis uit Alphen aan den Rijn. Het boek zal vanaf dat
moment te koop zijn bij de receptie van het gemeentehuis en
bij de Rabobank in Hoogmade.
De prijs zal omstreeks f 25 bedragen.
B O E K B E S P R E K I N G
Onlangs verscheen het “Jaarboekje 1982” van de Rijnlandse
Molenstichting, ditmaal in een record aantal pagina's, n.l.
116. Naast de zakelijke gegevens over het reilen en zeilen
en over de doelstelling van de stichting (“het bevorderen en
verzekeren van de instandhouding van de windmolens in het
Zuidhollandse deel van het Hoogheemraadschap van Rijnland”)
bevat het jaarboekje de laatste jaren tal van
lezenswaardige artikelen op molengebied.
Diverse auteurs schreven voor het jaarverslag interessante
bijdragen. Zo zette J.C. Lunenburg de geschiedenis van de
Wassenaarsepolder op papier en schreef P.J.M. de Baar over
de droogmaking van de Starrevaartspolder. Interessant is ook
het artikel over kruisen boven keldervensters van Rijnlandse
poldermolens.
De Rijnlandse Molenstichting werd in 1959 opgericht en telt
nu zo'n 650 begunstigers. Het behoeft geen nader betoog dat
het doel dat de stichting voorstaat van groot belang is. We
zouden daarom graag de Rijnlandse Molenstichting onder de
aandacht van onze leden willen brengen. Wanneer de molens u
na aan het hart liggen(en bij wie is dat niet het geval??),
meldt u dan aan als lid. Het secretariaat is gevestigd:
Breestraat 59, Leiden.
Jacobsladder 1982-5 blz -4
Op 4 augustus j.l. was het precies een halve eeuw geleden
dat in Hoogmade een nieuwe kerk voor de parochie Onze Lieve
Vrouw Geboorte werd ingewijd. Dat gebeurde door de
toenmalige bisschop van Haarlem, mgr. J.D.J. Aengenent.
Aanleiding voor de bouw van deze kerk was het feit dat
enkele jaren eerder, in juni 1929, de voormalige kerk
instortte. Oorzaak: een ondeugdelijke fundering. Die
vroegere kerk werd in de zeventiger jaren van de negentiende
eeuw gebouwd; op 16 oktober 1877 wijdde mgr. P.M. Snickers,
de bisschop van Haarlem, deze kerk in. Ontwerper van dit
bedehuis was de befaamde architect E.J. Margry uit
Rotterdam. De totale bouwkosten bedroegen f 78.870.
Nog voordat de twintigste eeuw aanving vertoonde het gebouw
ernstige gebreken. Diverse herstellingen kostten veel geld.
Door de jaren heen. bleef deze kerk een zorgenkind voor het
kerkbestuur. In het voorjaar van 1929 werden de verzakkingen
plotseling van zeer ernstige aard en begin juni achtte de
Leidse architect J. van der Laan het absoluut. noodzakelijk
om de kerk te sluiten. Nog diezelfde maand was het gebeurd
met het met het neogotische bouwwerk.
Plannen voor herbouw werden terstond gemaakt. In november
1930 presenteerde architect Van der Laan de eerste
tekeningen voor een nieuwe kerk. Omdat het de tijd van de
grote crisis was, moest er op alle mogelijke manieren op de
bouwkosten worden beknibbeld. Een aantal aannemers schreef
in voor de herbouw, waarvan de Noordwijkse N.V. Erica de
opdracht kreeg. Diens inschrijvingssom bedroeg f79.945.
Na een voorspoedige herbouw, waarbij de toren van de oude
kerk in de nieuwbouw betrokken werd door haar te verstevigen
en te “ommantelen”, kwam in augustus 1932 de ingebruikname.
Tengevolge van de oorlog raakte de kerk in 1943 haar twee
luidklokken kwijt. Ze moesten aan de bezetter worden
afgestaan. Deze twee klokken hadden ook nog dienst gedaan in
de vroegere kerk. Pas in de zomer van 1950 werden zij
vervangen door drie nieuwe klokken.
De laatste jaren is de kerk uitwendig gerestaureerd. Dat was
hard nodig, want de kap van het dak was ernstig door
houtworm aangetast. Ook diverse belangrijke
onderhoudswerkzaamheden werden uitgevoerd. Van binnen werd
de kerk aangepast aan de eisen die men daaraan tegenwoordig
bij het vieren van de Eucharistie stelt.Zo werd met name het
priesterkoor belangrijk gewijzigd, verdwenen de
communiebanken en kreeg het fraaie 19de-eeuwse marmeren
doopvont een plaatsje voorin. De vrijkomende doopkapel werd
ingericht tot mortuarium.
Bij een bezoek aan deze kerk zijn nog veel herinneringen aan
de vorige kerk te zien. Onmiddellijk valt dan op de
eikenhouten preekstoel, een ontwerp van de eerdergenoemde
Margry, die niet alleen een architectenbureau had maar zich
ook bezig hield met een atelier waar kerkelijke kunst werd
vervaardigd. Afkomstig uit de door hem gebouwde kerk zijn
voorts de altaren van Maria en Jozef, alsmede een
gepolychromeerd Christusbeeld, destijds een schenking van
bouwpastoor B.J. van Aarsen.
Naast de kerk staat een pastorie die destijds gelijk met de
Margry- kerk werd_gebouwd. Deze pastoorswoning ontkwam in
1929 aan de instortingsramp.
Veel meer over deze kerkbouw in Hoogmade is te lezen in het
nieuwe boek van Hans van der Wereld, dat onder de titel
“Vijftig jaar parochiekerk Onze Lieve Vrouw Geboorte te
Hoogmade” binnenkort verschijnt. Daarin wordt uitgebreid
geschreven over de kerkgelegen-
heden voor de Hoogmadese katholieken in vroeger eeuwen, de
bouw van een nieuw bedehuis in de jaren 1873-1875, de
instorting en de herbouw in de jaren 1932-1932. Ook wordt
veel aandacht besteedt aan de architecten die zich in
Hoogmade met kerkbouw bezig hielden. Het boek zal met
ongeveer vijftig afbeeldingen worden geillustreerd, waarvan
een aantal nog nooit eerder werd gepubliceerd.
Jacobsladder 1982-5 blz -5
_Z_E_L_D_Z_A_M_E___A_A_N_W_I_N_S_T_
Onlangs werd de bibliotheek van onze secretaris verrijkt met
een uiterst zeldzaam boekje uit 1749. Het betreft een
lijkrede, uitgesproken door ds. Alexander Comrie, bij het
overlijden van Cornelius van Schellingerhout. Deze was in de
achttiende eeuw ambachtsheer van Esselijkerwoude en naar hem
werd de Van Schellingerhoutstraat genoemd. De titel van het
te Leiden bij Johannes Hasebroek (de vaste uitgever van
Comrie) uitgegeven boekje luidt: “Samuel in zyn Leven zeer
gelieft, in zyn Doodt betreurt en hoog-geëert ofte
Lyk-Reeden”.
Het ligt in onze bedoeling om aan Cornelius van
Schellingerhout te zijner tijd een deeltje te wijden in onze
reeks “Historische Publicaties”. In de “Lyk-Reeden” zijn
namelijk veel belangwekkende gegevens over Van
Schellingerhout te vinden. Bovendien geeft Comrie een
treffende karakterschets van zijn vriend en beschermer.
Aangevuld met gegevens uit andere bronnen is een publicatie
over Cornelius van Schellingerhout in de loop van volgend
jaar te verwachten.
Aan Bestuur Historische Vereniging O.C. van Hemessen -
Alhier.
Het is nooit mijn bedoeling om bestuursleden eens goed de
waarheid te zeggen voor gemaakte fouten. Ik heb alle respect
voor uw arbeid besteed aan onze Vereeniging. Dit wilde ik u
hierbij laten weten. Alleen als ik Uw "Ottootjo" ontving
moest ik steeds wat wegslikken. Het is gelukkig nog niet te
laat om gemaakte fouten weer te verbeteren. Volgens Alphens
Dagblad was kort samengevat ons Ottootje een
Dorpsveldwachter, een Amateur in Oudheidkunde en een
fantast. Waar zijn U en wij als Bestuur en Leden nu lid van?
In uw tweede jaargang no. 2 van Maart jl. meldt U blz. 4 dat
de toenmalige burgemeester T.P. Klein ere-voorzitter was van
de Harmonie. Ik heb onze Burgemeester gevraagd om b.v. met
de uitbreiding een straat te noemen naar Dhr. Klein. Ik
wist n.l. eenige bijzonderheden van deze hr. Klein. Als
fabrieksarbeider op de “Cerus” achter “Gezicht in de
Dageraad” v.h. Wagenmakerij van Raad moest ik dagelijks de
woning van ex-burgemeester Klein passeren. Onze Burgemeester
beloofde mij zijn aandacht te zullen schenken. Doordenkende
over een en ander komd mijn vraag, is het niet beter als
onze vereeniging (Bestuur) daar over gaat praten? Ook de
naam Drenthen kan mogelijk genoemd worden. Was schoolmeester
O.L. school tot circa 1913. In de laatste Raadsvergadering
bracht een raadslid naar voren Vogelnamen te gebruiken. Bij
ondervinding weet ik dat meestal bij een voorstel gedaan
door een burger, in plaats van een Raadslid geheel de Raad
of een gedeelte daarvan voor of tegen stemd.
Hierbij nog een kleine episode uit v. Hemessen zijn
levensloop als Dorpsveldwachter. Onze eerste winter in
Woubrugge vanuit Lopik was 1913-1914. Sterk ijs, overal
ijsfeesten. Voor pannenfabriek van Oord, 's Molenaarsbrug,
lag de zwarte busboot van Haarlem naar Gouda naar ik meen.
Deze boot was gebombardeerd, zoodat alles wat los en vast
zat, ook het dikke glas in de patrijspoorten, naast de
Jacobsladder 1982-5 blz -6
ingevroren boot op het ijs lag. Van overheidswegen kwam de
order “varen”. Toen kwamen de groote mannen met steenen enz.
de brug bezetten. Ook wij,"schooljongens natuurlijk, op de
brug. Toen kwam de boot, maar zonder Sinterklaas, die zou
met al die luchtigheid kou hebben gevat. De boot fluiten en
nog eens fluiten, maar wij kleinen en grooten bleven onze
brug bezetten. Toen kwam van Hemessen op het toneel,
compleet in Uniform, en sabel opzij. Groot en klein spraken:
wij geven de brug niet over, hij alleen maakt toch niets
klaar. Eerst werden wij, schooljongens, van de brug gewerkt,
met de vermaning, denk er om geen stap meer op de brug of
anders pak ik jullie anders aan. De Veldheer had dus
gedeeltelijk wat gewonnen. Maar daarna de groote mannen.
Tweemaal kwam de order van de brug. Niemand gaf antwoord of
verzetten ook maar een voet. Even stilte, ook de stoomfluit
zweeg. Prachtig stil winterweer. Ieder wachtte in spanning
af. Wat zal dat worden? Voor de derde maal klinkt de order
"Van de brug". Alles bleef stil. Toen werd de sabel uit de
schede gehaald en was het “Zie, zie" (stopwoorden bij hooge
spanning), “hebben jullie mij niet gehoord? En nu de brug
af”. Een paar groote mannen boden nog verzet, maar na een
stevige aanpak kwamen zij vlug voor in plaats van op de
brug! Toen de brug geheel ontruimd was ontving de
brugwachter de order “Brug open”. Daarna kon de boot, onder
veel verwensingen, doorvaren. Dit was dan onze van Hemessen,
ten voeten uit geteekend. Geen procesverbaal, alleen een
verstandig optreden.
A. Vermaas (80 jaar) Gerbrand Swartlaan 13 Woubrugge
Op dinsdag 16 november a.s. om 20.00 uur, verzorgt de heer
G.J. Verburg, conservator van het Nationaal Brandweer museum
in Hellevoetsluis, in "De Wijk" aan de Schoolstraat te
Woubrugge een lezing over de brandbestrijding en -preventie
in de loop der eeuwen. De heer Verburg zal in zijn betoog
ook iets vertellen over de oude Hoogmadese brandweerwagen,
die al enige jaren in het Nationaal Brandweermuseum staat.
Bovendien zal hij nader ingaan op onderwerpen uit het
onlangs verschenen boekje "Gooctroijeerde Ordonnantie" etc.
De heer Verburg heeft zich bereid verklaard geheel gratis
naar Woubrugge te komen. Onze vereniging heeft haar leden
ook nooit om entreegeld gevraagd. Voor deze keer willen wij
u echter vragen om een beetje geld bij u te steken omdat er
gecollecteerd zal worden ten bate van het Nationaal
Brandweermuseum. Daar werkt een aantal vrijwilligers in haar
vrije tijd aan het rijdend houden van het oude
brandweermateriaal. Ook de oude Hoogmadese wagen houdt men
er in rijdende staat. Zoiets kost veel geld. Vandaar dat wij
willen vragen om dit mooie doel te steunen.
De gebouwen waarin het Nationaal Brandweermuseum in
Hellevoetsluis is gehuisvest, dragen nog steeds de namen van
"Kuiperij” en "Groot Magazijn". Ze dateren uit het midden
van de achttiende eeuw, een periode waarin Hellevoetsluis
nagenoeg alles met de marine had te maken.
De gebouwen werden in de jaren erna niet meer gebruikt en
raakten in verval. Pas in 1963 werd de "Kuiperij”
gerestaureerd, vijftien jaar later gevolgd door het “Groot
Magazijn”. Beide panden werden daarna in gebruik genomen
als Nationaal Brandweermuseum.
De collectie in het museum is, behoudens enkele in bruikleen
Jacobsladder 1982-5 blz -7
gegeven voorwerpen, eigendom van een stichting, die is
voortgekomen uit de Koninklijke Nederlandse Brandweer
Vereniging. De attributen, die toen in Utrecht stonden
opgeslagen, moesten tijdens de oorlogsjaren worden
opgeborgen omdat de bezetter er meer dan normale
belangstelling voor kreeg. Diverse brandweerkorpsen zorgden
er in 1943 voor dat in één nacht de volledige collectie
onderdook. De verspreiding gebeurde echter zo grondig dat
er nog steeds enkele stukken niet boven water zijn gekomen.
Het museum in Hellevoetsluis geeft een beeld van de
eeuwenoude strijd tegen het vuur. Het gaat hier om een zeer
uitgebreide verzameling van de meest primitieve middelen
uit vroeger eeuwen tot de moderne apparatuur van deze tijd.
De tentoonstelling laat zien hoe uniformen de plaats innamen
van onderscheidingstekens, er snelblussers kwamen in de
plaats van watertonnen, bij de fabricage van waterslangen
het rubber en leer moesten wijken voor nylon en de
tweetonige hoorn het geluid verdrong van de klok, ratel en
klepper. Naast talloze brandweerauto's en hand- en
motorspuiten zijn in het museum ook attributen
ondergebracht als glijgoten, ladders en
benaderingsapparatuur.
Tot de pronkstukken van de collectie behoren een touwladder
uit 1630, een handspuit uit 1870, een stoomspuit van
Hollandse makelij uit 1875, een dieselspuit uit 1890 en een
door de gemeente Rotterdam gebruikte kolossale Ahrons Fox
uit 1927.
Het Nationaal Brandweermuseum aan de Opzoomerlaan (in de
vesting) in Hellevoetsluis is dagelijks open van 10 tot 16
uur en op zondag van 11 tot 15.30 uur.
Toegangsprijzen: volwassenen f 4 en kinderen f 2.
Voor inlichtingen: 0188314479.
Eind oktober a.s. is het precies vijfentwintig jaar geleden
dat in Woubrugge de mogelijkheid werd geschapen om
roomskatho1ieke kerkdiensten te houden. Wij publiceren
daarom in twee afleveringen iets over de afgelopen kwart
eeuw. In dit nummer van "De Jacobsladder" iets over de
stichting van de kerkgemeenschap, in het novembernummer iets
over de verhuizing naar het gebouw aan de Bateweg.
Het Vikariaat "De Goede Herder" bestaat nog slechts vanaf 1
februari 1975 als voortzetting van de kerkgemeenschap
“Christus Koning”, dat als onderdeel van de parochie van
Onze Lieve Vrouw Geboorte te Hoogmade voor de kleine groep
katholieken van Woubrugge sedert 31 oktober 1957 de
gelegenheid bood Eucharistievieringen in Woubrugge te doen
plaatsvinden. Met uitzondering van enkele
Eucharistievieringen gedurende de bezettingsjaren betekende
dat weer de eerste geregelde kerkelijke vieringen in
Woubrugge sedert de Reformatie. De mogelijkheden daartoe
werden geboden door de paters Franciscanen te Leiden, die
Woubrugge blijkbaar nog als een soort missiegebied zagen en
die desgevraagd mededeelden, dat zij voor de “bemanning” van
de post zouden zorgen, indien de Woubruggenaren voor een
passende ruimte zouden zorgen. Dat vinden van een passende
ruimte was niet eenvoudig. Daarvoor was overleg nodig met de
situeringscommissie van het bisdom Rotterdam, de deken van
Leiden en het kerkbestuur van Hoogmade, het laatste als
parochiebestuur ook over Woubrugge.
De besprekingen verliepen gunstig, zij het, dat van de zijde
van het kerkbestuur weinig vertrouwen werd gesteld in de
naar zijn mening wel goed bedoelde maar weinig perspectief
biedende pogingen tot “afscheiding”. Gesteld werd
Jacobsladder 1982-5 blz -8
dan ook, dat toestemming werd verleend, indien de parochie
maar niets behoefde te kosten. Van het R.K. armbestuur van
Woubrugge werd f 1.000 geleend voor de noodzakelijke
aanschaf van wat paramenten en het maken van een
uitneembare altaartafel en op 31 oktober 1957 vond de eerste
Eucharistieviering plaats in ... de rechtkamer (nu
restaurant) van “Het Oude Raadthuys”. Als altaartafel diende
de bar - waar onder de gebruikelijke hoeveelheid
spiritualien rustig uitgestald bleef - afgedekt door een
kunstig vervaarigd altaarblad. De vaste inkomsten van de
nieuwe gemeenschap bedroegen f 23 per week (23 gezinnen, die
elk f 1 per week betaalden) terwijl de vaste uitgaven f 20
per week bedroegen, t.w. f 10 huur per week voor de
rechtkamer en f 10 vergoeding voor de pater, die eerst per
rijwiel , later met een brommertje uit Leiden kwam. Met de
opbrengst van de collecte werd gepoogd een basis te
verkrijgen voor de betaling van de kosten van kaarsen e.d.
en voor het aflossen van de schuld. Dit alles lukte
wonderwel.
Al spoedig kon de schuld worden afgelost, kon wat aandacht
worden besteed aan de uitbreiding van het meubilair en kon
wat opzij worden gelegd voor het geval uitbreiding van
accomodatie wenselijk of noodzakelijk zou worden.Dat kwam al
tamelijk gauw. De toeloop, ook uit de omgeving, werd zodanig
dat de rechtkamer te klein werd terwijl ook het feit, dat er
een R.K. kerkgelegenheid was Woubrugge wat aantrekkelijker
maakte voor mensen, die dat nu eenmaal als een onmisbaar
onderdeel van hun levenspatroon zagen. Dank zij de grote
medewerking van de directie van “Het Oude Raedthuys” kon
worden verhuisd naar de bovenzaal, waar voorlopig weer
voldoende ruimte was.
Vanaf het prille begin was de kerkgelegenheid van Woubrugge
een multifunctionele aangelegenheid. Zowel de rechtkamer als
de bovenzaal bleven gewoon in gebruik als onderdeel van het
hotel-café-restaurant zodat het voorkwam, dat men 's
zondagsmorgens eerst moest luchten om de drank- en
rooklucht van de uitvoering van de zaterdagavond enigszins
kwijt te raken of moest men wachten tot de bovenzaal, die
als slaapzaal voor een groep roeiers had dienst gedaan, was
ontdaan van slaapzakken met inhoud.
Dit multifunctionele betekende ook, dat de kerkruimte elke
zaterdagavond moest worden voorzien van altaar en
zit-meubilair, dat op zolder keurig in een kamertje stond
opgeslagen, naar welk kamertje het zondagsmorgens na de
kerkdiensten ook weer netjes moest worden overgebracht. Een
taak, die de vier initiatiefnemers voor deze “zelfstandige”
kerkgelegenheid vanaf oktober 1957 tot de verhuizing naar
Batewog 18 steeds hebben verzorgd. Misschien ook wel omdat
het hun gelegenheid bood hun beperkte kennis van het
biljartspel wat op te vijzelen. Het was tenslotte
gemakkelijker te verkopen, dat je de kerk in orde ging
maken, dan te vortellen, dat je naar het café ging om te
biljarten •••
Een kerkgelegenhoid zonder herder is onmogelijk maar zoals
in het begin reeds gesteld, de Fransciscanen waren Woubrugge
gunstig gezind en zo mag worden geconstateerd dat van 31
oktober 1957 tot augustus 1962 pater Casimir Faase OFM, van
augustus 1962 tot augustus 1967 pater Max Dames OFM en
sedertdien pater Raymond van Sasse van Isselt OFM hun
geestelijke macht in Woubrugge hebben uitgeoefend. En als
het Woubrugge meezit zal deze Franciscaanse hegemonie
voorlopig nog wel blijven voortduren, aangezien
laatstgenoemde heeft verklaard, dat hij wil blijven tot hij
er bij neerval!!!
De volgende keer iets over de overgang van de
kerkgelegenheid in “Het Oude Raedthuys" naar die in Bateweg
18.
Jacobsladder 1982-5 blz -9
II. De voorbereiding en het begin van de omwenteling
Na de April - beweging volgde een tijd van schijnbare rust.
Degenen, die bij het dempen van de opstand behulpzaam waren
geweest, werden beloond, en die erbij betrokken waren
hielden zich stil. Op 28 juni 1813 toonde de schipper
Wijttenburg de Vries een brief van de minister van
Binnenlandse Zaken en van de minister van Marine, waarbij
hem voldoening betuigd werd jegens zijn gedrag op 21 en 22
april. Of hij hiervoor ook een beloning kreeg vermeldt de
geschiedenis niet. Op 23 mei werd aan de armen brood
uitgedeeld wegens de overwinning van Napoleon bij Lützen en
op 11 juni wegens die bij Wurschen, alsof de band met
Frankrijk onverbreekbaar was, en de 11de oktober kwam
bericht, dat Heldewier als maire was herbenoemd met Van
Bommel, Van Leyden Gaol en A. van Gerwen als adjuncten.
Het eerste lichtpunt was de merkwaardige redevoering van
professor Van der Palm bij de opening van de openbare lessen
van de academie op 4 oktober 1813,waarbij hij de studenten
opwekte om bij hun studies te volharden en hierin steun te
vinden bij de rampen van het vaderland. Hij werd hiervoor
bij de onder-prefect Gevers geroepen en achtdagen later bij
de “commissaire spécial de haute police” te 's-Gravenhage
ontboden.
Het was of de moedige geleerde een voorgevoel had van de
naderende gebeurtenissen, die reeds twee weken later de
mogelijkheid zouden scheppen het Franse juk af te werpen. De
slag bij Leipzig, van 16 tot l8 oktober 1813, besliste
Napoleon's lot.
Het bericht van de nederlaag was de 3de november in Leiden
bekend. De Fransen toonden hun angst en vrij onomwonden gaf
de bevolking blijk van haar blijdschap. Reeds 3 november
schreef De Stassart dat hij voor niets instond als de vijand
zich op de grenzen vertoonde; de Franse troepen waren
grotendeels onbetrouwbaar of ongeoefend. De Hollanders zelf
bevroedden toen echter nog niet, hoe beangst de Fransen
waren om uit het land verdreven te worden.
Op 9 november hadden er te 's-Gravenhage relletjes plaats en
werd er oranje gedragen op het bericht dat Napoleon vermoord
was en de volgende dag werd ook te Leiden hiervan de
weerslag ondervonden. Midden op de dag van 10 november
hadden er om twaalf uur oploopjes plaats voor het raadhuis,
die de maire aanleiding gaven om in overleg met de
onder-prefect en de generaal-commandant de
grenadier-compagnie in het geweer te doen komen en enige
van de stadspoorten om tien uur te doen sluiten. Aan de
Marepoort, de Hoogewoerdspoort en de Wittepoort werden twee
schildwachten geplaatst. De relletjes schijnen van weinig
belang te zijn geweest en Heldewier kon het verbaal die dag
besluiten met de woorden: “de uitslag van alle maatregelen
is geweest, dat de stad zeer rustig gebleven is”. Toch
schijnen de Fransen hierin steeds het begin gezien te
hebben van de naderende revolutie. Volgens het relaas van
een ooggetuige, aanwezig in het gemeente-archief van Leiden,
werden de gendarmes en de douaniers reeds de 10de november
plotseling teruggeroepen en kwamen zij eerst de 16do
november in de stad terug om de 17do voorgoed te
verdwijnen. Het hoofdmotief voor de relletjes schijnt
gelegen te hebben in do belangstelling in de politieke
gevangenen uit de aprildagen op Gravestein, althans er
werden, aangezien het marktdag was en
Jacobsladder 1982-5 blz -10
en vele boeren in de stad zouden komen, twee sergeants in
Gravestein geplaatst om de cipier bij te staan en, zo nodig,
verder hulp te kunnen vragen. Ook werd er voor een beweging
in de dorpen gevreesd, en, teneinde hierdoor niet als in
april verrast te worden, werd de 11de november aan de
portiers van de Zijlpoort en van de Hoogewoerdspoort gelast
om, zodra zij enige toeloop van volk op de weg naar de stad
bemerkten, terstond de poort te sluiten, de brug op te halen
en kennis te geven aan de hoofdwacht en aan de maire. Uit
hot feit, dat deze order alleen gegeven werd aan de
portiers van de poorten aan de kant van Leiderdorp, blijkt
dat van die zijde, evenals in april, het eerst een beweging
werd verwacht. Werkelijk hadden er enige oploopjes plaats in
het kanton Woubrugge en te Alphen aan den Rijn, zoals blijkt
uit brieven van 15 november door de onder-prefect te Leiden
verzonden, waarin van ongeregeldheden aldaar wordt gewag
gemaakt. Hij kon echter diezelfde dag schrijven “dat de rust
in het kanton Woubrugge en de stad (!) Alphen geheel is
weergekeerd” (1).
Voorlopig bleef het nog rustig; eerst de 17de november zien
wij te Leiden de eerste verschijnselen van het instorten
van het Franse bewind. Die dag zond de onder-prefect aan de
maire een schrijven van de prefect, waarbij deze berichtte,
dat hij geen instructie had ontvangen over de wijze hoe de
administratie gaande te houden en dat hij zich daarom moest
verlaten op de maatregelen die de onderprefect zou treffen.
De maire was, zoals hij op 18 november aan de onder-prefect
schrijft: "reeds onverwacht door alle Franse functionarissen
in de steek gelaten, die door een overhaast vertrek dat niet
te rechtvaardigen is, zonder militaire macht, zelfs zonder
nationale garde”, zodat het gehele bestuur op zijn schouders
rustte. Hij besloot daarom de 17de om de heren Johan Gael,
Anthony Gustaaf baron van Boetzelaer, mr. Gerardus Andreas
Martinus van Bommel en mr. Willem Pieter Kluit uit te
nodigen om hem hun medewerking te verlenen, "geconsideerd
hebbende het gewigt van den post van maire zonder het gezag
van den prefect, bijzonder in deze gewichtige
oogenblikken”. De uitgenodigde heren verklaarden zich bereid
en nog dezelfde dag werd in overleg met hen besloten om in
de morgen van 18 november hiervan bij notificatie kennis te
geven aan de burgerij en deze te vermanen “tot behoud van
rust en orde”. Tevens richtte hij een korps rustbewaarders
op van aanzienlijken en studenten. De heren vertoonden zich
bij het afkondigen van de publicatie met de Oranjekokarde op
de borst (2).
De 18de november bleek de omkeer reeds feitelijk tot stand
gekomen te zijn. De douaniers waren gevlucht, zoals blijkt
uit het besluit van de maire om “het stedelijk octrooi, als
bijna het eenig inkomen der stad, waaruit mede de arme
gestichten moeten worden gesubsidieerd, provisioneel te
doen voortgaan, en daarvan notificatie te doen aan de
burgerij”. Tevens werden er provisioneel nieuwe beambten
voor het octrooi aangesteld, “in aanmerking nemende, dat de
Heeren alle hunne posten op het onverwagt hebben verlaten”.
Van het in brand steken van de douanehuisjes, waardoor te
Amsterdam en elders het volk zijn afkeer luchtte tegen de
gehate octrooien, wordt te Leiden geen gewag gemaakt. De
commandant van de stad, de gepensioneerde generaal Van
Sandick berichtte aan de maire, dat hij zijn functies als
vervallen beschouwde, omdat de hogere autoriteiten hem
zonder instructies lieten, waarop het commando werd
opgedragen aan luitenant-kolonel De Bruin. Tevens werd
besloten
Jacobsladder 1982-5 blz -12
om de herbergen ‘s avonds om elf uur te doen sluiten en om
aan de armen brood en kaas uit te delen “uit hoofde van
derzelve stil en rustig gedrag”.
Ook de hier weinig bevriende Franse professor Mielle begon
de grond onder de voeten te heet te worden. Heldewier
antwoordde hem op zijn verzoek om een pas, dat hij aan alle
burgers bescherming zou verlenen, maar dat, zo hij "vanuit
een slecht gezichtspunt” mocht willen vertrekken, hij hem
zijn paspoort zou geven. Hij hoopte echter te bewijzen hoe
zijn “beleid als burgemeester op 21 april overdreven is
geweest".
De bevolking hield zich rustig, maar toonde op
ondubbelzinnige wijze haar gevoelens. Een grote menigte
drong er op aan om de Oranjevlag op de toren te plaatsen en
de drie gevangenen van de April-beweging in Gravestein (3)
verzochten om uit de gevangenis ontslagen te worden. Het
bestuur achtte echter de tijd nog niet gekomen om partij te
kiezen, “als zijnde het oogenblik daartoe niet rijp” en
vermaande de menigte om verder niet aan te dringen op het
uitsteken van de Oranjevlag en om zich verder rustig te
blijven gedragen. Het verzoek van de drie gevangenen werd
buiten beschouwing gelaten, "als zijnde buiten de magt dezer
vergadering”. ‘s Nachts werden de borden met het keizerlijk
wapen verwijderd.
De beweging was blijkbaar nog van weinig betekenis, maar
deze nam spoedig in kracht toe, waarschijnlijk ook door de
komst van enige Scheveningers, die de 19de november door
Jacob Pronk onder zijn zoon naar Leiden gezonden werden met
twee wapens met acht à tien man en zestien man te voet. Van
deze zending, afkomstig uit een particuliere bron, wordt
echter in de officiele stukken geen melding gemaakt.
Volgens het verhaal van de maire werden de verzoeken de 19de
november hernieuwd “met de allersterkste aandrang en onder
bedreiging van storing der rust”, waarop besloten werd om
geliefde Oranjevlag op de toren te plaatsen (4) en de
gevangenen vrij te laten.
Tot dit laatste besluit werkte ook mede, dat er bericht
kwam, dat het buitenland in beweging geraakte en dat de
boeren van Alphen aan den Rijn, Oudshoorn en Aarlanderveen
dreigden om in massa naar de stad te trekken en de
gevangenen, desnoods met geweld, te bevrijden. De maire van
Aarlanderveen, J.D. Steenstra Toussaint, vreesde terecht,
dat dit tot “tumultueuze bewegingen” in Leiden kon voeren en
tot een herhaling van de tonelen, die hier in de aprildagen
waren afgespeeld. Hij bracht de bevolking althans in
zoverre tot rust, dat men van de algemene tocht afzag en
zich tevreden stelde met het zenden van een deputatie
bestaande uit Adam van der Helm, Frank van Rijk, Jan Bonten
en Hendrik Wies. Een weigering van hot verzoek kon echter
tot oproer leiden, daar er te Leiden geen militaire macht
aanwezig was om de orde met geweld te handhaven. Toen de
commissie zich op het stadhuis aanmeldde, werd terstond tot
vrijlating van de gevangenen besloten, nadat de commissie
haar woord had gegeven, dat alsdan de rust in de stad niet
verstoord zou worden.
Bij de vermelding van het besluit om de Oranjevlag op de
toren te plaatsen liet de maire aantekenen, dat dit
geschiedde “tot vermijding van oproer en rustverstoring
mits te vreezen was, dat zulks welligt anders door het volk
zoude geschieden”. Waarschijnlijk hebben wij echter hierin
minder het bewijs te zien, dat de regering slechts
noodgedwongen aan de wens van het volk gehoor gaf, maar
meer van een overgrote voorzichtigheid van het bestuur, dat
deze houding aannam om bij een onverhoopte terugkeer van de
Fransen zich aan een zware bestraffing te kunnen onttrekken
door zich op de noodtoestand te beroepen. Heldewier schreef
aan de onder-prefect, dat het bestuur tot de maatregelen
gedwongen was “waarvoor wij noodzakelijkerwijs onze weerzin
moesten overwinnen”.
De maire gaf van het uitsteken van de Oranjevlag kennis aan
de rector van de academie en verzocht die om dit ook van de
academietoren te doen, wat echter vooralsnog voorlopig niet
gebeurd schijnt te zijn.
Dezelfde dag verscheen voor het eerst de courant alleen in
Hollandse tekst als "Leydse Courant" met het stadswapen, bij
dezelfde firma, de Weduwe A. de Klopper en Zoon, die op 17
november het laatste nummer van de “affiches, mededelingen
en gevarieerde berichten” in Hollandse en Franse tekst had
verspreid.
De 19de november vertrokken de keizerlijke procureur De
Chavannes en de Franse hoogleraar Mielle (5).
De volgende dagen verliepen rustig en gaven geen aanleiding
tot vermelding in het verbaal, alleen werd op 20 november
aan de armen kaas en brood uitgedeeld om de bevolking
rustig te houden. Uit een op het gemeente-archief te Leiden
aanwezig handschrift blijkt, dat op 21 november enige
Fransen uit de hospitalen door de stad trokken, die door de
gewapende burgers uit de stad werden geleid, nadat zij
gedwongen waren om op de Visbrug driemaal “Oranje boven!” te
roepen, wat echter door enkelen geweigerd werd. Die dag had
er ook een dankdienst plaats in de kerken. De onder-prefect
schreef: “De gemoederen lijken mij veel rustiger en ik
verbeeld mij dat iedereen morgen weer met zijn werk zal
beginnen. Ik heb me zo goed en zo kwaad mogelijk kunnen
handhaven en de correspondentie met de maires heeft
dagelijks plaatsgevonden. Ik heb hen vandaag een circulaire
gestuurd met de vraag om met de grootste nauwgezetheid
aantekening te houden van de akten van de burgerlijke stand
en de ontvangers ijverig en actief te helpen bij het
invorderen van de verplichte bijdragen en hun zittingen als
bij verstek te houden. De bijzondere ontvanger van het
arrondissement voldoet eveneens aan zijn verplichtingen en
het tribunaal van de eerste instantie houdt zijn gewone
zittingen”.
Hiermee sluit aan de brief van de maire Heldewier van 18
november, waarin hij meldt dat na het uitsteken van de
Oranjevlag en het loslaten van de April-gevangenen: “de stad
keert naar de rust terug, het volk schijnt tevreden,
onthoudt zich van elke wanorde, de boeren houden zich
rustig en alle zaken hebben hun gewone loop hernomen”. De
22ste november werd de proclamatie van de aanvaarding van
het voorlopig bestuur door Van der Duyn van Maasdam en G.K.
van Hogendorp ter afkondiging ontvangen. Slechts onder
protest werd hiertoe overgegaan, als noodgedwongen, daar
anders “de rust zeker zoud worden verstoord” en het volk er
het stadsbestuur toe zou noodzaken. De komst van de
Oranjegardes uit ‘s-Gravenhage, die proclamaties
meebrachten, gaf hierbij de doorslag. De Jonge schreef die
avond, dat na het lezen van de proclamatie “de geest om zich
te wapenen bijnan even gelijk (was) aan de Haagsche zêle”.
Diezelfde dag kwam de hoogleraar Kemper ter vergadering met
het verzoek om een provisioneel bestuur van de stad te
vormen door bij de municipale raad enige heren uit te
nodigen, die vroeger in de vroedschap gezeten hadden.
Jacobsladder 1982-5 blz -13
Kemper was hiertoe gemachtigd door de opdracht van het
Algemeen Bestuur “om ten aanzien van de politieke en
finantieele beheering binnen de stad Leiden en omliggende
dorpn zoodanige schikkingen te nemen als de omstandigheden
zullen vereischen”. Hoofdzakelijk op aandringen ven
Heldewier en Van Bommel was dit verzoek afgewezen, op grond
dat men nog door eed aan keizer Napoleon gebonden was. Toen
echter de volgende dag (23 november) het Algemeen Bestuur de
maire, de adjunct-maire en de municipale raad schriftelijk
ontsloeg en dezelfde personen tegelijkertijd met
zevenendertig anderen tot voorlopig bestuur benoemde,
achtte men de vorm gered en maakte niemand bezwaar om de
nieuwe functie te aanvaarden. De wat te bedachtzame
Heldewier werd hierbij als voorzitter vervangen door A.G.
baron van Boetzelaer. Het voorlopig bestuur bestond verder
uit de heren mr. G.A.M. van B0mmel, mr. J. Gael, mr. D.M.G.
Heldewier en mr.W.P. Kluit en secretaries mr. P.A. du Pui.
Wordt vervolgd
Noten:
1 Volgens het Aperçu van Jacquinot ontstond de beweging de
14e november te Alphen aan den Rijn en te Woubrugge en
gingen er de 15e enige dorpelingen met Oranjestokken en een
Oranjevlag naar Amsterdam.
Brief van de onder-prefect aan de adjunct-maire van Warmond,
20 november 1813.
Anthonie Schouton, Johannes van Ravensloot en Jan van
Kuylenburch.
Dat gebeurde om vier uur, maar de volgende morgen was de
vlag weer verdwenen en eerst op aandringen van het volk werd
die ‘ s morgens om negen uur weer op de toren gezet.
Mielle was op 3 november 1812 benoemd tot hoogleraar. In
deze Fransman zag men meer een spion dan een geleerde en
hij was vrij algemeen gehaat. Bij het begin van de
Oranjebeweging tooide hij zich met een Oranjekokarde en nam
hij zo spoedig mogelijk de wijk naar Frankrijk.
Dinsdagavond 31 augustus had voor het eerst na de
zomervakantie weer een bijeenkomst van onze vereniging
plaats. Dat gebeurde in “De Wijk” te Woubrugge.
Na huishoudelijke mededelingen betreffende de statuten en de
procedure bij het vormen van een officiele vereniging was
het de beurt aan de heer B. van Wijk. Hij liet de ongeveer
vijfendertig aanwezigen een groot aantal dia's zien van
oud-Woubrugge. Al gauw gebeurde hetgeen ook de bedoeling
was, namelijk de aanwezigen vertelden allerlei
herinneringen over hetgeen zij op het witte doek zagen. Men
vulde elkaar aan, verbeterde en het resultaat was soms een
vrolijke lach als de meest prachtige verhalen werden
opgediept.
Het werd een bijzonder geslaagde avond. Zonder de kennis van
al die “echte” Woubruggenaren was het zeker een stil avondje
geweest.
De avond is voor de vereniging zeker weer een aanzet geweest
om het interviewen van oude inwoners nieuw leven in te
blazen. Wie neemt deze taak op zich???
Na een dankwoord door de voorzitter werd de avond om
ongeveer half elf afgesloten. Aan de gezichten te zien was
iedereen zeer tevreden.
Jacobsladder 1982-5 blz -14
Historische vereniging bij overdracht nieuwe
brandweerwagen 1
"Otto Cornelis van Hemessen" ook in Canada! 2
“Vertellingen” 2
Boekbespreking 3
Tachtig jaar ambtsgebed 3
R.K. kerk in Hoogmade vijftig jaar oud 4
Zeldzame aanwinst 5
Ingezonden 5
Lezing over brandbestrijding en -preventie 6
25 jaar R.K. kerk in Woubrugge (1) 7
Leiden en omgeving in 1813 (deel 2) 9
Geslaagde avond in “De Wijk” 13
WAT U IN DE TOEKOMST NOG VAN ONS KUNT VERWACHTEN
Zoals de voorzitter u op de avond van de jaarvergadering al
zei, kunt u in de toekomst nog zo het een en ander van ons
tegemoet zien. In dit blad hopen we in de komende
afleveringen nog over tal van zaken te schrijven. Zo liggen
er artikelen klaar over Nieuwjaarsprenten (verschijnt in het
januarinummer, dat we voor de Kerst bij u zullen bezorgen),
de eerste gemeentegids van Woubrugge in 1933, uit de
geschiedenis van het Groene Kruis, nog meer
brandweergeschiedenis, etc.
Ook in onze serie “Historische Publicaties” zullen nog tal
van nieuwe deeltjes verschijnen. In oktober krijgt u
“Vijfentwintig jaar zielzorg in Woubrugge”, over de 25 jaar
r. k. kerkgeschiedenis van Woubrugge. In de loop van volgend
jaar kunt u een boekje tegemoet zien over Cornelius van
Schellingerhout, de bekende ambachtsheer van
Esselijkerwoude waarnaar ook de Van Schellingerhoutstraat
is genoemd.
Onze secretaris heeft zich in de gerechtelijke archieven van
Esselijkerwoude, en Alkemade (die op het Alg. Rijksarchief
bewaard worden) begeven, teneinde de in 1804 op het
Braassemermeer plaats gevonden moord te reconstrueren. De
Woubruggenaar Hendrik Helmich vermoordde toen met een geweer
en een mes zijn zwager Willem Fisser, Holmich werd ter dood
veroordeeld. Deze moord heeft destijds in Woubrugge nog al
wat beroering teweeg gebracht. Het is de bedoeling dat onder
de titel, "Een moord op het Braassemermeer" volgend jaar
een publicatie over deze gebeurtenis zal verschijnen.
Hetzelfde zal het geval zijn over de overstroming van de
Polder Vierambacht in 1788.
Hoogmade behoort ook tot de gemeente Woubrugge. Aan de
ambachtsheren (sinds 1252) zal ook een boekje gewijd worden,
onder de titel "De Heeren van Hoogmade". Het kan niet op,
ook de archeologische vondsten die er in onze gemeente in de
loop der jaren werden gedaan zullen beschreven worden.
Verder werken wij aan de voorbereiding van nieuwe lezingen.