Jacobsladder 1982-1
HET OTTOOTJE
Jacobsladder 1982-1 blz -1
Tweede jaargang nr. 1 januari 1982
+ Tweemaandelijkse uitgave van de
Historische Vereniging "Otto Cornelis van Hemessen” te
Woubrugge
Opgericht: 12 juni 1979
Redaktie:
H.J. Bosman
H.v.d. Wereld
Bestuur:
H.J. Bosman, voorzitter, Dokter Lothlaan 22
2481 AC Woubrugge,
tel. 01729-88079
H.v.d Wereld, secretaris, Acaciastraat 26,
2404 VB Alphen a.d. Rijn
G.J. Keyser, bestuurslid, Leidse Slootweg 4,
2481 KH Woubrugge;
Mej. W. Faber, bestuurslid, Van Duivenvoordestraat 21,
2481 XK Woubrugge.
Contributie: fl. 10 p.jr., te voldoen op onze rekening bij
de Rabobank
“Oude Wetering” te Woubrugge nr. 3524,14847
INHOUD
- Dr. Alexander Comrie 2
- Een oud dorpsgebruik 3 - 4
- De cholera-epidemie
van 1866 4 - 5
- De samenvoeging Hoogmade
- Woubrugge in 1855 6 - 9
- Demografische - agrarische-
en sociale statistiek van
Esselijkerwoude en Heer
Jacobswoude - 1807-,1808 9- 10
- Boekbespreking 11- 12
ADRESWIJZIGING!!!_
Met ingang van 1 december 1981 is het adres van het
secretariaat gewijzigd in Acaciastraat 26, 2404 YB Alphen
aan den Rijn.
De secretaris is niet telefonisch bereikbaar!
Jacobsladder 1982-1 blz -2
De befaamde 18de-eeuwse predikant ds. Alexander Comrie
vormt het onderwerp van het volgende boekje dat de
vereniging haar leden aanbiedt. Dit boekje zal in februari
1982 verschijnen. Ook dit deeltje in onze reeks “Historische
Publicaties” werd weer geschreven door onze secretaris
Hans van der Wereld.
Ds. Comrie is voor velen een bekende naam. Zijn theologische
werken worden tot
in onze eeuw herdrukt en mede daardoor is deze uit Schotland
afkomstige predikant nog steeds bekend. Van 1735 tot 1773
was hij in Woubrugge werkzaam en hoewel er op hem vele
beroepen zijn uitgebracht
is ds. Comrie zijn dorp Woubrugge altijd trouw gebleven.
Terecht werd naar hem kort na de oorlog de westelijke kade
van de Heimanswetering omgedoopt in ”Comriekade”.
Bij de aanvang van het nieuwe jaar wenst het bestuur van
“Otto Cornelis van Hemessen" iedereen een
VOORSPOEDIG 1982
Jacobsladder 1982-1 blz -3
In 1905 overleed Arie Kelderman, die in Woubrugge het
ambt van aanzegger uitoefende. De laatste jaren van zijn
leven was Willem Blom zijn assistent en na het
overlijden van Kelderman werd Blom zijn opvolger, tot diens
overlijden in 1923. Toen had diens zoon Bart Blom hem al
enkele jaren geassisteerd. Tot 1954 heeft Bart Blom in
Woubrugge de begrafenissen verzorgd en de aanzegging gedaan.
Wegens zijn leeftijd moest Bart Blom het aanzeggen in geval
van overlijden opgeven en daar hij geen opvolger had en
anderen niets voor het werk voelden is dit oude Woubrugse
dorpsgebruik in verval geraakt.
Vóór 1934, toen de tegenwoordige begraafplaats in gebruik
werd genomen, had een begrafenis te Woubrugge op de volgende
wijze plaats: was er iemand gestorven van wie men het
overlijden wilde laten aanzeggen (het werd namelijk niet
altijd gedaan) dan werd de aanspreker gevraagd aan het
sterfhuis te komen en de opdracht in ontvangst te nemen,
dragers te verzamelen en indien de afstand van het sterfhuis
naar de begraafplaats te groot was een buurman-landbouwer te
vragen of diens paard en wagen gebruikt mocht worden om het
lijk te vervoeren. Betrof het overlijden een vooraanstaand
persoon dan moest de lijkkoets uit Alphen aan den Rijn
komen.
De dragers kwamen een half uur voor het vertrek bij het
sterfhuis, kregen daar een kop koffie en een sigaar en
indien nodig moesten ze de draagbaar bij de begraafplaats
gaan halen. Na afloop van de begrafenis kwam men weer aan
het sterfhuis waar weer koffie en meestal broodjes werden
aangeboden. Na de koffietafel werd de draagpenning
gepresenteerd. Een dergelijke uitvaart was gebruikelijk tot
1934.
Toen de nieuwe begraafplaats in gebruik genomen werd
gevoelde men de moeilijkheden door de grote afstand. Met
enkele personen werd gesproken over het oprichten van een
begrafenisvereniging en onder leiding van F. Kroes werd
een vergadering belegd en werd een begrafenisvereniging
opgericht, waar men tegen betaling van contributie bij een
sterfgeval de beschikking kreeg over een rouwkoets, acht
dragers en een aanspreker. Later werd dit veranderd in een
rouwkamer en volgauto.
Jacobsladder 1982-1 blz -4
Ook niet-leden konden en kunnen gebruik maken van de
diensten van de vereniging “De laatste eer” tegen
vergoeding.
Hoewel Bart Blom het aanzeggen later heeft moeten opgeven
regelde hij nog wel voor de vereniging en particulieren de
begrafenissen. Blom overleed op de leeftijd van 73 jaar op
24 oktober 1957.
Halverwege de vorige eeuw werden Woubrugge en Hoogmade
getroffen door een ernstige cholera-epidemie. Aan deze
besmettelijke ziekte, die zich openbaarde na het drinken van
“slootwater" stierven vijftien mensen.
In Woubrugge deed zich het eerste geval voor op 12 juni aan
boord van een schip. Het vaartuig kwam uit Tiel en was via
Gouda naar Woubrugge gevaren. Twaalf dagen later kwamen
gevallen voor aan de oostzijde van de Woudwetering. Daar
waren vier mensen besmet.
In het gemeentedeel Hoogmade openbaarde zich het eerste
geval bij een vrouw die van 3 tót 6 juni in Leiden had
gelogeerd. Op 7 juni bleek zij cholera te hebben; zij stierf
nog dezelfde dag. Het dicht op elkaar wonen van de mensen
(grote gezinnen in te kleine huizen) schijnt tot verbreiding
van de ziekte te hebben bijgedragen. In huis nummer 2
stierven drie, in nummer 3 één en in de woning genummerd 4
overleden twee personen. Tenslotte stierf in woning nummer
5 nog een patiënt. Al deze mensen overleden tussen 8 en 12
juni. In totaal overleden er in de gemeente Woubrugge
vijftien mensen aan deze ziekte, die men ook wel “Cholera
Asiatica” noemde. Het aantal weken waarover deze
sterfgevallen waren verdeeld bedroeg zeven.
Dat de cholera een niet weg te cijferen oorzaak van
overlijden was bewijzen de volgende cijfers. Op 1000
inwoners overleden (behalve de levenloos aangegeven
geboorten) in l864 dertig mensen, in 1865 eveneens dertig en
in 1866 vierendertig. Op 1000 inwoners overleden acht
ingezetenen aan cholera. Op 31 december 1865 telde de
gemeente Woubrugge 1864 inwoners.
Er werd een speciale commissie in het leven geroepen die
overal in het land (niet alleen Woubrugge en Hoogmade
Jacobsladder 1982-1 blz -5
werden door de cholera getroffen) het drinkwater ging
onderzoeken. In Hoogmade bleek dat het water van de Does
zuiver van smaak was. Meer achteraf wonenden gebruikten
welwater terwijl slechts een enkel gezin regenwater dronk.
Ook het water van de Woudwetering in Woubrugge was helder
van kleur en goed van smaak. Er waren ook in Woubrugge
mensen die welwater gebruikten, terwijl sommigen eveneens
regenwater aanwenden.
Enkele jaren later kwam er een voorstel in de raad omtrent
de aanschaffing van een apparaat waarmee het moge1ijk moest
zijn om water te filtreren. Vanwege de kosten die daarmee
gepaard zouden gaan achtten de gemeentebestuurders van die
dagen het niet nodig om tot koop over te gaan. Regenwater en
polderslootwater vond men goed genoeg om te drinken…..
Hans van der Wereld
Bron: ”Rapport aan den Koning van de commissie tot
onderzoek van drinkwater”, Den Haag, 1868.
“Wat aardig, dat er in Woubrugge een historische
vereniging is opgericht en ook dat aan deze vereniging de
naam is gegeven van de man, die destijds zoveel voor
Woubrugge heeft gedaan, namelijk Van Hemessen. Dit doet
mij in herinnering brengen, dat ik deze man op hoge leeftijd
heb bezocht. Dat was in 1936, kort voor zijn overlijden. Ik
bezocht hem in zijn mooie woning, het “Huys Ter Aar” aan de
Heimanswetering. Hij was volledig doof, zodat ik mijn vragen
op een briefje moest schrijven, maar dat verhinderde niet,
dat het een goed bezoek was. Als ik eenmaal met enkele
woorden een vraag had gesteld, wist hij een goed betoog te
houden. Daarna nodigde hij mij uit de historische
verzameling op het (oude) raadhuis te gaan bezichtigen.
Aldus de heer A. Bicker Caarten in een brief aan de
secretaris, d.d. 31 juni 1979. De heer Bicker Caarten is
een molendeskundige bij uitstek en was jarenlang voorzitter
van de Rijn1andse Molenstichting.
Jacobsladder 1982-1 blz -6
De gemeentelijke herindeling die allerwege zoveel
stof tot discussie doet opwaaien, omdat veel kleine
gemeenten bang zijn hun eigen "indentiteit” kwijt te raken
en niet langer “baas in eigen gemeente” meer zullen zijn, is
in feite niets nieuws. Ook vroeger werden kleine gemeenten
al samengevoegd met anderen en ook toen verzetten de
gemeentebesturen zich daar tegen. Een voorbeeld van
gemeentelijke herindeling in vroeger dagen moge het
bijgaande artikel zijn, dat de samenvoeging van enkele
kleine plattelandsgemeenten beschrijft. Hoogmade werd in
1855 samengevoegd met Woubrugge.
Hoewel de zelfstandige gemeente Hoogmade pas in 1855
werd opgeheven - nadat zij als zodanig sinds 1817 had
bestaan - werd er al veel eerder over een samenvoeging met
Woubrugge gesproken. De raadsnotulen van Woubrugge d.d. 18
maart 1828 maken er voor het eerst gewag van. Aanleiding was
een schrijven van Gedeputeerde staten waarin aan de
plaatselijke besturen werd gevraagd om
zich te beraden over het verenigen van kleinere gemeenten
met grotere. Woubrugge antwoordde dat men er niets voor
voelde om met een andere gemeente samengevoegd te worden,
temeer daar Woubrugge niet uit meer dan 1300 zielen bestond.
Wanneer het dan tóch tot een samenvoeging moest komen dan
scheen het het Woubrugse gemeentebestuur het beste toe dat
gekozen zou worden voor het aaneensmeden van Woubrugge,
Rijnsaterwoude en Hoogmade, daar die plaatsen kwa karakter
het best bij elkaar zouden passen.
In de raadsvergadering van 27 april 1846 kwam opnieuw een
eventuele vereniging van Hoogmade met Woubrugge ter sprake.
Aanleiding ditmaal was een schrijven van de gouverneur van
Zuid-Holland, die mededeelde dat men voornamelijk uit een
oogpunt om een vermindering van kosten welke voortkwamen uit
een afzonderlijk plaatselijk bestuur, welke voor gemeenten
van geringe omvang of met een minder talrijke bevolking
noodwendig hoog en bezwarend waren, wilde bereiken. De
gouverneur vroeg hoe Woubrugge er tegenover stond als
Hoogmade met deze gemeente zou worden verenigd.
Jacobsladder 1982-1 blz -7
Het gemeentebestuur was verdeeld. Men stelde dat het niet
te ontkennen viel dat de ligging van de gemeente Hoogmade
niet zodanig was of een vereniging met Woubrugge zou zeer
wel mogelijk zijn, omdat Hoogmade op sommige plaatsen al
verenigd was met Woubrugge m.b.t. enige buitenplaatsen en
gronden. Van de andere kant beschouwd kon een samenvoeging
ook minder aantrekkelijke kanten hebben. Woubrugge vreesde
enigszins dat de goede gezindheid die er tot op dat moment
tussen Hoogmade en Woubrugge bestond bij een eventuele
samenvoeging verloren zou gaan. Bij de ingezetenen van
Hoogmade zou een naijver over het verlies van de eigen
zelfstandigheid en het onderworpen worden aan een ander
plaatselijk bestuur geboren kunnen worden. Voor de inwoners
van de twee dorpen zou dat nadelige gevolgen kunnen hebben,
zo was de raad van mening. In Woubrugge bestond ook
bedenking tegen een samenvoeging vanwege het feit dat
dergelijke gecombineerde gemeenten bij het een en ander niet
hetzelfde belang hadden, bijv. op het gebied van de
plaatselijke financiën.
“De Haag” stelde zich op het standpunt dat Hoogmade bij
Woubrugge gevoegd moest worden. In 1853 stuurde Gedeputeerde
staten dan ook een ontwerp van bepalingen omtrent de wijzen
en voorwaarden waarop naar hun oordeel een vereniging tot
stand moest komen. Het Woubrugse raadslid C. van Dam zei
tegen een samenvoeging te zijn, omdat daaruit naar zijn
mening meerdere lasten - in het bijzonder wegens het bouwen
van een nieuwe openbare school in Hoogmade - voor Woubrugge
zouden ontstaan. K Groenewegen was “vierkant tegen”
omdat Woubrugge er naar zijn mening geen enkel voordeel van
zou hebben. G. Swart zei geen bijzondere bedenkingen te
hebben tegen een fusie van Hoogmade met Woubrugge. Inzake de
bouw van een nieuwe school vond hij wel dat de inwoners van
Hoogmade dan 1/4 méér dan de inwoners van Woubrugge zouden
moeten betalen. Hoewel er voor Woubrugge geen direkte
nadelen aan vast zaten, waren er ook geen grote voordelen te
noemen, was het oordeel van Swart. A. Schouten vond dat
het
uitspreken van een mening weinig zin had, daar het hem
voorkwam dat G. S. toch al zo goed als besloten hadden dat
Hoogmade bij Woubrugge zou komen. M.C. Kopje leek het
een bezwaar dat bij een samenvoeging ook een tweede
veldwachter benoemd zou moeten werden en dat kostte ook weer
geld….
Het raadslid Mr.F. Booij voelde veel voor een
samenvoeging en wel vanwege het feit dat Hoogmade op tal van
punten al aan Woubrugge grensde en omdat na samenvoeging de
gemeente Woubrugge door het inwonersaantal in aanzien zou
stijgen,
Jacobsladder 1982-1 blz -8
wat weer als een belangrijke waarborg voor het voortbestaan
van de gemeente Woubrugge was aan te merken.
Hoe dan ook, de vereniging kwám er. Met ingang van 11 juli
1855 werd de gemeente Hoogmade opgeheven en samengevoegd met
die van Woubrugge. Bij de stemming daarvoor in de Tweede
Kamer der staten Generaal spraken eenendertig kamerleden
zich uit vóór een samenvoeging, terwijl tien leden tégen
stemden. Vijf tegenstemmen kwamen van de conservatieven,
twee van de liberalen alsmede twee van de
antirevolutionairen. Ook een katholiek kamerlid sprak zich
uit tegeneen opheffing van de gemeente Hoogmade.
Op 31 juli 1855 vergaderde de Hoogmadese raad voor het
laatst.
De eerste raadsvergadering van de gecombineerde gemeente
Hoogmade en Woubrugge had plaats op zaterdag 1 september
1855, `s middags om vijf uur. Er was een nieuwe raad
gekozen, waarvan de meeste leden al in de vroegere Woubrugse
raad hadden gezeten, namelijk C. Hoogwerff, G.Swart,
A.Schouten, C.van Dam en Mr. F.Booij. Nieuw waren
Hendrik Heenk en Willem van Egmond.
Er werd een schrijven voorgelezen van Gedeputeerde Staten
d.d. 21 augustus waarin P. van Schravendijk benoemd
werd tot burgemeester van de nieuwe gemeente Woubrugge. Op
27 augustus had de burgemeester voor de commissaris des
Konings de eed afgelegd. Van Schravendijk was voor de
vereniging niet alleen burgemeester van Woubrugge, maar was
dat ook al van Hoogmade én Rijnsaterwoude, waar hij ook
woonde. De burgemeester genoot nu een salaris van f 450,-
per jaar. Voor de vereniging verdiende hij als burgemeester
van Woubrugge f 330, - per jaar, terwijl hij als
burgemeester van Hoogmade f 150, - kreeg.
Nu Hoogmade bij Woubrugge was gevoegd was het ook nodig om
de plaatselijke belastingen te herzien. Een van de
voorstellen was om de honden belasting af te schaffen.
Sommige raadsleden waren voor, anderen tegen afschaffing.
Nadat de heren Booij en Van Egmond vóór de afschaffing nog
enige argumenten hadden aangevoerd – Booij in de
omstandigheid dat te Hoogmade de belasting niet werd geheven
en men doorgaans bij een nieuwe invoering van deze belasting
tegen deze vooringenomen was, een reden te vinden om
aangezien deze belasting toch van weinig betekenis zou zijn
terwijl de Jachtwet reeds vele moeilijkheden
Jacobsladder 1982-1 blz -9
veroorzaakte; inzake het houden van honden en Van Egmond
erkende dat sommigen te Hoogmade verwachtten hondenbelasting
te moeten gaan betalen en men daar geenszins gelukkig mee
was werd besloten tot afschaffing.
Hans v.d. Wereld
BRON: de raadsnotulen van de gemeente Woubrugge
Mr. R.H. Samsom, die ons hielp aan informaties over de
vroegere burgemeesters N. Samson en J.B. Samsom,
schreef ons op 15 oktober 1981 vanuit Juan-les-Pins
(Frankrijk) het volgende:
“Uw brief van 28 september j.l. met het jongste nummer van
"Het Ottootje" hier ontvangen, met grote vertraging
weliswaar door een posterijenstaking te Nice. Dank u voor de
toezending. Ik heb “Het Ottootje” met belangstelling
gelezen, inzonderheid het artikel "Schouten en burgemeesters
van de gemeente Hoogmade”. Graag mijn complimenten voor uw
activiteiten. Met vriendelijke groet, uw
R.H. Samsom
DEMOGRAFISCHE - AGRARISCHE - EN SOCIALE STATISTIEK VAN
ESSELIJKERWOUDE EN HEER JACOBSWOUDE
1807-1808
Om de lezer een klein beetje een idee te geven van het
Woubrugge in het begin van de vorige eeuw, zullen wij hierna
wat cijfers laten volgen.
Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude (het tegenwoordige
Woubrugge) telde toen
202 gehuwde en 60 ongehuwde gezinshoofden of zelfstandige
personen.
Er waren 34 gezinnen zonder kinderen,
1 gezin met 9 kinderen,
2 gezinnen met 8 kinderen,
2 gezinnen met 7 kinderen,
3 gezinnen met 6 kinderen,
14 gezinnen met 5 kinderen,
19 gezinnen met 4 kinderen,
32 gezinnen met 3 kinderen,
42 gezinnen met 2 kinderen en
59 gezinnen met 1 kind.
Honderdnegentig Woubrugse gezinnen beschikten niet over
Jacobsladder 1982-1 blz -10
een dienstbode; drie gezinnen hadden één dienstbode, twee
gezinnen twee dienstboden en er waren vijftien gezinnen die
één dienstbode hadden. Honderdvijfenzestig gezinnen hadden
géén werkbode. Vijf gezinnen hadden er acht, twee gezinnen
negentien en één gezin zestien werkboden.
Honderdtwaalf Woubruggenaars stonden er in 1807-1808 als
"behoeftig" te boek en werden door de Armenfondsen
onderhouden of "bedeeld”.
De bevolking van het 19de-eeuwse Woubrugge bestond
voor het grootste gedeelte uit boeren. In totaal 47 pachters
pachtten samen 657 morgen land. Er waren 18 pachters die 20
morgen land of méér pachtten. Eenentwintig pachters hadden
284 morgen bouwland in gebruik, twaalf van hen pachtten méér
dan tien morgen9 Tweeëndertig boeren waren eigenaar van in
totaal 613 morgen weiland. Vijftien van hen bezaten meer dan
20 morgen in eigendom. Er waren 20 eigenaars die samen 335
morgen weiland bezaten; tien van hen bezaten meer dan tien
morgen.
Opvallend in het Woubrugge tijdens het Koninkrijk Holland
was het aantal runderen. Vijfenzestig eigenaren bezaten
maar liefst 1013 runderen. Er waren 25 boeren die meer dan
20 stuks vee hadden. Woubrugge telde in die jaren 190
paarden. Het totaal aantal inwoners dat paarden in eigendom
had bedroeg achtenveertig. Tweeëntwintig van hen bezaten
drie of meer paarden.
Natuurlijk bestond Woubrugge in die dagen niet alleen uit
agrariërs. Er werkten destijds zes ambtenaren in het dorp,
en er waren twee schoolhouders (onderwijzers) in Woubrugge
woonachtig. In het dorp had zich ook een apotheker
gevestigd, terwijl er verder nog tien winkeliers waren. We
vonden ook nog een bijenhouder genoteerd staan, twee
voerlieden en zeven watermolenaars. Er was één herbergier en
één tapper. Woubrugge telde achtendertig ambachtsgezellen,
maar het meest vertegenwoordigd waren de dagloners
(boerenknechts); daarvan woonden er in het ambacht
Esselijkerwoude honderddrie.
Hans van der Wereld
Jacobsladder 1982-1 blz -11
"DE DINGBOEKEN” van het college van dijkgraaf en
hoogheemraden van Rijnland (1520-l557) - Tafels met index
Prof. Van der Gouw zegt in de inleiding o.a.:
De dingboeken zijn protocollen van een waterschapsrechtbank
in de oude zin. Ten aanzien van de behandelde stof betekent
zulks, dat er zowel zaken van natte als droge waterstaat aan
de orde komen. Het betekent ook dat de bank zowel wetgevende
bevoegdheden (het maken van keuren) als rechtspraak en
uitvoerende bevoegdheden (inclusief financieel beheer ten
behoeve van de gemenelandswerken) heeft. De rechtspraak is
zowel crimineel (overtreding van keuren, waarop de dijkgraaf
als officier van justitie namens de landsheer straffen eist)
als civiel (strijd over belangen of verplichtingen van
partijen op gelijke voet). De criminele zaken komen vaak
voor ons oog niet tot een eind omdat de delinquent de boete
op eis meteen betaalt of het met de dijkgraaf heeft
afgemaakt (compositie). De civiele zaken eindigen niet
zelden met compromissen ontworpen door zegsluiden, waaronder
zich leden van het college bevinden.
De zittingen zijn soms gedateerd stylo communi
(jaardagstijl), soms stylo curie (Paasstijl). In het laatste
geval zijn in
de tafels de datums omgerekend op jaardagstijl.
Een overzicht van de zaken leidt tot de conclusie, dat het
hoogheemraadschap bezig is te trachten meer greep op de
ambachtsbesturen en de landverwoestende activiteiten van de
bevolking te krijgen, maar dat tegelijkertijd de autonomie
Jacobsladder 1982-1 blz -12
van het college van bovenaf onder druk staat door de
benoeming van hoogheemraden buiten de voordracht en (tegen
1550) het verlenen van appel op het Hof, soms zelfs
al terwijl de zaak nog hangt.
De prijs bedraagt: f37.50 franco thuis Uitgave: Canaletto,
Alphen aan den Rijn.
Een en ander kwam tot stand door een werkgroep onder
leiding van Prof. Dr. J.L. van der Gouw.
Jacobsladder 1982-1 blz -13
Van de volgende plaatsen komen er tafels voor:
Aalsmeer, Ter Aar, Alphen aan den Rijn, Alkemade, Amsterdam,
Benthuizen, Berkel, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Haarlem,
Hazerswoude, Heemstede, Hillegom, Katwijk, Koudekerk
a.d.Rijn, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Leimuiden,
Lisse, Moordrecht, Nieuwveen, Noordwijk, Noordwijkerhout,
Nootdorp, Oegstgeest, Pijnacker, Reeuwijk, Rijnsaterwoude,
Rijnsburg, Sassenheim, Spaarndam, Nieuw Vennep, Voorschoten,
Waddinxveen, Warmond, Wassenaar, Woerden, Woubrugge,
Zoetermeer, Zoeterwoude.
De hierna volgende tafels zijn het gemeenschappelijk
werkstuk van een werkgroep “Archivistiek" aan het Historisch
Seminarium van de Universiteit van Amsterdam gedurende het
studiejaar 1979/1980. Om de stof zowel voor de lokale
geschiedenis als voor de waterstaatsgeschiedenis
toegankelijk te maken; zijn de gegevens zoveel mogelijk
onder de namen van de ambachten (gemeenten) bijeengebracht
en wordt op de onderwerpen zo volledig mogelijk verwezen. Op
deze wijze werd ook het terugvinden van buurten, molens,
weteringen en dergelijke op de kaart van Rijnland van Floris
Balthazars (1615) eenvoudiger.