Jacobsladder 1982-4
D E J A C 0 B S L A D D E R Juli 1982
Jacobsladder 1982-4 blz -1
Tweemaandelijkse uitgave van de
Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” te
Woubrugge Opgericht: 12 juni 1979
- 2e jaargang, nummer4
Beschermheer : Edelachtbare Heer D. Brouwer de Koning
Redaktie : H.J. Bosman en H. van der Wereld
Stencilwerk : C. Kroon
Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter,
Dokter Lothlaan 22,
2431 AC Woubrugge,
tel. 01729--8807;
H. van der Wereld, secretaris,
Acaciastraat 26,
2404 VB Alphen aan den Rijn;
G.J. Keyser, bestuurslid,
Leidse Slootweg 4,
2481 KR Woubrugge;
Mej. W. Faber, bestuurslid,
Van Duivenvoordestraat 21,
2481 XK Woubrugge
Contributie: f 10 per jaar, te voldoen op onze rekening bij
de
Rabobank te Woubrugge, nr. 3524.14847
INHOUD:
Historische vereniging zit in de lift! 2
Delegatie uit de Rijnstreek bezocht "kolonie" 2
“Otto Cornelis van Hemessen" en de gem. herindeling. 5
Breng eens een bezoek aan Museum "Van Hemessen"! 5
Bewoners klaagden over historische Groenwegh 8
R.K. kerk in Hoogmade bestaat; een halve eeuw 9
Leiden en omgeving in 1813 10
Een Hoogmade´s spookverhaal 15
Beroemd KLM-vlieger was Woubrugs raadslid 16
JAARVERGADERING
Op dinsdagavond 31 augustus a.s. wordt in gebouw “De Wijk”
aan de Schoolstraat te Woubrugge onze traditionele
JAARVERGADERING gehouden.
Het bestuur hoopt u dan nader te kunnen informeren over de
vorderingen, rond het verkrijgen van een officiële status
als vereniging. Uitgebreid zult u dan geïnformeerd worden
over de statuten en het Huishoudelijk Reglement.
Naast het zakelijke gedeelte van deze avond hopen wij voor
na de pauze weer een interessant programma te bieden. Wij
hebben de heer B. van Wijk uit Woubrugge bereid gevonden om
ons deze avond dia's en films van oud-Woubrugge te laten
zien. Iedere aanwezige wordt in de gelegenheid gesteld om te
discussiëren over de vertoonde beelden van het vooroorlogse
Woubrugge. De heer Van Wijk beschikt over ongeveer tachtig
dia's. Aanvang: 20.00 uur.
JAARVERGADERING
Jacobsladder 1982-4 blz -2
Historische vereniging zit in de lift
Het gaat nog steeds goed met onze vereniging. Steeds meer
mensen laten van hun belangstelling voor de geschiedenis van
onze gemeente blijken en geven zich spontaan op als lid. Het
ledenaantal schommelt nu zo rond de vijfenzeventig.
In de raadsvergadering van 6 mei j.l. kwam een schrijven van
het bestuur van de historische vereniging aan het college
van burgemeester en wethouders en de leden van de raad
tijdens het agendapunt “Ingekomen stukken en mededelingen”I
ter sprake. Dat was voor het raadslid Hans van Woerden
aanleiding om een lans te breken voor onze vereniging. Hij
liet weten van mening te zijn dat onze vereniging te zijner
tijd óók wel in aanmerking zou moeten komen voor een
bescheiden subsidie. Ook het raadslid Leen Vos reageerde op
onze brief die bij de ingekomen stukken ter visie had
gelegen. Vos zei dat deze brief voor hem aanleiding was
geweest om zich nog diezelfde dag als lid op te geven. Hij
riep iedereen op om hetzelfde te doen waardoor straks
misschien het verlenen van subsidie niet zo dringend nodig
zou zijn.
Allemaal woorden die ons uiteraard uit het hart gegrepen
zijn. Na afloop van de raadsvergadering kwamen diverse
raadsleden zich spontaan bij de secretaris van onze
vereniging als lid aanmelden. Een verheugende ontwikkeling,
die - naar wij hopen - zal doorzetten!
Overigens is het bestuur ver gevorderd met werkzaamheden die
moeten leiden naar een officiële status van onze vereniging.
“Voor de wet” zijn wij officieel nog geen vereniging. Het
bestuur heeft zich de laatste maanden intensief bezig
gehouden met het opstellen van statuten en een
huishoudelijk reglement. We genieten daarbij de steun van
ons lid Hans van Woerden die jurist van beroep is. Wanneer
de statuten voldoen aan de eisen die daaraan gesteld worden,
dan zullen wij onze vereniging laten inschrijven bij de
Kamer van Koophandel en zijn we een échte vereniging. Op de
aanstaande jaarvergadering in september zullen wij u
hopelijk nadere mededelingen kunnen doen.
Het bestuur
Delegatie uit de Rijnstreek bezocht "kolonie”
GASTVRIJE ONTVANGST IN “DAS ALTE LAND”
Een delegatie van achtendertig mensen uit Alphen aan den
Rijn en de regio (waaronder een aantal leden van onze
vereniging) bracht van 21 t.m. 23 mei j.l. een bezoek aan de
“Kirchentage“ in Steinkirchen bij Hamburg in Duitsland. De
streekgenoten waren uitgenodigd, omdat het gebied bij
Hamburg - dat "Das alte Land” word genoemd - in de twaalfde
eeuw tot ontginning
Jacobsladder 1982-4 blz -3
en ontwikkeling is gebracht door migranten uit de
Rijnstreek, met name uit Esselijkerwoude (Woubrugge),
Rijnsaterwoude en Leimuiden.
In Steinkirchen en andere kerkdorpen begonnen de
“Kirchentage” op zondag
6 mei. Het betrof een manifestatie die was opgezet door de
plaatselijke kerk. Naast kerkdiensten en orgelconcerten
werd veel aandacht geschonken aan maatschappelijke aspecten.
Zo waren er forumdiscussies over onderwerpen als
jeugdwerkloosheid, de toekomst na het jaar 2000, sexualiteit
en het huwelijk etc.
De inwoners van “Das alte Land” in de kleine dorpjes als
Steinkirchen, Mittelnkirchen en Grünendeich zijn zeer
geïnteresseerd in de geschiedenis van hun streek. De
plaatselijke predikant, Pastor Wolf-Dietrich Lochte, heeft
er enige studie aan gewijd en deed de organisatoren van de
Kirchentage het voorstel als onderdeel van het
weekprogramma een groep Nederlanders uit te nodigen, die
afkomstig zijn uit de streek waar de kolonisten van “Das
alte Land” vandaan kwamen.
Pastor Lochte nam daarop contact op let prof. H. van der
Linden uit Oegstgeest, hoogleraar in de rechtsgeschiedenis,
die erkend deskundige is op het gebied van de Rijnstreek.
Van der Linden stemde erin toe tijdens de Kirchentage een
lezing te houden over de banden tussen de Rijnstreek en “Das
alte Land”.
Via bemiddeling van de oud-Alphenaar Van der Linden werd
een groep mensen geselecteerd uit de historische vereniging
“Otto Cornelis van Hemessen de historische vereniging uit
Alphen aan den Rijn en de Stichting Oud-Leimuiden en
Rijnsaterwoude. Deze groep bezocht als vertegenwoordigers
van de kolonisten van weleer “Das alte Land”. Reisleider was
de Alphense amateur-historicus J.W.v.Zwieten.
Hoogtepunt
----------
Voor de Duitse organisatie van de “Kirchentage” was de
voordracht van professor Van der Linden, op vrijdag avond 21
mei in de plaatselijke Gaststätte “Zur schönen Fernsicht”,
een moment van gespannen verwachting. De studies en
onderzoeken van Van der Linden hebben namelijk aangetoond,
dat er talloze bewijzen op tafel kunnen worden gebracht die
aantonen dat de Hollandse kolonisten van het gebied bij
Hamburg uit de Rijnstreek afkomstig waren. Via de
geschiedschrijving van “Das alte Land” was de Oegstgeester
hoogleraar bovendien in staat aan te tonen dat de Rijnstreek
veel vroeger bewoond
___________________________________________________
Boeren koloniseerden “Das alte Land”
„Zoals de Nederlanders als exporteurs en handelsmensen over
de wereld gaan, zo gingen ze vroeger als kolonisten op pad.
Eeuwen geleden al trokken de boerenzoons naar gebieden langs
de Elbe en de Weser en naar Engeland om daar land te
ontginnen en zo voor zichzelf een bedrijf op te bouwen”.
Die verklaring geeft prof. dr. H. van der Linden voor de
Nederlandse invloeden die in “Das alte Land” zijn
aangetroffen. Te weinig grond of onbruikbare grond deden de
boerenzoons - de gezinnen waren vroeger vaak zeer tal±ijk -
naar elders vertrekken.
Uit historisch materiaal is bekend, dat een zestal
Hollanders, onder wie pastoor Heinricus, in 1113 met
aartsbisschop Frederich van Hamburg en Bremen een groot
contract sloot om land in bezit te mogen nemen en te
ontginnen. In de maatvoering van de landerijen, de werkwijze
en de betaling van de aartsbisschop heeft de hoogleraar
bewijzen gevonden, dat de kolonisten afkomstig moesten zijn
uit Woubrugge en omgeving.
De historische gegevens uit Duitsland hebben Van der Linden
de overtuiging gegeven dat in het westen van Holland het
ontginnen van het land al rond het jaar 1000 werd beoefend.
De bewoners leefden volgens hem op “veenkussens”, die door
het afwateren op sloten goede grond opleverden voor onder
meer het verbouwen van koren. Later zijn de veengronden door
sterke verzakking en overstromingen onbruikbaar geworden.
Door het bedijken en nog later het aanbrengen van windmolens
voor de ontwatering werden de gronden langzaam maar zeker
weer geschikt voor agrarisch gebruik.
___________________________________________________
Jacobsladder 1982-4 blz -4
veel vroeger bewoond was dan algemeen werd aangenomen.
Volgens hem bezaten Esselijkerwoude (het latere Woubrugge),
Leimuiden en Rijnsaterwoude omstreeks 1045 al een kerk,
zodat deze plaatsen als zeer oud mogen worden aangemerkt.
Zowel de gebruikte maten, de betaling van de landeigenaars
als de rechtspraak geven veel overeenkomsten te zien tussen
de Rijnstreek en “Das alte Land”. Ook de namen van de dorpen
wijzen op een Hollandse afkomst: in Duitsland Neukop,
Altekoop, in ons land Nieuwkoop, Boskoop etc. Het kop, cop
of cope stamt af van de cope in Nederland, een soort
contract tussen de landeigenaar (graaf, bisschop) en de boer
waarin alle rechten en plichten werden vastgelegd. Deze
“copen” sloten de Hollandse kolonisten in 1113 ook af met de
aartsbisschop van Bremen en Hamburg.
Welvarend
---------
De boerenzonen en -dochters trokken eeuwen geleden van de
hoeve weg omdat er te weinig bruikbaar land was. Destijds
wilde men de boerenbedrijven niet opsplitsen, hetgeen tot
gevolg had dat de boeren een welvarend volkje bleven. Het
opdelen van bedrijven zou immers verarming voor de
betrokkenen betekenen. Daarom trokken de jongeren naar
elders, sommigen richting Hamburg, anderen kwamen in
Lincolnshire en Canbridgshire in Engeland terecht.
De Nederlandse delegatie werd ontvangen door de
burgemeesters van Steinkirchen en omgeving. Burgemeester D.
Brouwer de Koning van Woubrugge, die de trip meemaakte,
trad op als officieel vertegenwoordiger van de Nederlandse
groep. Zijn fraaie ambtsketen wekte daarbij zekere afgunst
op bij zijn Duitse collega's, waaronder de eerste burger van
Steinkirchen, Hans Gosch.
De Duitse organisatie hechtte veel belang aan het bezoek uit
de “Ursprungsorte”. De oud-minister-president van
Nieder-Sachsen, H. Helwegen, was voor de begroeting
aanwezig, evenals de Nederlandse consul-generaal mr.
R.P.H. Ritter uit Hamburg. Uiteraard werden over en weer
vriendelijke woorden gewisseld en cadeau's overhandigd.
De Nederlandse delegatie stond een druk programma te
wachten. Overal werden in “Das alte Land” plaatsen
getoond, die aan de Hollandse kolonisten herinneren.
Sprekend voorbeeld was de Hollandse windmolen in
Twielenfleth, waar al lang van vader op zoon de uit
Nederland afkomstige molenaars Noodt werken.
Dialect
-------
Een spreekwoord uit het gebied luid:
“Wie niet wil dijken moet wijken”, waarmee wordt bedoeld dat
de dijken goed moeten worden onderhouden, omdat men anders
het gevaar, loopt door het water verdreven te worden.
Hollandser kan het al niet! Frappant voor de Nederlandse
bezoekers was steeds weer de gelijkenis van het dialect
(“PlatDeutsch”) met onze taal. Op de gevel van één van de
prachtig gerestaureerde boerenhoeven staat bijvoorbeeld:
“Alzo heft Got de werlt gelevet, dat he sinen einigen Sone
gaf op dat alle de andere geloven nicht verlaren werden sun
der dat ewige levendt haben”. In deze bijbelspreuk treft men
veel Nederlands aandoende woorden aan.
Zowel vrijdagavond als zondag tijdens een kerkdienst in de
Evangelische Kirche in Steinkirchen en daarna een maaltijd
met ongeveer honderdvijftig gasten hadden de Nederlandse
bezoekers veel gelegenheid met de nazaten van de Hollandse
kolonisten te spreken. Trouwens, de gastvrijheid van de
gezinnen waar de Rijnstrekers waren ondergebracht, kende
geen grenzen.
Nauwere banden
--------------
Journalisten van het plaatselijke blad “Das alte Land” gaan
een actie beginnen om de banden tussen de gemeenten in "Das
alte Land" en de Rijnstreek nauwer aan te halen. Zij willen
graag dat met de Nederlandse kolonistengemeenten een soort
partnerschap wordt aangegaan, zoals dat bekend is van, de
jumelage van Europese gemeenten.
Burgemeester D. Brouwer de Koning reageerde hierop
desgevraagd wat terughoudend. Het enthousiasme van de
Duitsers blijkt echter erg groot te zijn en zij zijn vast
van plan iets op touw te zetten.
HENK HOUTMAN
Bronnen: “Alphens Dagblad” van 19 en 24 mei 1982
Jacobsladder 1982-4 blz -5
OTTO CORNELIS VAN hEMESSEN EN DE GEMEENTELIJKE HERINDELING
Al met al is het te hopen dat de plannen voor herindeling
gauw zullen stranden. Op alle fronten leidt het tot niets,
vrezen wij. Laat men in Den Haag de vele voordelen die er
aan een opheffing van de gemeente Woubrugge zouden zitten,
eerst maar eens goed aantonen! Wij willen als vereniging
beslist geen politiek bedrijven, maar een krachtig “nee!”
tegen een herinde1ing, in welke vorm dan ook, willen we
vanaf deze plaats wel laten horen.
WOUBRUGGE MOET OP ZIJN PLAATS BLIJVEN!! Het bestuur
De gemeentelijke herindeling neemt steeds dreigender vormen
aan. Zonder een politieke uitspraak te doenzeggen wij “nee!”
tegen een samenvoeging van Woubrugge met welke gemeente dan
ook. Wat zouden wij moeten wanneer Woubrugge bij Alphen aan
den Rijn ingelijfd zou worden? Opgaan in de historische
vereniging Alphen aan den Rijn? Daar voelen wij niets voor.
We hebben altijd gesteld dat we ons bezighouden met de
geschiedenis van het gebied dat nú de gemeente Woubrugge
uitmaakt. Dat zullen we blijven doen als onze gemeente
eventueel op zou gaan in een nieuwe gemeente. We zullen
blijven handelen alsof er helemaal geen herindeling heeft
plaatsgehad.
Dan is er nog iets, het museum. Hoe houden we dat bij een
opheffing van de gemeente Woubrugge binnen ons dorp? Alphen
aan den Rijn heeft destijds een museum gehad, aan de
Rijnkade, maar dat heeft men door allerlei vervelende
ontwikkelingen niet van de ondergang kunnen redden. Moet het
museum “Van Hemessen” daaraan worden toegevoegd....?
Een mogelijkheid om dat laatste te kunnen voorkomen zou
misschien zijn wanneer de gemeente Woubrugge het museum
tijdig zou overdragen aan onze vereniging, die dan misschien
een soort beheerscommissie zou kunnen gaan opzetten.
Het Woubrugse Museum “Van Hemessen” heeft een lange
geschiedenis achter de rug; een geschiedenis met ups en
downs. Diverse malen werd het geheel opnieuw met veel
enthousiasme opgezet, maar even zovele keren bleek een
reorganisatie noodzakelijk. Pas in 1953 kreeg de verzameling
“oudheden” haar definitieve huisvesting.
Teruggaand in de geschiedenis duikt het jaar 1884 op, het
jaar waarin de in Woubrugge geheel vreemde Otto Cornelis van
Hemessen tot gemeenteveldwachter werd benoemd. De
aanwezigheid van hem leidde er mede toe, dat ook in de
gemeente Woubrugge in 1913 een groots opgezette
tentoonstelling werd gehouden ter gelegenheid van
Nederlandse onafhankelijkheid. Deze tentoonstelling, die
naast een nationale strekking een opwekking van de
plaatselijke geschiedenis beoogde, werd door ruim
vijftienhonderd mensen
Museumbezoek hoeft niet altijd buiten Woubrugge plaats te
hebben. In deze vakantietijd (maar ook daarbuiten) kunt u
ook dichter bij huis terecht, namelijk in... Woubrugge! Aan
de Dokter Lothlaan, boven de brandweergarage, is het Museum
“Van Hemessen” gevestigd. Daar is veel te zien uit lang
vervlogen tijden, en allemaal betrekking hebbend op het
gebied waarop wij nu zo'n kleine vijfduizend inwoners van
Woubrugge en Hoogmade wonen. Conservator Jaap Haasbroek
ontvangt u graag op zaterdagen van 10 tot 12 uur en
eventueel op een ander tijdstip na telefonische afspraak
(017298416). Als inleiding op uw bezoek schrijft: Hans van
der Wereld bijgaand iets over de aanleiding tot de stichting
van dit museum. Bent ú er al geweest???
...
Jacobsladder 1982-4 blz -6
bezocht, waaronder de toenmalige Commissaris der Koningin in
de provincie Zuid-Holland, E.C. baron Sweerts de Landas
Wyborgh. In zijn persoonlijke memoires vermeldt Van
Hemessen, dat de door de Commissaris bij zijn bezoek geuite
woorden: “Mocht dit eens tot een museum leiden” mede oorzaak
zijn geweest, dat de plannen gingen rijpen tot een meer
permanente tentoonstelling, tot een museum, een
dorpsmuseum.
Het moest evenwel nog tot 1928 duren voor een catalogus kon
worden samen gesteld van alle curiosa, die gedurende veertig
jaren langzamerhand in het raadhuis werden verzameld. In het
gemeentehuis werd namelijk uitgestald wat maar mogelijk was,
hetgeen Van Hemessen in zijn voorwoord deed schrijven:
“Gaarne had men de voorwerpen meer systematisch geordend,
doch de lokaliteit liet het niet toe” Foto's uit die tijd
laten dan ook zien dat noch in de hal noch in de
raadzaal/burgemeesterskamer iets was overgebleven, dat op
vrije hoeken of ruimten geleek.
De door Van Hemessen samengestelde catalogus was bij het
verschijnen feitelijk reeds verouderd, tengevolge waarvan in
1935 een supplement verscheen welke in het “Woord vooraf” de
alinea inhield: “Zeer gewenscht zou het zijn indien de
Oudheidverzameling in één gebouw ondergebracht kon worden,
om het daar meer systematisch een plaats te geven, alsmede
om hetgeen thans nog in portefeuille is, eveneens ten toon
te stellen”.
Die wens werd vervuld toen in 1936 een museum- en
archieflokaal aan de nieuwe Openbare Lagere School werd
gebouwd, zij het, dat het gemeentehuis vol en de raadzaal
gemarkeerd bleef door bij voorbeeld vier zware lijsten welke
achtentwintig gezichten deden neerzien op de aanwezigen bij
raadsvergaderingen en huwelijken, welke aanwezigen
voortdurend moesten opletten nergens tegenaan te stoten.
Van Hemessen overleed in 1937. Er werd hem een eregraf
bereid terwijl zijn naam in het gemeentelijk leven van alle
dag werd vastgelegd door een raadsbesluit uit 1946, waarmee
de zogenaamde Voorweg gewijzigd werd in Van Hemessenkade.
De vordering van school en gemeentehuis in de oorlogsjaren
bracht de noodzaak om alles wat tot de verzameling, behoorde
op- en in te pakken, terwijl de restauratie van het
gemeentehuis in 1945 geen plaats meer bood voor een
pseudo-museum, een oudheidkundige verzameling of een
tentoonstelling. In 1946 rees het plan om de oude Openbare
Lagere School, dienstdoende als brandweergarage, te slopen
om het plan Woubrugge-west te openen. In 1947 ontstond het
plan een nieuwe garage te bouwen. Tenslotte bracht 1948 de
wenselijkheid betere archiefruimte te verkrijgen. De
gedachte ontstond om daarbij het museum te projecteren.
Immers, deze voor de gemeente - misschien ook voor de streek
- belangrijke verzameling moest weer bereikbaar zijn
teneinde de inwoners een kans te geven om de historie als
het ware vóór.
Jacobsladder 1982-4 blz -7
zich te zien en daardoor het heden beter te verstaan.
Het moest tot 1950 duren eer met de bouw kon worden
begonnen. Een jaar later werd de garage in gebruik genomen.
Het moest 1952 worden, zomer 1952 om precies te zijn, voor
het werkelijk mogelijk werd een aanvang te maken met de
inrichting, die ten tijde van de heropening op 12 september
1953 weliswaar nog niet geheel voltooid was, doch voor het
publiek geopend kon worden. Het werk daaraan besteed was het
beste als een restauratie van het vroegere te zien. Mede
door schifting en hergroepering werd de oudheidkundige
verzameling een gemeentemuseum, waarbij de klemtoon van de
verzameling op de gemeente werd gelegd. Het was de
edelachtbare heer J.C. van Wageningen, van 1946 tot 1972
burgemeester van Woubrugge, die veel energie heeft aangewend
om de unieke verzameling oudheden voor iedereen toegankelijk
te maken en niets naliet om het gemeentemuseum van de grond
te krijgen. Bij gelegenheid van de heropening in 1953 stelde
hij een catalogus samen. Aan de systematische indeling van
de catalogus behoefde toen slechts toegevoegd te worden,
dat het menigmaal een zaak_van persoonlijk inzicht was, waar
een voorwerp ingedeeld diende te worden. Bij het ophangen en
neerleggen der stukken was, deze indeling niet vol te
houden; het belangrijkste was en bleef om de stukken van
vroeger zo duidelijk, zo begrijpelijk, zo spectaculair
mogelijk te kunnen tonen aan hen, die bij die geschiedenis
behoren en haar verder maken.
Wanneer men de rondgang bij de deur, links om, aanving, vond
men achtereenvolgens (ruw aangegeven): gemeente en delen der
gemeente, school en kerk, munten, gemeentebestuur, ambacht,
brandweer, brug en polders en tenslotte hier en daar
verspreide voorwerpen.
Ter gelegenheid van de opening op 12 september 1953 werd een
kleine tentoonstelling op schoolgebied georganiseerd.
Helaas was het aantal bezoekers, in de jaren die volgden,
nooit zo erg groot en wát er kwam kijken was meestal
afkomstig van buiten de gemeente Woubrugge. In 1963 werd
Fons Ouwerkerk door het gemeentebestuur aangezocht als
conservator. Jarenlang stond hij helemaal alleen voor de
veel omvattende taak om het museum “te runnen”. Hij moest
er gedurende het zomerseizoen iedere zaterdagmiddag zijn.
Jaren lang heeft Fons Ouwerkerk zich beijverd om het museum
voor Woubrugge te behouden, ja, zelfs om een gehele “face
lift” voor te bereiden. Het leek aanvankelijk moeilijk om
daarvoor een krediet los te krijgen; een raadslid was er
sterk voor om de hele verzameling maar naar elders te laten
verhuizen... Zover is het gelukkig niet gekomen. Een
krediet werd toegezegd en zo kon in 1973 begonnen worden met
schilderswerkzaamheden, het leggen van een nieuwe
vloerbedekking en het installeren van spotlights langs de
wanden. Op 11 april 1974 besloot de Culturele Commissie om
het gemeentemuseum na de heropening de naam “Museum Van
Hemessen”
Jacobsladder 1982-4 blz -8
te geven. Zo kon dan op 4 mei 1974 een totaal vernieuwd
museum geopend worden. Die heropening werd verricht door
burgemeester D. Brouwer de Koning.
Na interne problematiek werd Fons Ouwerkerk als conservator
opgevolgd door Jaap Haasbroek. Toen in 1977 het nieuwe
gemeentehuis werd opgeleverd - waarin ook een moderne
archiefruimte is gesitueerd - kon de archiefbewaarplaats
naast de museumruimte bij het museum gevoegd worden. Deze
tweede zaal is ter beschikking voor het houden van
wisselende exposities. Het bezoekersaantal is de laatste
jaren stijgende. Een gelukkige ontwikkeling. Moge dat er
mede toe bijdragen dat het “Museum Van Hemessen” voor onze
gemeente behouden zal blijven.
Bewoners klaagden over historische Groenwegh
Onlangs klaagden inwoners van Hoogmade over de situatie op
de Groenwegh. De linkerkant van de weg wordt voortdurend in
gebruik genomen door materiaal van de gemeente. Ook laat de
verlichting volgens de bewoners te wensen over. De bewoners
willen graag een voet/fietspad langs de Groenwegh. Directeur
J. de Feij van gemeentewerken onderschrijft de problemen. De
weg wordt volgens hem gebruikt als "opslagplaats" omdat er
geen alternatief voor opslag van gemeentemateriaal is. De
Feij wil het weggedeelte goed afschermen totdat een andere
mogelijkheid is gevonden voor de opslag. De raadscommissie
ruimtelijke ordening achtte een voet/fietspad niet nodig,
wèl moeten er enkele lantaarnpalen worden bijgeplaatst.
Nu de Groenwegh zo in het middelpunt van de belangstelling
is komen te staan, lijkt het ons aardig om u wat te
vertellen over de geschiedenis van deze oude weg. We putten
daarbij uit het Leids Jaarboekje van 1954, waar A. Bicker
Caarten schreef over de bedreigde Juffrouwswetering bij
Hoogmade.
Ten zuiden van de Does lag tot 1959 de Juffrouwswetering.
Deze wonderlijke naam is waarschijnlijk te danken aan één
van de adellijke dames van het kasteel "Groot Poelgeest" te
Koudekerk. In de Juffrouwswetering lag vroeger een smal
weggetje. Die smalle landstrook komt in een kerkgebod van 1
september 1571 voor als “den heere van Poelgeests groenen
wegh” en op 17e eeuwse kaarten als “Groenewegh”. Deze weg
moet in de middeleeuwen de rechtstreekse verbinding zijn
geweest van het kasteel “Groot Poelgeest” te Koudekerk naar
de heerlijkheid Hoogmade, waar de heren Van Poelgeest een
“Lusthuys” bezaten. Aangezien de Juffrouwswetering in een
rechte lijn Hoogmade (lusthuis)-Koudekerk (“Groot
Poelgeest”) lag en thans de Groenwegh op de Ruige Kade
doodloopt, kan aangenomen worden dat de Juffrouwswetering
dus de Groene Wegh oorspronkelijk tot Koudekerk hebben
doorgelopen en omstreeks 1444 gedeeltelijk bij de stichting
van de Hondsdijkse Polder zijn
Jacobsladder 1982-4 blz -9
verdwenen. Voor zover zich de Hondsdijkse Polder uitstrekt
zullen dus weg en vaart daarin zijn verdwenen. In 1444 zal
men van Koudekerk komende zijn weg over enige dijken hebben
moeten nemen om het overgebleven gedeelte van de Groene Wegh
te kunnen bereiken.
De naam Groene Wegh wijst op het geringe verkeer, een met
gras begroeide weg, hetgeen ook blijkt ui t het feit dat de
weg door de Van Poelgeesten werd verpacht.
Dat er in de middeleeuwen behoefte bestond aan een
verbinding Hoogmade Koudekerk is begrijpelijk, want op 1
april 1331 kocht Dirk van Poelgeest, heer van “Homade”
(Hoogmade ) van graaf Willem de heerlijkheid Koudekerk,
waardoor de band tussen Hoogmade en Koudekerk werd gelegd,
een band die gedurende vele jaren in stand zou blijven.
Zoals gezegd hadden de Van Poelgeesten in Hoogmade een huis.
Later schonken zij dit aan de hervormde gemeente. In 1793
stonden nog de geschilderde wapens van het geslacht Van
Poelgeest in de voorkamer van de pastorie, waartoe de
Hoogmadese hervormde gemeente het voormalige buitenhuis
bestemde. Het huis was volgens een kaart van Jan
Pieterszoon Dou van 1590 een vrijwel vierkant gebouw. In het
Hofje van Cornelis Sprongh aan de Doezastraat te Leiden
bevindt zich een schoorsteenstuk ui t het laatste kwart van
de 17deeeuw, afkomstig uit een huis aan de Does onder
Leiderdorp. Vermoedelijk stelt dit schilderstuk een gezicht
op Hoogmade voor. Wanneer dit juist is, dan zien we terzijde
van de kerk het lusthuis van de familie Van Poelgeest.
Op genoemde kaart van 1590 komt een vaart voor tussen de
Oude Aa en de Does. Deze vaart werd gegraven opdat de Van
Poelgeesten hun boot tegenover hun buitenhuis konden
afmeren. De vaart van de Oude Aa naar de Nederlands
hervormde kerk bestaat thans nog.
Niet alleen te Hoogmade hadden de Van Poelgeesten grond, ook
aan weerszijden van de Juffrouwswetering was dat het geval.
Op 2 juni 1565 vroeg de “Ed. Vrouwe van Poelgeest" aan
Rijnland of zij een “wintwatermolentgen" mocht laten bouwen
op de plaats van een oude paardemolen, op haar landen in
Esselijkerwoude aan de Groenwegh, teneinde het water te
kunnen lozen in de Does. Tot 1866 behoorde ook de vogelkooi
ten westen van de Groenwegh nabij de Kooiwoning toe aan de
familie Van Poelgeest .
R.K.KERK HOOGMADE BESTAAT HALVE EEUW
Op 4 augustus a.s.is het precies vijftig jaar geleden dat de
r.k. kerk, toegewijd aan Onze Lieve Vrouw Geboorte, door de
toenmalige bisschop van Haarlem, mgr. J.D.J. Aaengenent,
werd ingewijd. De kerk verrees in de plaats van een in 1929
ingestorte kerk, die in 1877 in gebruik was genomen.
Het plan bestaat dat men in Hoogmade deze vijftigste
verjaardag van het bedehuis op bescheiden wijze zal
herdenken. In een volgend nummer van dit blad hopen we
nader op de kerk en haar historie terug te komen.
Redaktie
Jacobsladder 1982-4 blz -10
LEIDEN EN OMGEVING IN 1813
In 1913 verscheen ter gelegenheid van het eeuwfeest van de
Nederlandse onafhankelijkheid bij de Haarlemse uitgever De
Erven F.Bohn het uit vier banden bestaande “Historisch
Gedenkboek”. In deel 3 daarvan gaf mr. dr. J.C. Overvoorde -
destijds gemeentearchivaris van Leiden - een beschrijving
van de toestand in de Sleutelstad en haar omgeving na de
roerige Franse tijd in het begin van de negentiende eeuw. In
deze verhandeling is ook hier en daar sprake van Woubrugge.
Vandaar dat de redaktie van dit blad besloten heeft tot
publicatie in zes afleveringen van deze historische
beschrijving. We hopen dat u deze serie met belangstelling
zult lezen.
I Drie schoft Oranje Boven (1)
------------------------------
Reeds bij de invoering van de conscriptie (2) in 1811 en bij
de aanvullende lichting in 1812 hadden er op verschillende
plaatsen in Holland opstootjes plaats gevonden, die zich in
de zeeplaatsen herhaalden bij de maritieme conscriptie in
1812. Deze spontane uitingen van verzet wezen op een
anti-Franse geest, op een gespannen toestand, waarbij een
kleine aanleiding voldoende kon zijn om de bevolking tot
het uiterste te brengen. Dit geschiedde bij de opschrijving
voor de nationale garde in april 1813, waarin men een nieuwe
last zag, hoe onschuldig die er in het begin ook mocht
uitzien. In het gehele departement van de Monden van de Maas
toch zouden slechts tweehonderdachtentachtig man voor de
werkelijke dienst worden opgeroepen en deze zouden slechts
verplicht zijn om binnen de grenzen van het departement
dienst te doen.
In verschillende plaatsen hadden tussen 17 en 22 april
ongeregeldheden plaats. Te 's-Gravenhage werd ernstig
gevochten, te Zaandam werden zes personen gefusilleerd en te
Leidschendam, Boskoop, Zevenbergen, Dordrecht Vlaardingen en
Maassluis werd verzet geboden. Het ernstigst waren de
ongeregeldheden in de dorpen bij Leiden en in de stad zelf,
die bijna vierentwintig uur in de macht was van het
Orangistisch gepeupel en waar de poorten voor de Franse
troepen gesloten werden.
De relletjes waren voorbereid door een bijeenkomst op het
buiten “Weltevreden” in Oudshoorn in de nacht van 18 op 19
april 1813 en kwamen op 20 april tot uiting te Alphen aan
den Rijn, Aarlanderveen, Boskoop en Woubrugge (3), waar de
inschrijvingsregisters werden verscheurd en de Oranjevlag
op de toren werd geplaatst; Oranjeliederen werden gezongen
en overal werden Oranjestrikken gedragen. Ook werd de
brievenmaal van Woerden op Utrecht aangehouden. De
onder-prefect D.C. Gevers van Endegeest kreeg de 19de ‘s
avonds om tien uur door de maire van Oudshoorn bericht van
de opstootjes. Hij ontbood terstond de gendarmerie, liet de
ophaalbruggen aan de Zijlpoort en de Hogewoerdspoort ophalen
en begaf zich zelf zonder geleide naar Leiderdorp, daar er
te Leiden slechts één gendarm beschikbaar was. Eerst gelukte
het hem de bevolking enigszins tot rust te brengen, doch de
indruk werd geheel bedorven door twee personen uit Alphen
aan den Rijn, die hem uitscholden en beledigden. Hij vertrok
toen weer naar Leiden en kreeg aldaar na een uur bericht,
dat de rust te Leiderdorp was teruggekeerd door het
optreden van de maire Van Goor den Oosterling.
Gevers ging nu opnieuw naar de dorpen en vond de naaste
omgeving rustig, doch te Molenaarsgraaf werd hij staande
gehouden en te Aarlanderveen zelfs formeel gevangen genomen
en naar Alphen aan den Rijn vervoerd,waar de leider van de
opstand, de 52-jarige graanhandelaar Pieter van der Lee hem
echter bevrijdde en order gaf om hem te Aarlanderveen weder
in het bezit te stellen van zijn paarden en om zijn knecht
los te laten. Gevers reed daarop terstond naar Rotterdam om
persoonlijk rapport te doen aan de prefect.
Aangezien in de dorpen geen garnizoen lag, kon het verzet
zich gemakkelijk uitbreiden en weldra besloten de boeren om
ook de stad Leiden in de beweging te betrekken. Hiertoe
begaf Van der Lee zich met zijn secretaris,
Jacobsladder 1982-4 blz -11
D. de Klerk uit Alphen aan den Rijn, per rijtuig naar
Leiden, doch toen hij aan de poort verlangde binnengelaten
te worden, werd hij zonder tegenstand gevangen genomen en
naar het raadhuis overgebracht, waar hij door de keizerlijke
procureur De Chavannes de la Giraudière werd verhoord. Hij
verwachtte waarschijnlijk, dat zijn verschijning voldoende
zou zijn om de wacht voor hem partij te doen kiezen en
hoopte wellicht ongeregeldheden te voorkomen door de stad
persoonlijk voor de zaak te winnen, zonder daarbij pressie
te oefenen door de opgewonden troep dorpelingen. Ook bij
zijn optreden tot ontzet van de onder-prefect Gevers had hij
getoond afkerig te zijn van geweld.
Het bericht dat P. van der Lee was gevangen genomen en dat
honderden boeren op Leiden aanrukten bracht te Leiden het
volk in beweging, en nog vóór dat de boeren zich voor de
Hogewoerdspoort vertoonden, werd de politie voor het
raadhuis op de vlucht gejaagd. De opgeroepen gardes werden
door het volk ontwapend, voor zover zij niet reeds uit eigen
beweging op het gezicht van de vluchtende politie het
hazenpad gekozen hadden. De eerste berichten die de maire
uit de dorpen ontvangen had, luidden niet onrustbarend en
eerst te laat heeft hij blijkbaar de ernst van de toestand
ingezien, waardoor de toen genomen maatregelen tot
versterking van de wachten aan de poort en de oproeping der
nationale garde te laat tot uitvoering kwamen. Toen de
boeren zich om halfelf ‘s avonds voor de Hogewoerdstoren
vertoonden, werd de wacht, bestaande uit een sergeant, een
korporaal en tien man, overrompeld door het Leidse volk en
door enige boeren, die de gracht waren overgezwommen. De
boeren verbroederden zich met het volk en trokken onder het
zingen van Oranje-boven naar het raadhuis, alwaar zij de
inschrijvingsregisters opeisten en aan stukken scheurden.
Ook een gedeelte van het oud-archief der gemeente ging
hierbij verloren. De troep plunderde ook de zogenaamde
wapenkamer, waar enige oude burgervaandels en wapens uit de
tijd van het beleg van 1574 waren bijeengebracht. Van der
Lee werd terstond door zijn makkers bevrijd. De bende had
van enkele gardes de wapens afgenomen en plunderde de
wapenwinkel van Bernard aan de Breestraat op de hoek van de
Pieterskerkkoorsteeg, schuin over het raadhuis (4).
Getooid met de oude Spaanse helmen en de geroofde wapens
trok het volk door de stad, telkens de geweren in de lucht
afschietende en een oorverdovend lawaai makende door het
slaan op de trommels en het zingen van Oranjeliederen. Het
kalmer gedeelte van de bevolking sloot zich in de huizen op,
maar wie zich op straat waagde, werd door het volk
meegesleept. Langzamerhand nam de brooddronkenheid toe en
werden ook enkele personen uit hun huizen gehaald om mee te
doen of geld te geven om het volk te trakteren.
De boeren hadden zich na de overrompeling van het raadhuis
behoorlijk gedragen en betaalden alles, wat zij nodig
hadden, doch zij hadden de leiding verloren. De stad was in
handen van het gepeupel, dat op het raadhuis het meubilair
vernielde en een schoenmaker als hoofd in de
burgemeesterskamer installeerde.
De maire mr. D.M.G. Heldewier had, toen het volk voor het
raadhuis te hoop liep, door een bode aan de hoofdwacht
gelast om een wacht voor zijn kamer te plaatsen, maar de
officier van de nationale garde kon hieraan niet voldoen,
daar de dorpelingen reeds het raadhuis en de hoofdwacht
overmeesterd hadden. Ook de paar gendarmes, die zich in de
stad bevonden (volgens de maire twee, volgens anderen acht)
kwamen eerst te laat te hulp (5). Heldewier trok zich daarop
in zijn eigen woning terug, alwaar hij de adjuncten en
verdere beambten ontbood en aan de gendarmes beval om zich
bij hem te vervoegen. Ook enkele gardes schijnen zich nog
bij de maire te hebben aangemeld (6).
Weldra trok een deel van het volk naar het huis van de maire
aan het Rapenburg, alwaar twee burgers door de gendarmes
verwond werden. De houding van de bevolking werd nu
dreigender, zodat de maire ‘s nachts om kwart voor twee een
renbode naar Den Haag zond om hulp. De gendarmes waren
bevreesd voor het volk, waaraan zij door hun gering aantal
geen weerstand
Jacobsladder 1982-4 blz -12
konden bieden, en vluchtten omstreeks drie uur in de nacht
uit Leiden. Kort daarna werd de Wittepoort door de
oproerlingen bezet. Gedurende de gehele nacht was het
gepeupel meester van de stad en het deed de lucht weergalmen
van zijn geschreeuw. Ernstige ongeregeldheden hadden er
echter niet plaats, behalve een aanval op de gevangenis
Gravestein, waar de bewakers werden overmand en de
gevangenen werden in vrijheid gesteld. Dit geschiedde tussen
zes en zeven uur in de morgen. De boeren trokken 's morgens
vroeg naar de dorpen terug, waarschijnlijk op het bericht,
dat een afdeling van het regiment étrangers uit Den Haag
naar Alphen aan den Rijn was vertrokken om de rust te
herstellen. De kwade elementen onder het volk, nog versterkt
door de bevrijde gevangenen, kregen nu de overhand en
beraamden zelfs plannen tot plundering tegen de volgende
nacht.
Intussen waren echter op het rapport van Gevers en het
verzoek van de maire honderdzestig jagers en veertien
gendarmes naar Leiden gezonden, die onder generaal De Lorcet
de 2lste april 's morgens omstreeks halfzeven vóór de stad
verschenen, doch de poorten gesloten vonden. De prefect G.A.
baron De Stassart, die juist uit Rotterdam in Den Haag
teruggekomen was, reed terstond te paard met de heren
Romswinkel, Muller en twee bedienden zonder militaire
dekking naar Leiden, doch kon ook slechts de wallen van
buiten bezichtigen. Hij zond een bericht aan de maire en
kreeg hierop om twaalf uur antwoord van Heldewier, dat hij
niet in staat was om de Wittepoort te openen, daar deze door
het volk bezet was en dat hij hem de raad gaf om de troepen
per schuit naar de Naakte Sluis (tegenover de Vliet) te
vervoeren en dan door de Koepoort binnen te dringen. Een
tweede bode van De Stassart bracht het herhaald bevel om de
poort te openen met de bedreiging, dat wanneer hieraan niet
werd voldaan, hij de stad zou doen beschieten. Inmiddels
kwamen berichten over onlusten in Den Haag, die De Stassart
noopten om zich daarheen te begeven en verder aan De Lorcet
het bevel over te laten.
In Leiden was men intussen enigszins van de schrik bekomen
en begon men maatregelen te nemen om de orde te herstellen.
Tegen twee uur in de middag kwamen twaalf notabelen bijeen,
die zich met enige studenten ter beschikking stelden van de
luitenant-kolonel der nationale garde De Bruin. Men besloot
om de gardes weer tegen vier uur bijeen te roepen en men
kreeg de sleutels van de Koepoort in handen, die volgens de
meest gevolgde overlevering door de agent Aniba op de Ruïne
gevonden waren maar volgens anderen door de studenten door
list aan het volk waren ontfutseld. Het was nu gewenst om zo
spoedig mogelijk aan De Lorcet bericht te zenden dat de
magistraat de Koepoort zou openen, opdat deze niet, na de
toegang tot de stad te hebben afgedwongen, als veroveraar
nog bezwarender voorwaarden aan het stadsbestuur zou
stellen. De student Anthony de Klopper belastte zich met de
overbrenging van het bericht en Heldewier haastte zich om
met een paar personen de Koepoort te bezetten, vóórdat het
volk lont kon ruiken en het binnenrukken van de Fransen kon
trachten te beletten. De magistraat kwam de generaal tot aan
de Naakte Sluis tegemoet en weldra kwamen de Fransen in de
stad, juist op het ogenblik dat de garde onder De Bruin kwam
aanmarcheren om de poort te bezetten. Uit voorzichtigheid
was voorgeschreven om in gewoon kostuum aan te treden, zodat
de troep geen militaire kentekenen droeg. De Fransen zagen
hen daardoor voor oproerlingen aan en schoten op hen, met
het ongelukkig gevolg dat twee gardes bij de Groenebrug
werden getroffen. Het korps bracht toen terstond het vege
lijf in veiligheid en liet het aan De Lorcet over om de rust
te herstellen. Bij de kleine schermutselingen, die hierop
volgden, werden twee mannen en een vrouw gedood en acht à
tien personen gewond (7). Spoedig waren de oproerlingen
verspreid, waarvan alleen een gedeelte, volgens
overlevering, nog een ogenblik op de burcht trachtte stand
te houden. Om zes uur was de rust hersteld en 's avonds
vertrok De Lorcet met vijftig man weer naar Den Haag. De
onder-profect Gevers was reeds ongeveer om drie uur 's
nachts over Den Haag teruggekeerd. Toen hij echter vernam
wat zich te Leiden had afgespeeld, bleef hij buiten, hoewel
toen de Wittepoort nog
Jacobsladder 1982-4 blz -13
niet door het volk was bezet. Hij voegde zich later bij de
troepen van De Lorcet, bracht een brief om steun naar
Haarlem (8) en kwam eerst met de troepen in de stad terug.
Dit weinig dapper gedrag werd hem later terecht verweten.
De volgende morgen, 22 april, kwam De Stassart weer te
Leiden, waar ook generaal Molitor om negen uur met
tweeduizend man verscheen (9). Deze bleef hier drie. dagen,
hetgeen door de inkwartiering van de troepen een zware last
op de ingezetenen legde. Tevens werd de stad gedwongen een
beloning van f 3.000 aan de troepen te geven. De prefect
had ‘s avonds de municipale raad doen vergaderen en had zijn
leedwezen betuigd over het voorgevallene met gelukwens voor
het herstel der orde. Hij wees hierbij op de verplichting
van de stad aan generaal De Lorcet en zijn troepen “met
vermaning, dat het convenabel zoude zijn aan gemelde
troepen, welke zich hier zoo goed, hadden gedragen, eene
belooning toe te kennen”. Van deze pressie op de raad
schijnt de prefect geen mededeling gedaan te hebben aan
Lebrun. Het was een verkapte contributie, gelijk vroeger in
dergelijke gevallen van oproerige steden geheven was, maar
die later uitdrukkelijk verboden werd. Lebrun schrijft
hierover (10), dat deze verering niet had mogen aangenomen
worden.
De 2lste werd een publicatie afgekondigd, dat de rust door
het inkomen van de troepen van De Lorcet was hersteld en dat
de ingezetenen thans vermaand werden de rust te bewaren en
te handhaven. De poorten van de stad bleven die dag gesloten
om de ontvluchte gevangenen beter te kunnen vatten (11). De
23ste april werd in overleg met generaal Molitor en de
andere prefect bepaald, dat een provisionele garde zou
worden opgericht tot handhaving van de rust. Het bevel
hierover werd opgedragen aan de brigade-generaal Van
Sandick, die door Molitor was benoemd tot “commandant
supérieur” van de stad en van de nationale garde.
Het oproer was gestild, maar nu volgde de bestraffing van de
schuldigen. Er werd een krijgsraad samengesteld uit acht
Franse officieren en de procureur De Chavannes, waarvoor
vijfentwintig van de belhamels gedaagd werden; namelijk
veertien uit Leiden, vier uit Oudshoorn , vier uit
Woubrugge, twee uit Alphen aan den Rijn, een uit
Zwammerdam, een uit Katwijk aan Zee en een uit
Aarlanderveen. Hiervan werden er de 29ste april vier op de
Vestwal dicht bij de Hogewoerdspoort te Leiden gefusilleerd
(12). Tevens werden er vijf tot twee jaar gevangenisstraf
veroordeeld (13), vier tot een jaar gevangenisstraf (14) en
vijf tot ballingschap (15). Zeven personen werden
vrijgesproken. Om de rust bij de executie te handhaven waren
er ongeveer zeshonderd man troepen naar Leiden gezonden, die
hier drie weken ingekwartierd bleven.
Deze betrekkelijk humane behandeling was grotendeels te
danken aan de procureur De Chavannes, die er echter niet in
slaagde de veroordeling van vier personen tot de kogel te
voorkomen (16). De hoofdman P. van der Lee wist zich
verborgen te houden en aldus de straf te ontkomen.
De autoriteiten te Leiden, die door een flinker optreden
wellicht de uitspattingen hadden kunnen voorkomen, kwamen
er met een berisping af. Eerst was er ernstig sprake van het
ontslag van Gevers, Heldewier en de maire van Alphen aan den
Rijn. Aan Gevers verweet Lebrun “zwakte” en aan Heldewier
“ontstandvastigheid”.
Vooral over Gevers was men niet te spreken. D'Alphonse
verweet hem in een brief aan Montalivet, dat hij “geen van
de kwaliteiten die geschikt zijn voor het vervullen van die
functie” bezat, en dat hij te Leiden had moeten blijven en
zich beter op de hoogte stellen van wat er in de omgeving
broeide. Reeds vroeger had hij zich even weinig waarderend
over Montalivet uitgelaten in een schrijven van 4 augustus
1812: “De prefect beweert ook dat de heer Gevers van
Endegeest, onder-prefect van Leiden, een incapabele man is,
uit een familie zonder enige consideratie, dat hij geen
talenten heeft, niet nauwgezet en vastberaden is, dat de
publieke opinie tegen hem is op grond van de wijze waarop
hij fortuin heeft gemaakt, en tenslotte, dat hij te veel
van wijn houdt”. Hierbij dient echter rekening gehouden te
worden met het feit, dat Gevers buiten D’Alphonse
Jacobsladder 1982-4 blz -14
en de prefect om benoemd was en daardoor reeds zich minder
in hun sympathie kon verheugen. De Stassart stelde hem niet
hoog, maar erkende toch dat hij goede wil toonde.
Gunstiger was het oordeel van Lebrun over Heldewier, ten
aanzien van wie hij op 26 april aan de keizer rapporteerde:
"De maire is op zijn post gebleven, maar hij heeft noch
begaafdheden noch kracht ontplooid. Als rechtschapen en
getrouw man verbaasden hem de overgave van de nationale
garde en de bewegingen van de opstandelingen; het zal beter
zijn als hij wordt gesteund zoals ik hoop”. De
hoofdschuldige achtte d’Alphonse de commandant van de
nationale garde P. Cunaeus, die zich liet overrompelen. Deze
kreeg op zijn verzoek ontslag, en deze maatregel was de
mildste die zou kunnen worden gebruikt.
De gehele beweging van “Drie schoft Oranje Boven” was
spontaan en vanaf het begin aangewezen om op niets uit te
lopen, daar het aan een goede leiding ontbrak en de tijd
voor een algemene opstand nog niet gekomen was. De leider,
P. van der Lee, bleek een man, die wel geschikt, was om de
boeren uit zijn omgeving voor een ogenblik op te winden,
doch niet om een geregeld verzet tegen de Fransen te
organiseren. Zijn tragikomische verschijning en
gevangenneming aan de Hogewoerdspoort tekent reeds voldoende
zijn gebrek aan doorzicht. Te Leiden bestond er grote
ontevredenheid en groot gebrek door de stilstand van de
fabrieken, zodat het volk zich terstond aan de zijde van de
boeren schaarde. De maire Heldewier schrijft in zijn rapport
van 5 mei: "dat Leiden eene fabrieksstad is, die
tegenwoordig alle afzetgebied (markt) mist, zoodat de
burgers geen bestaan hebben en er ontzettende armoede wordt
geleden". Onder die omstandigheden was slechts weinig nodig
om het volk in beweging te brengen, doch de gezeten
bevolking onthield zich, hoewel men eerst aan de beweging
niet kwaadgezind was. Men nam een gereserveerde houding
aan, men trachtte niet het oproer in de geboorte te
onderdrukken, doch sloot zich ook niet hierbij aan, daar men
de tijd nog niet gekomen achtte voor een ernstig verzet.
Napoleon had reeds een deel van zijn macht verloren, doch
beschikte nog, alleen reeds in Holland, over voldoende
troepen om een plaatselijk verzet met geweld te
onderdrukken. Ook de studenten bleven geheel buiten de
beweging, ofschoon zij nog kort te voren, op 26 maart,
onder hen een stroming tegen de Fransen hadden geuit door
de aanplakking van tot oproer aanzettende affiches. Thans
traden de studenten echter op aan de zijde van het gezag,
door zich aan te sluiten bij de kleine groep, die zich onder
de luitenant-kolonel De Bruin stelde om met enkele
ambtenaren en notabelen de orde te herstellen en voor
generaal De Lorcet de Koepoort te openen.
Al had de Aprilbeweging geen blijvend gevolg, toch had zij
groter belang, dan uit de afloop alleen zou op te maken
zijn. Niet alleen waren ernstige ongeregeldheden te Leiden,
Alphen aan den Rijn, Oudshoorn, Woubrugge, Aarlanderveen en
Boskoop - om ons tot de directe omgeving te beperken - doch
ook in andere gemeenten gistte het, al werd door het
krachtig optreden van de maires een uitbarsting voorkomen.
In het rapport van De Stassart wordt het gedrag geroemd van
de maires te Leiderdorp, Katwijk, Noordwijk, Sassenheim,
Hazerswoude en Voorschoten, waaruit blijkt, dat ook daar de
bevolking onrustig was. De beweging was hier dus vrij
uitgebreid en duidde op een algemene ontevredenheid. Ook
werd overal terstond de Oranjevlag te voorschijn gehaald en
trokken de ontevredenen op onder het zingen van
Oranjeliederen, hetgeen een vingerwijzing was voor hen, die
met Van Hogendorp en de zijnen op een verandering hoopten,
waarvoor zij alleen het ogenblik nu nog niet aangebroken
achtten (17). Dit begreep ook De Stassart en in zijn rapport
aan de “ministre de l’intérieur” van 24 april 1813 meldde
hij: "De opstand is onderdrukt, maar te vrezen valt dat er
vuur onder de as brandt en dat er maar weinig hoeft te
gebeuren om dat aan te wakkeren en een explosie te
veroorzaken".
Die tijd zou weldra komen en ondertussen werden de
slachtoffers van de fusillade de martelaars voor de goede
zaak en bleef, vooral op het land, het volk gericht op de
bevrijding van de gevangen muiters op Gravestein.
(Wordt vervolgd)
Jacobsladder 1982-4 blz -15
Noten:
------
1.De naam “Drie schoft Oranje Boven” is ontleend,
aan de drie schofttijden,
gedurende welke de Oranjevlag van de toren wapperde.
2.Conscriptie (= opschrijving) noemt men de gedwongen
dienstneming voor de krijgsdienst.
Voor het eerst ingevoerd in Frankrijk onder het
Directoire 1798. Daarna volgden alle mogendheden op
het vasteland van Europa.
3.Reeds op 26 februari 1813 hadden er in
Alphen aan den Rijn en Woubrugge kleine
ongeregeldheden plaats gevonden.
4.Later werd door Bernard hiervoor 2400 francs
schadevergoeding geëist.
5.In zijn rapport verwijt de maire aan de commandant
van de gendarmerie zijn laat verschijnen en zijn
verdere houding tijdens de onlusten.
6.Men spreekt van twintig gardes, die bij de maire
in huis bijeen kwamen.
7.Een andere bron vermeldt twaalf doden en veertig à
vijftig personen, die bij het vluchten verdronken.
8.Hij vond Lisse, Hillegom en Sassenheim toen rustig.
9.J.W.A. Naber, “Geschiedenis van Nederland tijdens
de inlijving bij Frankrijk”, blz. 12, haalt hier de
gebeurtenissen wat dooreen en vermeldt dat de studenten
voor Molitor de poort openden. Volgens haar verscheen
hij met twintigduizend man (waarschijnlijk een drukfout).
Op blz. 157 in “Overheersching en vrijwording” wordt het
aantal niet vermeld, maar wel dat de studenten voor
Molitor de poort openden.
De komst van Molitor was niet meer nodig om de orde
te herstellen.
10.Verbaal van de maire, 22 april 1813, blz. 23.
11.Zij keerden uit eigen beweging terug.
12.Twee uit Leiden, een uit Aarlanderveen en een uit
Alphen aan den Rijn.
13.Vier uit Oudshoorn en een uit Woubrugge.
14.Drie uit Leiden en een uit Woubrugge.
15.Vier uit Leiden en een uit Alphen aan den Rijn.
16.Aanvankelijk zouden er twaalf gefusilleerd worden.
17.Tijdens het oproer te Leiden werd het bericht verspreid,
dat de prins van Oranje te Katwijk was geland.
In de omgeving van Hoogmade wordt nogal wat grasland
aangetroffen. Dat was ook in vroeger eeuwen al zo. Er waren
weilanden bij die in gebruik waren als verzamelplaats voor
heksen, zoals men destijds geloofde. Dat merkte ooit een
boer, die na een paar warme junidagen een voer hooi tijdens
de nachtelijke uren naar binnen zou halen. Al in de verte
zag hij een groot aantal fakkels branden. Nieuwsgierig zette
hij zijn paarden tot groter spoed aan, maar de dieren bleven
op enkele honderden meters van de verlichting koppig
stilstaan. De boer liep verder en zag toen dat er lange
tafels waren aangericht waaraan vele tientallen zaten te
eten, bediend door de mensen die ook de fakkels vasthielden.
Onder de feestgangers zag hij ook zijn bloedeigen buurman,
waarmee hij een paar uur eerder nog een praatje had gemaakt,
en diens vrouw. Plotseling, als op een geheim teken, was
alles verdwenen. De paarden kwamen nu uit zichzelf naar hun
meester toe.
De boer heeft het door hem geziene pas durven vertellen toen
zijn buren al dood waren.
Bron: “Zuid-Hollandmonumenteel”, door Karel Janssen en Cees
Ippel. Uitgave: Zomer & Keuning, Ede, 1981.
Jacobsladder 1982-4 blz -16
Beroemde KLM-vlieger was Woubrugs raadslid
Jarenlang, van 1937 tot zijn dood in 1969, woonde er in
Woubrugge een man die landelijke bekendheid genoot. Dat was
Leendert Sillevis. Die bekendheid had hij gekregen vanwege
het feit dat hij één van de eerste KLMvliegers was.
Destijds was het zo dat al die vliegers van het eerste uur
bij iedere Nederlander faam genoten, net zoals vandaag de
dag namen van voetballers en wielrenners dat zijn. Namen van
KLM-ers van destijds (de jaren twintig en dertig) waren
onder anderen Smirnoff, Viruly, Parmentier en
Geyssendorffer, om er maar een paar te noemen. Leendert
Si1levis behoorde ook in dit rijtje thuis.
Hij kwam op 30 maart 1937 vanuit de gemeente Haarlemmermeer
naar Woubrugge waar hij de woning A27 betrok. Later, in
1951, betrok hij het huis dat op 31 mei 1947 het adres
Boddens Hosangweg 70 werd. Deze woning wordt thans - zij het
sterk gewijzigd - bewoond door de heer B. van Wijk, de
bekende jachtenbouwer.
Sillevis huwde op 1 april 1937 te Amsterdam met Alida Regter
en scheidde van haar op 28 juni 1943. Op 24 juli 1946 huwde
hij opnieuw te Woubrugge met Baronesse Eveline Jacoba van
Ittersum. Van haar scheidde hij op 21 januari 1956 te
Woubrugge. Samen met haar dochter Helene vestigde zij zich
na de scheiding in Oegstgeest.
De heer Sillevis heeft, nadat hij op 28 mei 1958 daarin
gekozen was, één zittingsperiode van de gemeenteraad van
Woubrugge meegemaakt. De eerste raadsvergadering die hij
bijwoonde was op 2 september 1958, de laatste op 30 juli
1962. Hij had zitting voor de partijcombinatie
VVD-Gemeentebelang.
Leendert Sillevis werd op 17 augustus 1895 als zoon van
Jacob Sillevis en Christina Buijs te Vrijenban (gemeente
Delft) geboren. In 1914 kwam hij bij de Genie. In 1917 deed
hij zijn intrede op Soesterberg - in die dagen het centrum
van de Nederlandse luchtvaart - waar hij op 17 juni 1918
zijn vliegbrevet behaalde. Op 22 maart 1922 trad hij in
dienst van de KLM. Sil1evis was de eerste vlieger van die
maatschappij die de medaille voor 12-jarige dienst kreeg,
namelijk op 22 september 1934. Sillevis maakte in 1933 als
tweede bestuurder op een Fokker F-XII zijn eerste
retour-vlucht naar het toenmalige Nederlands-Indië. Op 27
februari 1947 startte hij voor zijn vijftigste Indië-vlucht.
In totaal maakte hij er achtenzestig, de laatste als
gezagvoerder van een Lockheed “Constellation”. Op 22 maart
1947 herdacht hij het feit dat hij vijfentwintig jaar in
dienst was van de KLM. Toen hij in 1949 de cockpit
verwisselde voor een technische “grondbaan”, had Sillevis
gedurende l7.000 uren in de lucht vier miljoen kilometer
afgelegd. In 1960 verliet hij de KLM. Hij overleed op 26
oktober 1969 in het Diaconessenziekenhuis te Leiden.
Sillevis - die Ridder in de Orde van Oranje-Nassau was -
werd in stilte gecremeerd.
Hans van der Wereld
”OTTO CORNELIS VAN HEMESSEN”·······
Een plaatselijke vereniging met hart voor de
geschiedenis van Woubrugge en Hoogmade·······
Een vereniging die probeert iedere belangstellende
voor de “eigen” historie onder
haar ledenaantal te krijgen·······
Zo'n vijfenzeventig inwoners gingen u reeds voor···
BENT U AL LID???