Jacobsladder 1982-1




  

HET O T T O O T J E

HET OTTOOTJE
Jacobsladder 1982-1 blz -1 Tweede jaargang nr. 1 januari 1982 + Tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging "Otto Cornelis van Hemessen” te Woubrugge Opgericht: 12 juni 1979 Redaktie: H.J. Bosman H.v.d. Wereld Bestuur: H.J. Bosman, voorzitter, Dokter Lothlaan 22 2481 AC Woubrugge, tel. 01729-88079 H.v.d Wereld, secretaris, Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen a.d. Rijn G.J. Keyser, bestuurslid, Leidse Slootweg 4, 2481 KH Woubrugge; Mej. W. Faber, bestuurslid, Van Duivenvoordestraat 21, 2481 XK Woubrugge. Contributie: fl. 10 p.jr., te voldoen op onze rekening bij de Rabobank “Oude Wetering” te Woubrug­ge nr. 3524,14847 INHOUD - Dr. Alexander Comrie 2 - Een oud dorpsgebruik 3 - 4 - De cholera-epidemie van 1866 4 - 5 - De samenvoeging Hoogmade - Woubrugge in 1855 6 - 9 - Demografische - agrarische- en sociale statistiek van Esselijker­woude en Heer Jacobswoude - 1807-,1808 9- 10 - Boekbespreking 11- 12 ADRESWIJZIGING!!!_ Met ingang van 1 december 1981 is het adres van het secretariaat gewijzigd in Acaciastraat 26, 2404 YB Alphen aan den Rijn. De secretaris is niet telefonisch bereikbaar!
Jacobsladder 1982-1 blz -2

Ds. ALEXANDER COMRIE.

De befaamde 18de-eeuwse predikant ds. Alexander Comrie vormt het onder­werp van het volgende boekje dat de vereniging haar leden aanbiedt. Dit boekje zal in februari 1982 verschijnen. Ook dit deeltje in onze reeks “Historische Publicaties” werd weer geschreven door onze secretaris Hans van der Wereld. Ds. Comrie is voor velen een bekende naam. Zijn theologische werken worden tot in onze eeuw herdrukt en mede daardoor is deze uit Schotland afkomstige predikant nog steeds bekend. Van 1735 tot 1773 was hij in Woubrugge werkzaam en hoewel er op hem vele beroepen zijn uitgebracht is ds. Comrie zijn dorp Woubrugge altijd trouw gebleven. Terecht werd naar hem kort na de oorlog de westelijke kade van de Heimanswetering omgedoopt in ”Comriekade”. Bij de aanvang van het nieuwe jaar wenst het bestuur van “Otto Cornelis van Hemessen" iedereen een VOORSPOEDIG 1982
Jacobsladder 1982-1 blz -3

OUD DORPSGEBRUIK

In 1905 overleed Arie Kelderman, die in Woubrugge het ambt van aanzegger uitoefende. De laatste jaren van zijn leven was Willem Blom zijn assistent en na het overlijden van Kelderman werd Blom zijn opvolger, tot diens overlijden in 1923. Toen had diens zoon Bart Blom hem al enkele jaren geassisteerd. Tot 1954 heeft Bart Blom in Woubrugge de begrafenissen verzorgd en de aanzegging gedaan. Wegens zijn leeftijd moest Bart Blom het aanzeggen in geval van overlijden opgeven en daar hij geen opvolger had en anderen niets voor het werk voelden is dit oude Woubrugse dorpsgebruik in verval geraakt. Vóór 1934, toen de tegenwoordige begraafplaats in gebruik werd genomen, had een begrafenis te Woubrugge op de volgende wijze plaats: was er iemand gestorven van wie men het overlijden wilde laten aanzeggen (het werd namelijk niet altijd gedaan) dan werd de aanspreker gevraagd aan het sterfhuis te komen en de opdracht in ontvangst te nemen, dragers te verzamelen en indien de afstand van het sterfhuis naar de begraafplaats te groot was een buurman-landbouwer te vragen of diens paard en wagen gebruikt mocht worden om het lijk te vervoeren. Betrof het overlijden een vooraanstaand persoon dan moest de lijkkoets uit Alphen aan den Rijn komen. De dragers kwamen een half uur voor het vertrek bij het sterfhuis, kregen daar een kop koffie en een sigaar en indien nodig moesten ze de draagbaar bij de begraafplaats gaan halen. Na afloop van de begrafenis kwam men weer aan het sterfhuis waar weer koffie en meestal broodjes werden aangeboden. Na de koffietafel werd de draagpenning gepresenteerd. Een dergelijke uitvaart was gebruikelijk tot 1934. Toen de nieuwe begraafplaats in gebruik genomen werd gevoelde men de moeilijkheden door de grote afstand. Met enkele personen werd gesproken over het oprichten van een begrafenisvereniging en onder leiding van F. Kroes werd een vergadering belegd en werd een begrafenisvereniging opgericht, waar men tegen betaling van contributie bij een sterfgeval de beschikking kreeg over een rouwkoets, acht dragers en een aanspreker. Later werd dit veranderd in een rouwkamer en volgauto.
Jacobsladder 1982-1 blz -4 Ook niet-leden konden en kunnen gebruik maken van de diensten van de vereniging “De laatste eer” tegen vergoeding. Hoewel Bart Blom het aanzeggen later heeft moeten opgeven regelde hij nog wel voor de vereniging en particulieren de begrafenissen. Blom overleed op de leeftijd van 73 jaar op 24 oktober 1957.

CHOLERA EPIDEMIE

Halverwege de vorige eeuw werden Woubrugge en Hoogmade getroffen door een ernstige cholera-epidemie. Aan deze besmettelijke ziekte, die zich openbaarde na het drinken van “slootwater" stierven vijftien mensen. In Woubrugge deed zich het eerste geval voor op 12 juni aan boord van een schip. Het vaartuig kwam uit Tiel en was via Gouda naar Woubrugge gevaren. Twaalf dagen later kwamen gevallen voor aan de oostzijde van de Woudwetering. Daar waren vier mensen besmet. In het gemeentedeel Hoogmade openbaarde zich het eerste geval bij een vrouw die van 3 tót 6 juni in Leiden had gelogeerd. Op 7 juni bleek zij cholera te hebben; zij stierf nog dezelfde dag. Het dicht op elkaar wonen van de mensen (grote gezinnen in te kleine huizen) schijnt tot verbreiding van de ziekte te hebben bijgedragen. In huis nummer 2 stierven drie, in nummer 3 één en in de woning genummerd 4 overleden twee personen. Tenslotte stierf in woning nummer 5 nog een patiënt. Al deze mensen overleden tussen 8 en 12 juni. In totaal overleden er in de gemeente Woubrugge vijftien mensen aan deze ziekte, die men ook wel “Cholera Asiatica” noemde. Het aantal weken waarover deze sterfgevallen waren verdeeld bedroeg zeven. Dat de cholera een niet weg te cijferen oorzaak van overlijden was bewijzen de volgende cijfers. Op 1000 inwoners overleden (behalve de levenloos aangegeven geboorten) in l864 dertig mensen, in 1865 eveneens dertig en in 1866 vierendertig. Op 1000 inwoners overleden acht ingezetenen aan cholera. Op 31 december 1865 telde de gemeente Woubrugge 1864 inwoners. Er werd een speciale commissie in het leven geroepen die overal in het land (niet alleen Woubrugge en Hoogmade
Jacobsladder 1982-1 blz -5 werden door de cholera getroffen) het drinkwater ging onderzoeken. In Hoogmade bleek dat het water van de Does zuiver van smaak was. Meer achteraf wonenden gebruikten welwater terwijl slechts een enkel gezin regenwater dronk. Ook het water van de Woudwetering in Woubrugge was helder van kleur en goed van smaak. Er waren ook in Woubrugge mensen die welwater gebruikten, terwijl sommigen eveneens regenwater aanwenden. Enkele jaren later kwam er een voorstel in de raad omtrent de aanschaffing van een apparaat waarmee het moge1ijk moest zijn om water te filtreren. Vanwege de kosten die daarmee gepaard zouden gaan achtten de gemeentebestuurders van die dagen het niet nodig om tot koop over te gaan. Regenwater en polderslootwater vond men goed genoeg om te drinken….. Hans van der Wereld Bron: ”Rapport aan den Koning van de commissie tot onderzoek van drinkwater”, Den Haag, 1868. “Wat aardig, dat er in Woubrugge een historische vereniging is opgericht en ook dat aan deze vereniging de naam is gegeven van de man, die destijds zoveel voor Woubrugge heeft gedaan, namelijk Van Hemessen. Dit doet mij in herinnering brengen, dat ik deze man op hoge leeftijd heb bezocht. Dat was in 1936, kort voor zijn overlijden. Ik bezocht hem in zijn mooie woning, het “Huys Ter Aar” aan de Heimanswetering. Hij was volledig doof, zodat ik mijn vragen op een briefje moest schrijven, maar dat verhinderde niet, dat het een goed bezoek was. Als ik eenmaal met enkele woorden een vraag had gesteld, wist hij een goed betoog te houden. Daarna nodigde hij mij uit de historische verzameling op het (oude) raadhuis te gaan bezichtigen. Aldus de heer A. Bicker Caarten in een brief aan de secretaris, d.d. 31 juni 1979. De heer Bicker Caarten is een molendeskundige bij uitstek en was jarenlang voorzitter van de Rijn1andse Molenstichting.
Jacobsladder 1982-1 blz -6

GEMEENTELIJKE HERINDELING

De gemeentelijke herindeling die allerwege zoveel stof tot discussie doet opwaaien, omdat veel kleine gemeenten bang zijn hun eigen "indentiteit” kwijt te raken en niet langer “baas in eigen gemeente” meer zullen zijn, is in feite niets nieuws. Ook vroeger werden kleine gemeenten al samengevoegd met anderen en ook toen verzetten de gemeentebesturen zich daar tegen. Een voorbeeld van gemeentelijke herindeling in vroeger dagen moge het bijgaande artikel zijn, dat de samenvoeging van enkele kleine plattelandsgemeenten beschrijft. Hoogmade werd in 1855 samengevoegd met Woubrugge. Hoewel de zelfstandige gemeente Hoogmade pas in 1855 werd opgeheven - nadat zij als zodanig sinds 1817 had bestaan - werd er al veel eerder over een samenvoeging met Woubrugge gesproken. De raadsnotulen van Woubrugge d.d. 18 maart 1828 maken er voor het eerst gewag van. Aanleiding was een schrijven van Gedeputeerde staten waarin aan de plaatselijke besturen werd gevraagd om zich te beraden over het verenigen van kleinere gemeenten met grotere. Woubrugge antwoordde dat men er niets voor voelde om met een andere gemeente samengevoegd te worden, temeer daar Woubrugge niet uit meer dan 1300 zielen bestond. Wanneer het dan tóch tot een samenvoeging moest komen dan scheen het het Woubrugse gemeentebestuur het beste toe dat gekozen zou worden voor het aaneensmeden van Woubrugge, Rijnsaterwoude en Hoogmade, daar die plaatsen kwa karakter het best bij elkaar zouden passen. In de raadsvergadering van 27 april 1846 kwam opnieuw een eventuele vereniging van Hoogmade met Woubrugge ter sprake. Aanleiding ditmaal was een schrijven van de gouverneur van Zuid-Holland, die mededeelde dat men voornamelijk uit een oogpunt om een vermindering van kosten welke voortkwamen uit een afzonderlijk plaatselijk bestuur, welke voor gemeenten van geringe omvang of met een minder talrijke bevolking noodwendig hoog en bezwarend waren, wilde bereiken. De gouverneur vroeg hoe Woubrugge er tegenover stond als Hoogmade met deze gemeente zou worden verenigd.
Jacobsladder 1982-1 blz -7 Het gemeentebestuur was verdeeld. Men stelde dat het niet te ontkennen viel dat de ligging van de gemeente Hoogmade niet zodanig was of een vereniging met Woubrugge zou zeer wel mogelijk zijn, omdat Hoogmade op sommige plaatsen al verenigd was met Woubrugge m.b.t. enige buitenplaatsen en gronden. Van de andere kant beschouwd kon een samenvoeging ook minder aantrekkelijke kanten hebben. Woubrugge vreesde enigszins dat de goede gezindheid die er tot op dat moment tussen Hoogmade en Woubrugge bestond bij een eventuele samenvoeging verloren zou gaan. Bij de ingezetenen van Hoogmade zou een naijver over het verlies van de eigen zelfstandigheid en het onderworpen worden aan een ander plaatselijk bestuur geboren kunnen worden. Voor de inwoners van de twee dorpen zou dat nadelige gevolgen kunnen hebben, zo was de raad van mening. In Woubrugge bestond ook bedenking tegen een samenvoeging vanwege het feit dat dergelijke gecombineerde gemeenten bij het een en ander niet hetzelfde belang hadden, bijv. op het gebied van de plaatselijke financiën. “De Haag” stelde zich op het standpunt dat Hoogmade bij Woubrugge gevoegd moest worden. In 1853 stuurde Gedeputeerde staten dan ook een ontwerp van bepalingen omtrent de wijzen en voorwaarden waarop naar hun oordeel een vereniging tot stand moest komen. Het Woubrugse raadslid C. van Dam zei tegen een samenvoeging te zijn, omdat daaruit naar zijn mening meerdere lasten - in het bijzonder wegens het bouwen van een nieuwe openbare school in Hoogmade - voor Woubrugge zouden ontstaan. K Groenewegen was “vierkant tegen” omdat Woubrugge er naar zijn mening geen enkel voordeel van zou hebben. G. Swart zei geen bijzondere bedenkingen te hebben tegen een fusie van Hoogmade met Woubrugge. Inzake de bouw van een nieuwe school vond hij wel dat de inwoners van Hoogmade dan 1/4 méér dan de inwoners van Woubrugge zouden moeten betalen. Hoewel er voor Woubrugge geen direkte nadelen aan vast zaten, waren er ook geen grote voordelen te noemen, was het oordeel van Swart. A. Schouten vond dat het uitspreken van een mening weinig zin had, daar het hem voorkwam dat G. S. toch al zo goed als besloten hadden dat Hoogmade bij Woubrugge zou komen. M.C. Kopje leek het een bezwaar dat bij een samenvoeging ook een tweede veldwachter benoemd zou moeten werden en dat kostte ook weer geld…. Het raadslid Mr.F. Booij voelde veel voor een samenvoeging en wel vanwege het feit dat Hoogmade op tal van punten al aan Woubrugge grensde en omdat na samenvoeging de gemeente Woubrugge door het inwonersaantal in aanzien zou stijgen,
Jacobsladder 1982-1 blz -8 wat weer als een belangrijke waarborg voor het voortbestaan van de gemeente Woubrugge was aan te merken. Hoe dan ook, de vereniging kwám er. Met ingang van 11 juli 1855 werd de gemeente Hoogmade opgeheven en samengevoegd met die van Woubrugge. Bij de stemming daarvoor in de Tweede Kamer der staten Generaal spraken eenendertig kamerleden zich uit vóór een samenvoeging, terwijl tien leden tégen stemden. Vijf tegenstemmen kwamen van de conservatieven, twee van de liberalen alsmede twee van de antirevolutionairen. Ook een katholiek kamerlid sprak zich uit tegeneen opheffing van de gemeente Hoogmade. Op 31 juli 1855 vergaderde de Hoogmadese raad voor het laatst. De eerste raadsvergadering van de gecombineerde gemeente Hoogmade en Woubrugge had plaats op zaterdag 1 september 1855, `s middags om vijf uur. Er was een nieuwe raad gekozen, waarvan de meeste leden al in de vroegere Woubrugse raad hadden gezeten, namelijk C. Hoogwerff, G.Swart, A.Schouten, C.van Dam en Mr. F.Booij. Nieuw waren Hendrik Heenk en Willem van Egmond. Er werd een schrijven voorgelezen van Gedeputeerde Staten d.d. 21 augustus waarin P. van Schravendijk benoemd werd tot burgemeester van de nieuwe gemeente Woubrugge. Op 27 augustus had de burgemeester voor de commissaris des Konings de eed afgelegd. Van Schravendijk was voor de vereniging niet alleen burgemeester van Woubrugge, maar was dat ook al van Hoogmade én Rijnsaterwoude, waar hij ook woonde. De burgemeester genoot nu een salaris van f 450,- per jaar. Voor de vereniging verdiende hij als burgemeester van Woubrugge f 330, - per jaar, terwijl hij als burgemeester van Hoogmade f 150, - kreeg. Nu Hoogmade bij Woubrugge was gevoegd was het ook nodig om de plaatselijke belastingen te herzien. Een van de voorstellen was om de honden belasting af te schaffen. Sommige raadsleden waren voor, anderen tegen afschaffing. Nadat de heren Booij en Van Egmond vóór de afschaffing nog enige argumenten hadden aangevoerd – Booij in de omstandigheid dat te Hoogmade de belasting niet werd geheven en men doorgaans bij een nieuwe invoering van deze belasting tegen deze vooringenomen was, een reden te vinden om aangezien deze belasting toch van weinig betekenis zou zijn terwijl de Jachtwet reeds vele moeilijkheden
Jacobsladder 1982-1 blz -9 veroorzaakte; inzake het houden van honden en Van Egmond erkende dat sommigen te Hoogmade verwachtten hondenbelasting te moeten gaan betalen en men daar geenszins gelukkig mee was werd besloten tot afschaffing. Hans v.d. Wereld BRON: de raadsnotulen van de gemeente Woubrugge Mr. R.H. Samsom, die ons hielp aan informaties over de vroegere burgemeesters N. Samson en J.B. Samsom, schreef ons op 15 oktober 1981 vanuit Juan-les-Pins (Frankrijk) het volgende: “Uw brief van 28 september j.l. met het jongste nummer van "Het Ottootje" hier ontvangen, met grote vertraging weliswaar door een posterijenstaking te Nice. Dank u voor de toezending. Ik heb “Het Ottootje” met belangstelling gelezen, inzonderheid het artikel "Schouten en burgemeesters van de gemeente Hoogmade”. Graag mijn complimenten voor uw activiteiten. Met vriendelijke groet, uw R.H. Samsom

DEMOGRAFIE

DEMOGRAFISCHE - AGRARISCHE - EN SOCIALE STATISTIEK VAN ESSELIJKERWOUDE EN HEER JACOBSWOUDE 1807-1808 Om de lezer een klein beetje een idee te geven van het Woubrugge in het begin van de vorige eeuw, zullen wij hierna wat cijfers laten volgen. Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude (het tegenwoordige Woubrugge) telde toen 202 gehuwde en 60 ongehuwde gezinshoofden of zelfstandige personen. Er waren 34 gezinnen zonder kinderen, 1 gezin met 9 kinderen, 2 gezinnen met 8 kinderen, 2 gezinnen met 7 kinderen, 3 gezinnen met 6 kinderen, 14 gezinnen met 5 kinderen, 19 gezinnen met 4 kinderen, 32 gezinnen met 3 kinderen, 42 gezinnen met 2 kinderen en 59 gezinnen met 1 kind. Honderdnegentig Woubrugse gezinnen beschikten niet over
Jacobsladder 1982-1 blz -10 een dienstbode; drie gezinnen hadden één dienstbode, twee gezinnen twee dienstboden en er waren vijftien gezinnen die één dienstbode hadden. Honderdvijfenzestig gezinnen hadden géén werkbode. Vijf gezinnen hadden er acht, twee gezinnen negentien en één gezin zes­tien werkboden. Honderdtwaalf Woubruggenaars stonden er in 1807-1808 als "behoeftig" te boek en werden door de Armenfondsen onderhouden of "bedeeld”. De bevolking van het 19de-eeuwse Woubrugge bestond voor het grootste gedeelte uit boeren. In totaal 47 pachters pachtten samen 657 morgen land. Er waren 18 pach­ters die 20 morgen land of méér pachtten. Eenentwintig pachters hadden 284 morgen bouwland in gebruik, twaalf van hen pachtten méér dan tien morgen9 Tweeëndertig boeren waren eigenaar van in totaal 613 morgen weiland. Vijftien van hen bezaten meer dan 20 morgen in eigendom. Er waren 20 eigenaars die samen 335 morgen weiland be­zaten; tien van hen bezaten meer dan tien morgen. Opvallend in het Woubrugge tijdens het Koninkrijk Holland was het aantal runderen. Vijfenzestig eigenaren be­zaten maar liefst 1013 runderen. Er waren 25 boeren die meer dan 20 stuks vee hadden. Woubrugge telde in die jaren 190 paarden. Het totaal aantal inwoners dat paarden in eigendom had bedroeg achtenveertig. Tweeëntwintig van hen bezaten drie of meer paarden. Natuurlijk bestond Woubrugge in die dagen niet alleen uit agrariërs. Er werkten destijds zes ambtenaren in het dorp, en er waren twee schoolhouders (onderwijzers) in Woubrugge woonachtig. In het dorp had zich ook een apotheker gevestigd, terwijl er verder nog tien winkeliers waren. We vonden ook nog een bijenhouder genoteerd staan, twee voerlieden en zeven watermolenaars. Er was één herbergier en één tapper. Woubrugge telde achtendertig ambachtsgezellen, maar het meest vertegenwoordigd waren de dagloners (boerenknechts); daarvan woonden er in het ambacht Esselijkerwoude honderddrie. Hans van der Wereld
Jacobsladder 1982-1 blz -11

DINGBOEKEN

"DE DINGBOEKEN” van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland (1520-l557) - Tafels met index Prof. Van der Gouw zegt in de inleiding o.a.: De dingboeken zijn protocollen van een waterschapsrechtbank in de oude zin. Ten aanzien van de behandelde stof betekent zulks, dat er zowel zaken van natte als droge waterstaat aan de orde komen. Het betekent ook dat de bank zowel wetgevende bevoegdheden (het maken van keuren) als rechtspraak en uitvoerende bevoegdheden (inclusief financieel beheer ten behoeve van de gemenelandswerken) heeft. De rechtspraak is zowel crimineel (overtreding van keuren, waarop de dijkgraaf als officier van justitie namens de landsheer straffen eist) als civiel (strijd over belangen of verplichtingen van partijen op gelijke voet). De criminele zaken komen vaak voor ons oog niet tot een eind omdat de delinquent de boete op eis meteen betaalt of het met de dijkgraaf heeft afgemaakt (compositie). De civiele zaken eindigen niet zelden met compromissen ontworpen door zegsluiden, waaronder zich leden van het college bevinden. De zittingen zijn soms gedateerd stylo communi (jaardagstijl), soms stylo curie (Paasstijl). In het laatste geval zijn in de tafels de datums omgerekend op jaardagstijl. Een overzicht van de zaken leidt tot de conclusie, dat het hoogheemraadschap bezig is te trachten meer greep op de ambachtsbesturen en de landverwoestende activiteiten van de bevolking te krijgen, maar dat tegelijkertijd de autonomie
Jacobsladder 1982-1 blz -12 van het college van bovenaf onder druk staat door de benoeming van hoogheemraden buiten de voordracht en (tegen 1550) het verlenen van appel op het Hof, soms zelfs al terwijl de zaak nog hangt. De prijs bedraagt: f37.50 franco thuis Uitgave: Canaletto, Alphen aan den Rijn. Een en ander kwam tot stand door een werkgroep onder leiding van Prof. Dr. J.L. van der Gouw.
Jacobsladder 1982-1 blz -13 Van de volgende plaatsen komen er tafels voor: Aalsmeer, Ter Aar, Alphen aan den Rijn, Alkemade, Amsterdam, Benthuizen, Berkel, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Haarlem, Hazerswoude, Heemstede, Hillegom, Katwijk, Koudekerk a.d.Rijn, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Leimuiden, Lisse, Moordrecht, Nieuwveen, Noordwijk, Noordwijkerhout, Noot­dorp, Oegstgeest, Pijnacker, Reeuwijk, Rijnsaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim, Spaarndam, Nieuw Vennep, Voorschoten, Waddinxveen, Warmond, Wassenaar, Woerden, Woubrugge, Zoetermeer, Zoeterwoude. De hierna volgende tafels zijn het gemeenschappelijk werkstuk van een werkgroep “Archivistiek" aan het Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam gedurende het studiejaar 1979/1980. Om de stof zowel voor de lokale geschiedenis als voor de waterstaatsgeschiedenis toegankelijk te maken; zijn de gegevens zoveel mogelijk onder de namen van de ambachten (gemeenten) bijeengebracht en wordt op de onderwerpen zo volledig mogelijk verwezen. Op deze wijze werd ook het terugvinden van buurten, molens, weteringen en dergelijke op de kaart van Rijnland van Floris Balthazars (1615) eenvoudiger.