Jacobsladder 1985-4



 
  
Jacobsladder 1985-4 blz -1- ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ + DE JAC0BSLADDER 5e jaargang, nummer 4 + + Okt/nov/dec. 1985 + + ISSN 0168-1079 + + Tweemaandelijkse uitgave van de + + Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” + + te Woubrugge + + Opgericht: 12 juni 1979 + + - + + Beschermheer : D. Brouwer de Koning. + + burgemeester van Woubrugge + + Redaktie : Hans van der Wereld + + Inleveren copy: Acaciastraat 26, + + 2404 VB Alphen aan den Rijn; + + Technische realisatie : Rinus Rodenburg + + Stencilwerk : Cees Kroon + + + + Bestuur : + + H.J. Bosman, voorzitter, tel. 01729-8807; + + H. van der Wereld, secretaris, + + R.van Heemskerck Düker,penningmeester/ + ledenadm.tel-0172-8283 + + W.Korteling,bestuurslid/beheer publicaties,tel-0172-9361 + + J.Wisman,bestuurslid/public relations,tel-01729-8957 + + J. Keyser, bestuurslid, + + Leidse Slootweg 4, + + 2481 KH Woubrugge; + + + + Contributie: f 12,50 per jaar,te voldoen op onze rekening+ + bij de Rabobank "Oude Wetering" te Woubrugge, + + nr.3524.14847 giro: 95108. + + Postgirorek.: 4125283 tnv penningmeester + + Historische Vereniging "Otto Cornelis van Hemessen", + + Boddens Hosangweg 94 2481 CB Woubrugge + ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Inhoud Van de bestuurstafel 1 Geslaagde Comrie-avond 3 Pleidooi voor geschiedenisonderwijs 4 Schets over het ontstaan van Hoogmade 5 Molendefect 7 Iets over het ontstaan van onze volksvertegenwoordiging 8 Langer licht 10 Polder Vierambacht bestaat tweehonderdvijftig jaar 11 Watermolenaar Gerrit Groen 13 Eerste verkaveling Polder Vierambacht 15 Herinneringen van een gemeentesecretaris (2) 16 Het testament van Cornelius Zandvliet 19 De oorsprong van een gezegde 20 Het maatschappelijk leven onzer vaderen in de 17e eeuw 21 Brandweervereniging "Altijd Paraat" bestaat 40 jaar 25 Verenigingsuitgaven in 1986 26 Lezers schrijven .... 27 Nog verkrijgbare verenigingsuitgaven 28 ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur
Jacobsladder 1985-4 blz -2- OPROEP Bij deze vraagt het bestuur uw aandacht voor het volgende: De voorzitter, de penningmeester en een bestuurslid hebben te kennen gegeven hun werkzaamheden te willen beëindigen. Door hun banen kunnen zij weinig of geen tijd meer vrijmaken voor het verenigingswerk. Het bestuur roept daarom kandidaten op voor genoemde functies. U kunt u schriftelijk aanmelden bij het secretariaat: Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen aan den Rijn. Een ander punt dat wij onder uw aandacht willen brengen is dit: De verzending van De Jacobsladder brengt zeer hoge kosten met zich mee. Bij leden buiten de gemeente - die dus het blad per post krijgen - zijn we meer dan f 10.- porto per jaar kwijt. Vandaar het verzoek om een vrijwillige bijdrage boven het lidmaatschap aan ons over te maken. Op de komende algemene ledenvergadering zal u een voorstel worden gedaan voor een contributieverhoging en voor “postleden” een extra heffing van f 10.- Wanneer wij dat niet zouden doen, kan de vereniging onmogelijk de Jacobsladder blijven exploiteren in de huidige vorm. Vandaar een vriendelijk en dringend beroep op uw vrijgevigheid. Met een extra donatie bewijst u uw vereniging een grote dienst. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw gewaardeerde medewerking. Het Bestuur

Van de Bestuurstafel

Het nummer van de Jacobsladder dat u in handen hebt is alweer het laatste van 1985. Het is het orgaan van een vereniging die nog steeds groeit: 200 leden zijn er nu. Een mooi resultaat in 6,5 jaar tijd. Echter geen mijlpaal om het nu maar rustiger aan te doen. Het bestuur is er zich van bewust dat het nu echt "menens" gaat worden. Met 200 leden zullen we de zaak strakker moeten gaan leiden. “Otto Cornelis van Hemessen" behoort nu duidelijk tot de grotere verenigingen in de gemeente Woubrugge. Dat schept verplichtingen. U zult daar de komende tijd zeker nog van merken. We mogen terugkijken op een geslaagde Comrie-avond/herdenking op vrij­dag 27 september. Ongeveer honderd belangstellenden hoorden het betoog van prof. dr Nauta aan. De boeken over Comrie - met tevens een interessant beeld van Woubrugge in de achttiende eeuw - genoten flinke belangstelling. We hebben er echter rekening mee gehouden dat ook onze leden er belangstelling voor zullen hebben, met name de Nederlandse hervormden. Zij kunnen voor slechts f 17,50 alsnog in het bezit komen van het geïllustreerde werk “Een achttiende eeuwse Woubrugse pre­dikant". Plannen voor het komende jaar zijn nog niet concreet. Wel kan ik u zeggen dat we ons sterker op Hoogmade gaan concentreren. Uit dit gemeentedeel kunnen we zeker nog nieuwe leden gebruiken. HERMAN BOSMAN, voorzitter + + +
Jacobsladder 1985-4 blz -3-

Comrie Avond

Helaas weinig Woubruggenaren Op 27 september organiseerde de historische vereniging een Comrie-herdenking in de Nederlandse hervormde kerk in Woubrugge. Ongeveer honderd belangstellenden luisterden naar een duidelijk en interessant betoog van de 87-jarige prof. dr D. Nauta, emeritus-hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Op een voor ieder begrijpelijke wijze schetste de voormalige gereformeerde predikant van het leven en de betekenis van de persoon ds. Alexander Comrie. Helaas was de opkomst van Woubruggenaren en leden van de historische vereniging magertjes. De meeste toehoorders kwamen van elders, sommigen zelfs van zeer ver. Op verzoek van diverse leden waren we nu eens afgeweken van de dinsdag- en donderdagavond en planden we een verenigingsactiviteit op een vrijdagavond. Wellicht waren ze ook nu weer verhinderd of sprak het onderwerp hen niet aan. Gebleken is maar weer eens, dat het zeer moeilijk is om het iedereen naar de zin te maken. Nadat de voorzitter de avond had geopend en een woord van welkom had gesproken, overhandigde secretaris prof. dr D. Nauta en prof. A.G. Honig de eerste exemplaren van het boek "Ds. Alexander Comrie". Prof. A.G. Honig kreeg het eerste exemplaar omdat zijn vader in 1892 promoveerde op het onderwerp Comrie. De secretaris sprak de volgende woorden: "Zeer geachte heren professoren Nauta en Honig, dames en heren. Als lokale historische vereniging heeft het bestuur vorig jaar besloten om 1985 uit te roepen tot Comrie-jaar. Dit vanwege het feit dat deze 18de-eeuwse theoloog en predikant tweehonderdvijftig jaar geleden in ons dorp werd bevestigd. Dat was om precies te zijn op 1 mei 1735, en geschiedde door zijn buurpredikant en latere vriend- en medestrijder Nicolaus Holtius uit Koudekerk aan den Rijn. Zoals gesteld in het woord vooraf in onze uitgave over Alexander Comrie kan de historische vereniging zelfstandig geen of moeilijk werken van een wetenschappelijk gehalte samenstellen. Daartoe ontbreekt ons de mankracht. De vereniging wilde toch een bepaalde Comrie-herdenking en was daarom zeer verheugd toen wij door professor Nauta uit Amsterdam, van 1927 tot 1936 in ons dorp aan de overkant van de Heimanswetering gereformeerd predikant, bereid vonden om voor ons de figuur van Comrie nader te belichten en wel op een voor iedereen begrijpelijke wijze. Professor, de historische vereniging - en ik meen hier te spreken namens alle aanwezige leden en overige belangstellenden - zijn u dankbaar voor uw betoog. Zoals te doen gebruikelijk wilde onze vereniging ook nu graag weer een publicatie verzorgen, zoals wij dat gewoon zijn te doen wanneer er in onze mooie gemeente weer een of ander historische gebeurtenis herdacht kan worden. Onze keuze viel op een bewerking van een gedeelte van het proefschrift dat de toenmalige predikant te Oudshoorn, Anthonie Gerrit Honig, in 1892 schreef en waarop deze promoveerde tot doctor in de godgeleerdheid. Het leven van Comrie, zoals hij dat na een intensief bronnenonderzoek beschreef, kozen wij als uitgangspunt voor het boek dat wij vanavond presenteren. Professor dr A.G. Honig uit Kampen, de zoon van wijlen professor Honig, die zo geïnspireerd was door de figuur van de beroemde Comrie, gaf ons zijn welwillende toestemming om van het werk van zijn vader gebruik te maken. Daarvoor wil het bestuur dank betuigen. Het is niet de eerste maal dat er hier in de kerk aan de Comriekade aandacht wordt besteed aan de befaamde “Scotto Brittannus", zoals Comrie zich wel noemde. Reeds in 1919 wist onze plaatsgenoot Otto Cornelis van Hemessen, de veldwachter en promotor van onze
Jacobsladder 1985-4 blz -4- plaatselijke geschiedenis waarnaar wij onze vereniging hebben genoemd, velen naar deze mooie kerk te lokken. In zijn niet aflatende ijver had Van Hemessen vele Comrieana bijeen weten te vergaren: boeken, portretten, gebruiksvoorwerpen etc., welke hij middels een tentoonstelling in dit zeventiende-eeuwse kerkgebouw aan velen toonde. Meer dan zeshonderd mensen bezochten deze drie dagen durende expositie. U leest en ziet daar een en ander over in onze uitgave. Wij staan hier op - zeker voor Comrie – historische grond. Vanaf deze kansel heeft hij gedurende 38 jaren de Woubrugse gereformeerde gemeente geleid. Op enkele voetstappen van deze kerk, in zijn pastorie die in het begin van deze eeuw werd gesloopt, schreef hij zijn vele theologische en andere werken, die vandaag de dag in bepaalde kerkelijke kringen nog steeds zoveel gelezen worden. Ik weet niet precies hoeveel malen "ABC des geloofs" werd herdrukt, maar het zijn er enkele tientallen geweest. Terecht heeft de Woubrugse gemeenteraad in 1946 besloten - toen onze gemeente straatnamen kreeg - om de kade hier langs Comries kerk voortaan Comriekade te noemen. Dan zijn er nog de boeken over Comrie, die er in de loop der jaren aan hem werden gewijd, terwijl onze vereniging hier vandaag een nieuwe tastbare herinnering aan deze achttiende-eeuwse Woubruggenaar aan de rij toevoegt. Een woord van dank ook aan de kerkvoogdij die ons voor deze avond gastvrijheid aanbood en aan de heer H. Wassenaar voor zijn passend orgelspel. Mag ik u nu, professor Nauta en prof Honig, de eerste exemplaren van onze uitgave aanbieden en u dank zeggen voor uw beider komst naar Woubrugge. Ik dank u. De penningmeester bood de dames Nauta en Honig fraaie bossen bloemen aan, waarna er gelegenheid was tot het stellen van vragen. De penningmeester beheerde ook aan het einde van de bijeenkomst een boekentafel waar de uitgave over Comrie te koop was. De prijs van het boek - f 17,50 - is zo laag mogelijk gehouden. Er zijn nog exemplaren te koop; te weten op zaterdagmorgen van 10 tot 12 uur in het museum "Van Hemessen". Er kan teruggezien worden op een toch wel geslaagde en waardige Comrie-avond. HANS VAN DER WERELD + + +

PLEIDOOI VOOR GESCHIEDENISONDERWIJS

"De vereeniging "Volksonderwijs", alhier, hield gisteravond in de zaal Guldemond haar jaarvergadering. Een dubbel kwartet uit Alphen zong een vijftal liederen op verdienstelijke wijze. Daarna hield het hoofd der openbare school, de heer H.J.Drenthen, een lezing, waarin hij aanspoorde tot een andere behandeling der geschiedenis op de scholen. Vooral deed de spreker uitkomen, dat het gruwelijke van den oorlog meer naar voren moet worden gebracht, ten einde bij de jeugd afgrijzen op te wekken tegen dit mensch-onteerend bedrijf. De heer Tolk, uit Alphen, hield een voordracht van komischen aard. Na de pauze gaf een gezelschap uit Alphen een blijspelletje ten beste". (11 januari 1916)
Jacobsladder 1985-4 blz -5-

Hoogmade

Schets over het ontstaan van Hoogmade Wanneer precies Hoogmade is ontstaan is niet bekend, maar algemeen wordt aangenomen dat er in deze streek rond het jaar 100 nog geen mensen woonden. Immers, dit gebied bestond toen voor het overgrote deel uit dichte; praktisch onbegaanbare wouden en veel moerassen. Diverse plaatsnamen in de omgeving van Hoogmade herinneren nog aan de wouden in de streek: Woubrugge, Rijnsaterwoude, Zoeterwoude, Hazers­woude etc. Na het jaar 1000 vestigden zich aan de rand van de bossen en de moerassen kleine groepen mensen en de bewoners van deze kleine nederzettingen voorzagen in hun levensbehoeften door te jagen en te vissen. Wolven, herten en bevers waren diersoorten die hier veelvuldig voorkwamen. Rond de tijd van Christus geboorte bestond het tegenwoor­dige Nederland voor een deel uit water. Door de werking van de natuur ontstonden in het westen de duinen, door de aanvoer van steeds kleine hoeveelheden zand die zich steeds verder ophoogden. Achter de duinen lagen vele meren, die langzaam maar zeker voor het grootste gedeelte allemaal werden drooggelegd. Voorbeelden hiervan zijn in Noord-Holland de Beemster, de Purmer, Schermer, enz. Ook de tegenwoordige Haarlemmermeer was vroeger een groot meer, waar het ten tijde van storm voor bootjes niet best toeven was. Door de toevoer van het water uit de Rijn, Maas en Schelde - zoet water - kon er in deze streken plantengroei ontstaan. Door de afster­ving en het vergaan van deze planten vormde zich op de bodem van de vele wateren een veenlaag, die in de loop der jaren steeds dikker werd. Vele meren groeiden dicht door de groei van lisdodden, riet en biezen. Hierdoor ontstond een moerassig gebied, waarop zich naast andere boomsoorten ook wilgen en elzen ontwikkelden. Plantenresten, ontwortelde bomen en struiken hoogden de bodem intussen steeds verder op en brachten deze soms zelfs boven de waterspiegel van de vroegere meren. In de bossen die zich in deze streken op deze wijze vormden nestelden veelvuldig vele soorten watervogels. Vanuit de eerder genoemde nederzetting aan de rand van de bossen en moerassen drongen de bewoners de wouden binnen. De toenmalige bewoners ontwaterden de gronden en begonnen deze in cultuur te brengen. Uit deze tijd, kort na het jaar 1000, zal ook Hoogmade zijn ontstaan. Dat is dus des te meer aannemelijker omdat ook de naam Hoogmade op zulks wijst. Sommigen zien hierin immers de woorden “hoog” en "made", die "land" of "weide'" betekenen. Men spreekt nog wel van het lage land, het land dat ten westen van Hoogmade ligt. Met dit lage land vormt dan het woord “hoge made” of “hoge land” een aannemelijke tegenstelling. Anderen zien in de naam Hoogmade een samenvoeging van de woorden “hoog” en “ade”. Met "ade" zou dan bedoeld worden het water in de Oude Aa. Het in cultuur brengen van de gronden waarop tegenwoordig Hoogmade ligt ging met de grootste moeite. De toenmalige bewoners moesten door harde arbeid en het gebruik van primitieve gereedschappen erin zien te slagen de vochtige grond geschikt te maken voor landbouw en veeteelt. Het vele hout in deze streken werd aangewend als stookmateriaal. Steenkool was immers nog niet ontdekt. De bewoners hadden echter ook al ontdekt dat de afgestorven plantenresten en de duizenden vergane bomen in de grond ook uitstekend als brandstof konden worden aangewend. Enkele honderden jaren was er in de diverse polders rondom Hoogmade en Woubrugge een bloeiende turfwinning. De tegenwoordige Vierambachtspolder ten oosten van Woubrugge en de Vlietpolder bij Hoogmade waren gebieden waar aanzienlijke hoeveelheden turf werden gewonnen. Hoogmade moet omstreeks 1000-1100 een zeer klein dorp geweest zijn. Juist omdat het zeer geïsoleerd lag zullen er maar weinig Hoogmadenaren geweest zijn. De bevolking zal voor het grootste gedeelte uit landbouwers bestaan hebben, terwijl er anderen in de turfwinning werkzaam zijn geweest. De bewoners waren voor een deel op
Jacobsladder 1985-4 blz -6- zichzelf aangewezen, wat betreft de voorziening in hun levens­onderhoud. Er waren immers geen wegen naar andere plaatsen en verkeer was er evenmin. Het dorpje Hoogmade werd in 1252 een heerlijkheid. In dat jaar werd het dorp door graaf Willem II van Holland aan Dirk van Poelgeest geschonken omdat hij de graaf bij de belegering van de Duitse stad Aken in 1248 had bijgestaan. Van nu af aan ontwikkelde het kleine dorp zich langzaam maar zeker tot een beter leefbare gemeen­schap. Hierna zal de lezer de aanduiding "ambacht" enkele malen tegenkomen. We zullen daarom een beschrijving geven van wat men vroeger onder een ambacht verstond. Ambachten waren sommige districten van het plat­teland, die uit vroegere instellingen van burgerlijk bestuur waren overgebleven. Ze hadden afzonderlijke administraties en voerden het beheer over sluizen, kaden, wegen, bruggen en andere werken binnen het ambacht. Ze waren verder belast met de vordering van omslagen van de onderhoudsplichtigen, de ingelanden. De ambachten waren onderdelen van Hoogheemraadschappen, die ook nu nog bekendheid hebben, o.a. het in Leiden gevestigde hoogheemraadschap van Rijnland. De ambachten waren ook de direkte voorlopers van de burgerlijke gemeenten. De graven van Holland – die regeerden van ongeveer 900 tot ongeveer 1300 - (later de staten van Holland) hebben ook het ambacht Hoogmade enige tijd rechtstreeks bestuurd. Zoals we al zagen schonk graaf Willem II Hoogmade in 1252 aan Dirk van Poelgeest. In 1252 werd Hoogmade ook een afzonderlijke heerlijkheid. Het woord "heerlijkheid" heeft niets te maken met iets heerlijks in zin van smaak of genot. Heerlijkheid als boven bedoeld, betekent niets anders dan aan de landsheer toekomende heerlijke rechten in een bepaald gebied: rechten van de heer. De heerlijkheid (een plaats dus) werd geacht deel uit te maken van het vermogen van de landsheer. Hij kon er dus over beschikken. Veel stukken grond werden dan ook verpacht en in leen gegeven. Heden ten dage gebeurt dat nog. Vele landbouwers in Hoogmade moeten pacht betalen aan de ambachtsheer, jhr mr R.W.C.G.A. Wittert van Hoogland. Wanneer een landsheer een bepaald deel van zijn gezagsrechten in een bepaald gebied uitgaf - waardoor deze rechten gingen behoren tot het vermogen van die ze ontving - werd dit gebied tot een heerlijkheid. Na de invoering van de gemeentewet in 1851 en van een nieuwe wetgeving voor de waterschappen in hetzelfde jaar waren de ambachtsbesturen een nodeloze, hinderlijke en kostbare omslag geworden, omdat hun taak aan de nieuwe gemeentebesturen en aan de polders kon worden overgedragen. Bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d. 7 juli 1864, nr 8, werd tot opheffing van alle nog bestaande ambachten in Zuid-Holland op een nader te bepalen tijdstip en op nader te regelen wijze besloten. Deze nadere regeling heeft in 1869 door de Staten, zowel van Zuid- als van Noord-Holland plaatsgehad - voor het merendeel van de ambachten bij gemeenschappelijk Statenbesluit van 28 november 1869, goedgekeurd bij K.B. van 28 december 1869, nr 13. De regeling van enkele andere ambachten was reeds eerder geschied. De werken, tot dusverre door de ambachtsbestu­ren beheerd, werden overgedragen aan de hoogheemraadschappen. De heerlijke rechten, welke de uitoefening van bestuursgezag inhielden, werden bij de Staatsregeling van 1798 afgeschaft. Het recht op de wind ging mede verloren. Schadevergoeding werd niet verleend. Bij Soeverein Besluit van 26 maart 1814 van Koning Willem I werden in beginsel de heerlijke rechten in beperkte mate hersteld, maar bij de grondwet van 1848 volgde de definitieve afschaffing, wederom zonder het verlenen van een schadeloosstelling. Als compensatie hiervoor
Jacobsladder 1985-4 blz -7- verkregen de heren van een voormalige heerlijkheid vaak een benoeming tot schout of secretaris. De heerlijkheid werd omgezet in een gemeente en door deze regeling is ook het ontstaan van de vele kleine gemeenten in ons land verklaard. De heerlijke jachtrechten werden eerst opgeheven bij de Jachtwet van 2 juli 1923, onder toekenning van een schadeloosstelling aan gerechtigden. Ook Hoogmade was destijds een zelfstandige gemeente. In 1855 echter werd Hoogmade bij Woubrugge gevoegd en werd de hele gemeente-administratie, die op dat tijdstip was opgeborgen in het Rechthuis, naar Woubrugge overgebracht. In kleine plaatsen als Hoogmade werd vroeger de administratie veelal gevoerd ten huize van de schout of van de secretaris. Dat dit ook in Hoogmade het geval is geweest, staat vrijwel zeker vast. Vergaderingen van het plaatselijke bestuur, de gemeenteraad, belegde men vaak in een apart gebouwtje of in een lokaal van een bepaald gebouw, soms in de herberg, hetwelk dan de naam "Rechthuis" kreeg. De laatste vergadering van de Hoogmadese raad werd op 18 juli 1855 in het Rechthuis gehouden. De rechten van de ambachtsheer van Hoogmade verschilden niet zoveel met die van Esselijkerwoude. Daar Hoogmade namelijk een vrije-grond heerlijkheid is, wordt van deze landen geen tiendrecht geheven. De landbouwers betalen alleen pacht aan de ambachtsheer. In 1692 bedroeg de opbrengst van deze pacht 2744 gulden en 20 stuivers. De ambachtsheer had geen windrecht. Van overzetrecht is niets bekend. Het recht van benoemingen was van dezelfde inhoud als dat van de ambachtsheer van Esselijkerwoude. Op 10 december 1825 maakte de vrijheer van Hoogmade de kerkeraad van Nederlandse hervormde gemeente erop attent, dat de vrijheer het recht van benoemingen had. Men had dat ter gelegenheid van het beroep miskend. Ook de plichten van de ambachtsheer kwamen vrijwel overeen met die van de ambachtsheer van Esselijkerwoude. In 1445 onthief graaf Filips II de heer van Hoogmade van een belasting. In een oorkonde verklaarde hij dat "Hoichtmaede" vrij van "bede" zou zijn. Voor het jaar 1600 behoorde de hoge jurisdictie van het ambacht Hoogmade aan de baljuw van Rijnland. Daarna werd de heer van Poelgeest bij het verkrijgen van de hoge heerlijkheid over Koudekerk daarmee verlijd, waardoor de twee hoge heerlijkheden Hoogmade en Koudekerk, tot de verkoop van Hoogmade aan Cornelis Sprongh in 1692, dezelfde Hoge Vierschaar hadden. Hierin hadden twee welgeboren Hoogmadenaren en acht welgeboren mannen, die werden aangesteld door de ambachtsheer evenals de regenten van de civiele jurisdictie, zitting. Deze heer betaalde uit de opbrengst van de goederen de kerk en school. Hij bezat tevens het recht van aanbieding tot de pastorie met de begiftiging van het school- en kostersambt. In 1632 bestond Hoogmade uit 43 huisgezinnen, in 1732 uit 42, in 1796 uit 43 en in 1840 uit 53 huisgezinnen. in 1796 had het dorp 237 inwoners, in 1822 waren dit er 222 en in 1840 was het inwonertal gestegen tot 309. In 1796 was de heerlijkheid 203 morgen groot. Teqenwoordig heeft ze een oppervlakte van 174 ha. Per 1 januari 1985 telden Hoogmade en Woubrugge 5014 inwoners. HANS VAN DER WERELD

MOLENDEFECT

"Een molenaar alhier (te Woubrugge, HvdW) overkwam het ongeluk, dat een der raderen door een defect, onder het malen, vast raakte, waardoor een vijftigtal kammen, als zwavelstokken afbraken. (20 december 1915)
Jacobsladder 1985-4 blz -8-

Volksvertegenwoordiging

Iets over het onstaan van onze Volksvertegenwoordiging. Er naderen weer verkiezingen en we zullen via de media weer geconfronteerd worden met partijen en mensen, programma's en beloften etc. Maar hoe is onze volksvertegenwoordiging eigenlijk ontstaan? De afdeling voorlichting van de Tweede Kamer heeft er onder andere het volgende over geschreven: De democratische vorm van zelfbestuur zoals wij die in ons land kennen, heeft een lange geschiedenis achter zich. Om de eerste levenstekenen te kunnen vinden, die in onze omgeving op het ontstaan zouden kunnen wijzen van een instelling, waaraan we min of meer de naam "volksvertegenwoordiging” kunnen geven, moeten we terug gaan naar het jaar 1464. Op 9 januari van dat jaar riep de Bourgondische hertog Filips de Goede voor de eerste maal vertegenwoordigers van de gewesten en van de toenmalige standen in het stadhuis van Brugge bijeen om met hen te beraadslagen over zijn plannen. Hij wilde aan een kruistocht deelnemen en zich tijdens zijn afwezigheid door een buitenlandse vorst, in plaats van door zijn zoon Karel de Stoute, laten vervangen. Bovendien zouden ook nog enkele andere punten aan de orde komen. Filips kon toen niet vermoeden, dat de naam van die bijeenkomst "Staten-Generaal" - voor die gelegenheid voor het eerste gebruikt - meer dan vijfhonderd jaar later nog zou worden gebruikt. Het ligt voor de hand, dat die naam thans van kracht is voor een instelling, die een geheel ander karakter heeft dan die bijeenkomst van vijf eeuwen geleden. De staten, of liever "standen", waren oorspronkelijk de groepen, die tot een zekere hoogte de bevolking vertegenwoordigden: de adel, soms de geestelijkheid en in alle gevallen de steden. Ofschoon ze alleen bijeen kwamen, wanneer de vorst hen daartoe opriep, hadden ze een aanzienlijke invloed, want de vorst kon geen nieuwe belastingen heffen zonder hun toestemming en ze konden voor hun medewerking soms bepaalde gunsten verkrijgen. Net zoals in Engeland treffen we hier dus de regel aan: "geen belasting zonder vertegenwoordiging". Ofschoon de gewesten provincies werden genoemd, werd elk van hen als min of meer zelfstandig beschouwd. Wanneer een en dezelfde landsheer echter souvereiniteit over de verscheidene gewesten verkreeg, trachtte hij tegelijkertijd met de vertegenwoordigers van die gewesten te onderhandelen. Zo kwamen dus via de "Staten-Provinciaal" de "Staten-Generaal" tot stand. Er zijn verschillen met de situatie van nu: elke afvaardiging vertegenwoordigde een gewest en stemde alleen voor dat gewest, overeenkomstig de instructies die het bestuur van het gewest zijn afgevaardigden had meegegeven. Voor dat tijdstip van de eerste bijeenkomst der "Staten-Generaal” leidden de landsheren een nogal zwevend bestaan, ook waar het op "parlementair" overleg aankwam. Ze moesten voor allerhande beraad, voor het spreken van recht en vooral voor hun zogenaamde "bede" (het vragen van geld voor de hofhouding, het voeren van oorlog etc.) stad en land afreizen. In die bede kan men de vorm van de Troonrede herkennen. Na de Bourgondische hertogen kreeg keizer Karel V in 1506 de souvereiniteit over de Nederlanden. Dat waren de gewesten, die thans het Koninkrijk der Nederlanden vormen, alsmede de zuidelijke gebieden, waarvan nu de meeste tot Be1gië behoren. Toen Karels rijk werd verdeeld, vielen de noordelijke Nederlanden toe aan Spanje en tijdens de regering van Filips II begonnen zij in het midden van de zestiende eeuw hun lange strijd om zich van de Spaanse overheersing te bevrijden. De prinsen van Oranje speelden in deze oorlog een belangrijke rol. Dat deden echter ook de Staten-Generaal, die zichzelf beschouwden als de bewaarders van de souvereiniteit, nadat ze het gezag van de vorst in 1581 formeel hadden afgezworen.
Jacobsladder 1985-4 blz -9- In 1648 werd de onafhankelijkheid van de Nederlanden eindelijk erkend door alle deelnemende landen van de Vrede van Munster. In werkelijkheid had de reubliek van de Verenigde Nederlanden toen al een aantal jaren onafhankelijkheid gekend. Twee Eeuwen Republiek De naam "Staten-Generaal" kreeg wat meer inhoud en betekenis, toen na de totstandkoming van de republiek, de vertegenwoordigers van de verscheidene gewesten zich wat steviger in dat college hadden verenigd. Het was echter opmerkelijk, dat niet een geografisch centraal gelegen plaats als Utrecht tot vaste zetel werd gekozen, maar ’s Gravenhage, dat van 1588 af de vergaderplaats van de Staten-Generaal is geweest. Voordien kwam men op verschillende plaatsen bijeen, bijvoorbeeld te Gent en te Brussel. Een vergelijking met de situatie van toen laat ten aanzien van ons huidige parlement tal van verschillen zien. Men kende toen ondermeer het tegenwooedige twee-kamerstelsel niet en de taken, plichten en rechten van de volksvertegenwoordiging waren destijds geheel andere. Het gewest Holland voerde doorgaans de boventoon, omdat het 't rijkst en meest vooraanstaand was. Het droeg als meest welvarend, onder andere door de handel, ook het grootste deel in de algemene middelen bij. Een aanzienlijk punt van verschil tussen toen en nu is ook, dat elke afvaardiging van een afzonderlijk gewest namens en uitdrukkelijk op last van haar eigen opdrachtgevers oordeelde en stemde. Kwam men voor onverwachte beslissingen te staan, dan moest men in de letterlijke zin "thuis" nieuwe instructies gaan halen. Gezien de gebrekkige en spaarzame middelen van communicatie en vervoer, was het parlementair beraad dus nogal eens tijdrovend. Men kan overigens voor deze periode uiteraard over de hele lijn nog slechts van een vrij primitieve vorm van volksvertegenwoordiging spreken. Niettemin was er een bepaald systeem, waarbinnen het volk - in zoverre het althans in de Provinciale-Staten was vertegenwoordigd - invloed in de nationale aangelegenheden kon uitoefenen. Van de andere kant had het vertegenwoordigd lichaam meer macht dan in een parlementair stelsel. Er bestond immers geen werkelijk uitvoerende macht en ofschoon sommige ambtenaren van de Staten-Generaal zich tot een soort minister ontwikkelden, moesten alle belangrijke beslissingen in voltallige vergaderingen worden genomen, nadat men voorbereidende besprekingen in de commissies had gevoerd. De Staten-Generaal stelden gezanten aan en ontvingen vertegenwoordigers uit den vreemde en ze onderhielden betrekkingen met staatshoofden. De Staten-Generaal hadden geen vaste voorzitter. Elke provincie leverde op haar beurt een dergelijke functionaris. Het is wat moeilijk te begrijpen, hoe zulk een stelsel toch zo’n lange tijd stand kon houden. Er waren nogal wat nadelen aan verbonden, maar het systeem "werkte" toch wel. Vooral omdat er voortdurend een aantal leden en ook sommige functionarissen waren, die zo’n invloed uitoefenden, dat de beslissingen gewoonlijk overeenkomstig hun opvattingen werden genomen. De samenstelling van de provinciale afvaardigingen veranderde veelvuldig, maar een gering aantal afgevaardigden kwam gedurende vele jaren telkens weer terug. Tezamen met hen bleef de griffier van de Staten doorgaans lange tijd in functie en hij was vaak de spil, waaromheen de staatszaken draaiden. De afvaardiging van de belangrijkste provincie, Holland, had bovendien voortdurend een rechtskundig adviseur, die meer en meer een hoogst belangrijke rol achter de schermen speelde, soms zelfs ook wel in het publiek. Uit het feit, dat het gewest Holland zo rijk en machtig was, vloeide voort dat deze naam voor de hele natie ging gelden.
Jacobsladder 1985-4 blz -10- Drenthe, Noord-Brabant en Limburg hadden een wat moeilijke positie. Eerstgenoemd gewest stond lange tijd rechtstreeks onder de macht van de keizer; Noord-Brabant en Limburg werden tijdens de tachtigjarige oorlog op Spanje veroverd en werden "generaliteitslanden" genoemd. Ze werden bestuurd door de overige gewesten, die er ook ambtenaren benoemden. Het waren wingewesten, die wel belasting mochten betalen, maar maar verder nauwelijks iets in te brengen hadden. Verscheidene verzoeken om tot de Staten-Generaal te mogen toetreden werden (tot 1796) afgewezen. Gedurende deze periode speelden de prinsen van Oranje - hoewel met verscheidene onderbrekingen - een gewichtige rol in zaken van nationaal belang. Ze hadden geen erfelijke rechten; ze werden benoemd als aanvoerders van leger en vloot van de republiek, maar soms benoemden de Staten-Generaal hen ook niet in die functies. De benoeming tot stadhouder gebeurde door de afzonderlijke staten. De vergadering van de Staten-Generaal werden in 1593 permanent en sedert dat jaar kwamen ze bijna twee eeuwen lang bijeen, totdat de Franse revolutie in 1795 ook ons land overspoelde. Geen van de dagen van de week was tijdens die periode in beginsel van vergaderen uitgesloten, ook de zaterdagen en zondagen niet. Wat de "saturdagen” betreft: dat is ook in latere jaren nog vrij lang zo geweest. In de periode van de republiek bestonden de Staten-Generaal uit wisselende aantallen leden; de gewesten vaardigden niet telkens een zelfde vast aantal parlementariërs af. Voor wat de Tweede Kamer na de Franse overheersing betreft: in 1814 werd begonnen met de omvang van 55 leden; het jaar daarop werd dit op 110 bepaald. Later was er een nauwe samenhang met verschillende malen gewijzigde bepalingen van de Kieswet. In 1848 telde de Tweede Kamer 68 leden; in 1862 waren het er 72; 1868 80; 1884 86 en van 1887 tot 1956 100. In dat jaar werd de Tweede Kamer tot 150 leden uitgebreid (de Eerste Kamer van 50 naar 75). De eigen staten van het gewest Holland plachten in de tegenwoordige vergaderzaal van de Eerste Kamer bijeen te komen; de Staten-Generaal van de republiek deden dat (na 1588) aan enkele aan de zogenaamde “Trèveszaal” grenzende vertrekken. Zij hadden - zeker aanvankelijk - een heel wat minder riante vergaderruimte dan de rijke staten van Holland. (wordt vervolgd ) WIM KORTELING

LANGER LICHT

"Destijds werden de straatlantaarns in ons dorp des avonds te tien uur gedoofd. Onze trouwe nachtwaker Terhorst begon wel om tien uur, doch was met de laatste petroleumlamp eerst te ruim elf uur gereed, zoodat degeen, welke van een vergadering of een bezoek kwam, nog met licht thuis kon komen. Doch met het electrisch licht werd dat anders. In enkele minuten zijn alle lampen gedoofd en het ongerief was groot. B en W. besloten nu, zeker tot aller genoegen, dat de lantaarns blijven branden tot elf uur des avonds. Zou het intusschen niet wenschelijk zijn, dat op verschillende punten van ons dorp, een lamp den geheelen nacht bleef branden?" (1 oktober 1929)
Jacobsladder 1985-4 blz -11-

Vierambachtspolder

Polder Vierambacht bestaat tweehonderdvijftig jaar Op 11 januari 1986 zal het tweehonderdvijftig jaar geleden zijn dat de stichting van de Polder Vierambacht - gelegen tussen Woubrugge, Rijnsaterwoude, Ter Aar en Oudshoorn - zijn beslag kreeg. Op die datum verleenden de staten van Holland aan de ambachtsheren van de vier heerlijkheden octrooi tot droogmaking van negen kleine polders, welk gebied na samenvoeging Polder Vierambacht zou gaan heten. Hoewel de Polder Vierambacht sinds 1 januari 1979 niet meer zelfstandig bestaat (zij maakt sindsdien deel uit van het waterschap "De Aarlanden", gevestigd in Ter Aar), wil de historische vereniging toch aandacht aan dit jubileum schenken. We doen dat door het integraal publiceren van een artikel van de hand van O.C. van Hemessen, die deze bijdrage (waarvan een exemplaar aanwezig is in de collectie van het Museum "Van Hemessen”) op 30 mei 1936 publiceerde in de toenmalige "Rijnlandsche Courant". Dat blad, een uitgave van drukkerij "Rijnland", verscheen in Alphen aan den Rijn. Meer over de geschiedenis van de polder is te lezen in het in januari te verschijnen boek "Polder Vierambacht, de geschiedenis van een droogmakerij" van de hand van onze secretaris, Hans van der Wereld. WIM KORTELING KORTE KRONIEK VAN DE POLDER VIERAMBACHT De polder "Vierambacht en Jacobswoude", destijds bestaande uit negen kleinere polders of gedeelten daarvan, genaamd zijnde: Vroonlandse polder onder Woubrugge. Zwetpolder kleingedeelte Rijnsaterwoude. Heerenwegspolder, gedeeltelijk Ter Aar. De Middelpolder, onder Ter Aar. Uiteinder, onder Ter Aar. Heuvelpolder onder Oudshoorn. Kalkovense polder, onder Oudshoorn. Kleine polder, onder Oudshoorn. Outhoornse polder, onder Oudshoorn, aanvangende in het jaar 1638. 1638 (28 april) Contract van de eigenaren der landen, gelegen te oosten van de Woudwatering en ten westen der Vroonwatering alsmede de landen ten oosten der Vroonwatering en ten westen der Heere of Heirweg om tot een corpus (ligchaam) te komen en te bepolderen (ontstaan der Vroonlandse polder). 1642 Eerste rekening Vroonlandse polder (begin van het venen of slagturven) 1659 Bleek na gedaan onderzoek dat het contract van 1638 aangegaan met het originele ter secretarie van Rijnland te accorderen (overeen te komen, iets dat vroeger niet vanzelfsprekend was. Red.) De eigenaren van de landen ten zuiden van de Kerkvaart (welke vaart lag van de Woudwatering naar het dorp Jacobswoude, ook wel Jaswou genaamd), moesten voor hun rekening het verlaat (of sluis) onderhouden, 't welk lag nabij ‘t Regthuis tegenover de Kerk te Woubrugge.
Jacobsladder 1985-4 blz -12- 1702 De kade der Vroonlandse polder des winters overgelopen, moest des zomers opgehoogd worden. 1714 Verlaat in het dorp Woubrugge hersteld en vergroot tot doorvaart van grotere schepen thans het raadhuis van Woubrugge). 1736 (11 januari): Octrooi van Hare Groot Mogende Statenvan Holland enz. tot droogmaking van de Verenigde Polders, nu genaamd Vierambachtspolder. (8 october): Eerste vergadering van het bestuur der Vierambachtspolder. De schouten van de ambachten Esselijkerwoude, Oudshoorn en Ter Aar maakten altijd leden van het bestuur uit en waren om beurte dijkgraaf, de eerste 5 achtereenvolgende jaren de beide laatsten ieder 3 jaar, de secretaris dier ambachten was dan secretaris van de polder, de ambachtsheren benoemden ieder daarbij nog twee heemraden. 1737 De Vroonlandse polder verkreeg vergunning om een valbrug te mogen leggen over de Kerkvaart, lopende langs het Regthuis te Woubrugge. Er werd bepaald dat de nieuwe ringdijk zou lopen achter de huiserve van het dorp Woubrugge en de oude polderkade langs de Woudwatering zou blijven liggen. (9 augustus): werd de ringdijk aanbesteed; besloten om in de Amsterdamse, Leidse en Haarlemmer Courant die aanbesteding te plaatsen en dezelve in percelen door verschillende personen te laten uitvoeren. Ook werd de eerste achtkante molen aanbesteed. De landmeter Bolstra ontving f279,10 voor het uitmeten van de polder; twee huizen, welke stonden aan de dijk van de Zwetpolder werden verwijderd. 1738 (20 en 21 maart): De dijk door dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland geïnspecteerd en in orde bevonden alsook de nieuw gegraven haven aan de Braassemermeer nabij de Zwetpolder. Buitenlanden langs genoemd meer aangekocht door het polderbestuur. (28 april): De Vroonlandse en Zwetpolder verenigd (de dijk tussen die polders verwijderd, thans de Zwetweg). 1739 Vroeger bestaande molens gewijzigd. 1740 Eerste molenaars van de polder genaamd: Corn. Kroon en Corn. Molenaar. Begin uitmaling van de polder. Maarten Waltman (bekend uit de brieven der brandstichters van Woubrugge), benoemd tot toezichter (opzichter). 1742 Na de eerste 5 jaar in het Regthuis te Woubrugge vergaderd te hebben thans voor het eerst in het Regthuis te Ter Aar.
Jacobsladder 1985-4 blz -13-

Watermolenaar

WATERMOLENAAR GERRIT GROEN In januari 1927 overleed Gerrit Groen, de laatste van de lange rij van molenaars van de Polder Vierambacht, een der grootste polders in Rijnland. Tot de stichting van het stoomgemaal in 1879 sloegen twaalf molens het water uit deze polder in Rijnlands boezem. Gerrit Groen aanvaarde op 30 oktober 1858 zijn werkzaamheden. Hij was afkomstig van Nieuwerkerk aan de IJssel. Groen begon zijn molenaarswerk in een benarde tijd: veel mensen overleden aan cholera. Ook Arie Kroon, op wiens molen Groen kwam, was aan die ziekte bezweken. Groen was aanvankelijk molenaar op de bovenmolen aan de Heuvel weg. Later verhuisde hij naar molen nummer 2, toen daar zijn voorganger Jan de Roos was overleden. Op deze molen bleef Gerrit Groen tot het jaar 1870, toen zijn molen alsmede molen nummer 4 tijdens een hevig onweer afbrandde. Molen nummer 2 werd niet herbouwd, in tegenstelling tot nummer 4, waarop de weduwe Mulder had gewoond. Deze werd hem opgedragen te bedienen, welke taak hij tot 1879 bleef verrichten. In dat jaar aanvaardde Groen een werkkring aan het gemaal. In 1908 hij gepensioneerd. Zijn zomerhuis mocht hij blijven bewonen. Dat was ook de plaats waar hij stierf, na bijna zeventig jaar aan de Polder Vierambacht verbonden te zijn geweest. Andere molenaars waren: Izaak Vos, C. Vrolijk, A.Kroon, C. Breeveld, J. Kroon, S. van Bijeren, c. Kroon sr, C. Kroon jr, D. van Zijl, C. Molenaar, F. den Hertog, P. de Wit, A. Kroon, F. Hartog, J. Vrolijk, C. van Klaveren, C. Hoogeveen, A. Kroon, P. Mulder, D. Molenaar, H. Mulder, H. van Harten sr., W. Buurman, J. Kroon, A. Vrolijk, A. Kroon, M. Kroon, J. van Vliet en H. van Harten. (Uit: De Rijnbode, 21 januari 1927) HANS VAN DER WERELD + + + Inspectie gehouden van de ringsloot; besloten om bagger uit de ringvaart te werpen in de poeltjes welke zich in het buitenland bevonden. (12 december): Aan den landmeter Bolstra opgedragen de polder en de landen te meten en te karteren. 1744 Besloten een vasten penningmeester te laten benoemen. Verloting der ingekavelde landen. De ambachtsheer van Esselijkerwoude verkreeg als schadevergoeding van het viswater der thans vervallen Kerkvaart en Vroonwatering het water van de tochten in de polder. (12 mei): Ten behoeve van het ambacht Esselijkerwoude werd een strook buitenland van 100 roede afgestaan voor 3 gulden en 3 stuivers, liggende naast de Zwetweg voor de Wijde Aa "omme geapproprieert te werden tot galgeveld" (het oude galgeveld dat nabij Jacobswoude lag was vervallen door het uitvenen en droogmaken). In het najaar had een grote verpachting plaats van de bouwlanden. Het kool- en raapzaad bracht op f 18280 en haver en gerst f 6213.
Jacobsladder 1985-4 blz -14- 1745 (27 oktober): Eerste schouw, gedreven over sloten en tochten. 1746 De laatste huizen en schuren aan weerszijde van het dorp Jacobswoude door het bestuur van de polder tegen taxatie overgenomen en afgebroken. Besloten langs de nieuw gemaakte weg twee rijen wilgebomen te planten en de deellanden publiek te verkopen. 1747 De weg achter het dorp Woubrugge gepuind en gezand; voor bijna iedere kavel achter Woubrugge een vrije in- en uitvaart gemaakt door het verwijderen van de aanweziqe sloten. Alle sloten en tochten onder Esselijkerwoude gereed. 1748 Een heinsel (heining) langs de dijk achter Woubrugge gepoot en het laatste veen uit de oude weg tussen de dorpen Jacobswoude en Woubrugge vervoerd. 1750 Besloten de kaart van de polder te laten etsen en ervan 600 te laten drukken, kosten f 1 per stuk 1751 Rijnland waarschuwt de dijken goed na te zien daar de lekdijk boven Jaarsveld is door gebroken. De landmeter Bolstra ontvangt voor het meten en karteren van de polder duizend gulden. De toeziender Waltman vast aangesteld voor 10 jaar op f 600 per jaar, daarna op f 200 per jaar. 1755 Molenaars aan de meermolens 5, 6, 7 en 8 kregen ontslag, doch mochten nog een jaar blijven wonen; de molens aan de heuvel en aan de Aardam konden het water genoeg verwijderen. 1757 Een partij wilgebomen verkocht van de rode paal (staande op de grens van Oudshoorn) tot aan de Kruisweg. Besloten te proberen welke bomen het best op de wegen zouden groeien, elsen, iepen, essen en peppels. 1758 De molen nummer 8 aan de Meer verkocht voor f 2200. De overige 3 molens nog niet in gebruik genomen. Verordening, dat het zandpad achter Woubrugge niet met beesten bereden mocht worden en langs het pad werden palen geplaatst. Het polder bestuur vergaderd in de herberg op de hoek van de Ridderbuurt genaamd: "’s Lands Welvaren", bewoond door hospus Hendrik Mulder.
Jacobsladder 1985-4 blz -15-

Verkaveling

In het particulier archief van een der eerste eigenaren, werd de uitslag van de eerste verkaveling teruggevonden. Het stuk luidt: "Cavel cedulle van 30 Kavels van ieder 30 morgen. In de geoctroyeerde Droogmakerij van de Vier Ambachtspolder onder Esselijkerwoude (Woubrugge). Eerst getrokken bij 15 loten, ieder lot van 2 kavels van 60 morgen en daarnae bij loten van enkele kavels van 30 morgen gecavelt, geloot en bij blinde lotinge op den 20 Maert te beurt gevallen als volgt onder Esselijkerwoude". Getrokken Namen Aantal kavel morgen 21, 22 Unico Willem Grave van Wassenaer, 60 Heere van Twikkelo 19, 20 Mr Dirk de Raad, burgemeester van Leyden 60 3, 4 Dideriek van Leyden, Heere der steede ende 60 Ambacht van Vlaerdinge 27, 28 Coenraed Pieter van Leyden, Heers van 60 Nieuwland etc. ende Klaes Pietersz. Woud 25, 26 Mr Mispelbloem Beijer, Heere van 60 Zuid- Scharwoude etc. 5, 6 Joh.Vergeel, koopman te Amsterdam 60 17, 18 Vrouwe Anna Margaretha Bentinck, Douarière 60 Baronesse van Wassnaer van Duivenvoorde 29, 30 Vrouwe Johanna Bakker, weduwe Renier 60 Uijlenburg en Douarière Bentinck 9, 10 Gerrit Roos, schepen van Rotterdam 60 13, 14 Mr Arnoldus de Sterke, Vrijheer van 60 Esselijkerwoude en Cornelis van Schellingerhoud, mede Vrijheer van Esselijker- en Heer Jacobswoude 15, 16 Cornelis van Schellingerhoud, Vrijheer van 60 Esselijker- en Heer Jacobswoude 11, 12 Johan Baartman, koopman te ‘s Gravenhage 60 (De Kerk van Esselijkwoude ontving voor het 60 deel dat zij daarin had f 700) 7, 8 Mr Nicolaes Tiorck en Johannes Oldenhoven 60 en mr Jacob Versijden 23, 24 Mr Theodoor van Snakenburg 60 en acht andere personen + + + Kavels 1 en 2 werden verdeeld onder de volgende inwoners van Woubrugge: Maritje de Wilde, 6 morgen Cornelis Verkade, 21 morgen Cornelis en Magteld Lans, 3 morgen Pieter Vermeer, 11 morgen Huijbert de Groot, 6 morgen Huijg van Verwen, 2 morgen Anthony Pouw, 2 morgen en 17 eigenaren welke minder een morgen in de polder hadden, deze werden na taxatie uitkering gedaan. De morgen was toen getaxeerd op 255 gulden. (Een Rijnlandse morgen: 0,8516 ha)
Jacobsladder 1985-4 blz -16-

Herinneringen van een gemeentesecretaris(2)

DE POLITIE VROEGER EN NU Over het hierboven gestelde onderwerp iets schrijven is voor mij niet eenvoudig. Niet omdat ik een hekel aan de politie heb maar omdat ik ruim dertig jaar onder permanent toezicht - of om het wat mooier uit te drukken: onder permanente begeleiding - van de politie heb geleefd. Mogelijk dat er zijn die menen dat dit maar goed is ook, omdat ik daardoor misschien nog een beet je in het gareel gehouden ben! Vijftig, zestig jaar geleden was de politieman, vooral op de dorpen, de martiale figuur, die er voor zorgde dat op een, in onze huidige ogen, onbegrijpelijke wijze wet een en verordeningen werden nageleefd en schuldigen werden gestraft. Dit laatste op een wijze waaraan velen nog met zekere weemoed denken, namelijk met de harde hand, al dan niet voorzien van een gummistok. Een wijze die niet geheel pijnloos was maar die er voor zorgde dat ontzag en gezag gehandhaafd bleef. Vroeger, en dan hebben we het over de twintiger- en dertiger jaren, waren er in de gemeente Woubrugge twee gemeenteveldwachters en een rijksveldwachter. Hoogmade had een gemeenteveldwachter terwijl in Woubrugge naast de gemeenteveldwachter een rijksveldwachter gestationeerd was. De gemeenteveldwachters werden van gemeentewege aangesteld en bezoldigd en stonden onder direct gezag van de burgemeester. Uit eigen ervaring weet ik, dat er voor deze ambtenaren geen werkrooster bestond. Zij werden geacht vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week beschikbaar te zijn en elke werkdag dienden zij van hun bevindingen verslag te doen aan de burgemeester. Teneinde te controleren of zij hun route door de gemeente ook wel echt gemaakt hadden waren zij in het bezit van een “dagboekje” waarin ze op hun tocht door de gemeente van een inwoner een handtekening lieten plaatsen ten bewijze, dat ze er werkelijk waren geweest. Dat dat plaatsen van handtekeningen dan ook gepaard ging met een gemoedelijk praatje en soms ook met een kopje koffie of andere versnapering tekent de goede verhouding, die er ook toen tussen politie en bevolking bestond. Woubrugge had in die tijd ook al een in Hoogmade wonende wethouder-loco-burgemeester, die op gepaste wijze moest worden ingelicht over gemeentelijke zaken. De daarop betrekking hebbende stukken en bescheiden werden in veel gevallen door de in Hoogmade gestationeerde veldwachter, die in dat geval dus als gemeentebode fungeerde, meegenomen en weer teruggebracht. Omdat de afstand Woubrugge-Hoogmade door veel Hoogmadenaren niet kon worden overbrugd – openbaar vervoer was nog schaars en dikwijls ontbrak het geld om er gebruik van te maken - was de veldwachter van Hoogmade ook voor veel inwoners de "gemeentebode". Van een splitsing van politie te land en te water was toen in de gemeente Woubrugge geen sprake. Controle op visserij en jacht - want ook toen was stropen voor velen een geliefde bezigheid of sport – betekende dus ook dienstuitoefening per boot. In een gemeente als Woubrugge met zoveel boezem- en polderwater een zeer tijdrovende aangelegenheid met daarbij de omstandigheid, dat die dienst praktisch steeds in de avond of in de nacht moest plaats vinden. Natuur lijk waren ook toen de stropers de politie wel eens te vlug af maar aan laatstgenoemden kon improvisatietalent niet worden ontzegd zoals bijvoorbeeld in het geval dat een veldwachter, bij gebrek aan een boot een kaaskuip en een plank van een boer "leende" om de Wijde Aa nabij Ofwegen over te varen. Voor zover bekend zonder dat hij succes boekte! De mogelijkheden van de politie waren toen niet zo groot in vergelijking met de huidige politieman. Bij het niet voldoen aan een teken tot stoppen beschikt de tegenwoordige politieman meestal direct over een motorvoertuig en daarin om collega's te waarschuwen ook over
Jacobsladder 1985-4 blz -17- portofoon. Vroeger was dat anders. Toen een schipper, die met de motor aan de Does kwam afvaren en verzocht werd even aan de brug te meren om zijn vergunning daarvoor te tonen, daaraan, om uiteraard verklaarbare redenen, geen gevolg gaf bleef er maar een mogelijkheid over, namelijk trachten om hem ergens anders tot stoppen te dwingen. Per fiets werd daarom via het Noordeinde en de Veenderpolder koers gezet naar de Zuidhoek, waar bij café Broekhof een roeiboot werd gecharterd, van waaruit in het Paddegat het schip werd “geënterd” en de boosdoener toch nog de hem toekomende “prent” oftewel bekeuring kreeg. In de dertiger-jaren had de gemeente Woubrugge ruim tweeduizend inwoners - nu ruim vijfduizend - zodat de verhouding inwoners ­politie niet zoveel veranderd is. Toen drie en nu is de organieke sterkte, als ik het goed weet, zes. Moet daaruit verklaard worden, dat er ten aanzien van overtredingen, misdrijven, vandalisme - toen kattekwaad of baldadigheid genoemd - niet zoveel veranderd is. Misschien niet, maar wel is aard van alles waarmede de politie te maken heeft anders geworden. Het verkeer is veel drukker geworden en het toezicht is daarop ingesteld. Toen - in de dertiger-jaren - had de politie nog te maken met de controle op luistervergunningen, die men moest hebben als men een radio in zijn auto had. Of - in samenwerking met de in de gemeente gestationeerde commies van de belasting - met de controle op de belastingplaatjes, al dan niet voorzien van een gaatje, op de fiets. Speciale aandacht vroegen vroeger de kermissen of oranjefeesten. Daarbij werd soms assistentie gevraagd van politiemensen uit de omgeving, dikwijls op basis van "wederdienst”, omdat ook, vooral in Hoogmade een zeker bende-wezen niet kon worden ontkend. Deze jeugdgroepen, dikwijls aangeduid als "de zwarte bende” en met een zekere regelmaat na een aantal jaren weer opduikend, vonden ook toen, net als nu, het veldwachtertje pesten een fascinerende sport, die vooral tijdens de kermisdagen tot volle wasdom kwam. Aanleidingen waren er dan genoeg al was het maar de aanwezigheid van de jeugd uit de omringende plaatsen, die trachtte van het plaatselijke vrouwelijk "schoon” te snoepen. Spannende dagen in elk geval gevolgd door de noodzaak voor een der rijksveldwachters om zich van een nieuw hoofddeksel te voorzien, aangezien zijn pet als trofee was meegenomen en in een buurgemeente nog jaren een ereplaats in zijn woning innam. Niet ontkomen kan worden aan de politie in "oorlogstijd”, want ook Woubrugge heeft haar bezettingsjaren gehad. Van de politie is in die periode veel gevergd en heel veel zaken moesten, tegen de voorschriften van de bezetter, in het belang van de bevolking worden geregeld. Vooral in die tijd was de politie de vriend van de inwoners. In die oorlogstijd werd ook een eind gemaakt aan de instelling van de gemeenteveldwachter. Alles werd centraal geregeld en de veldwachter ging van de gemeente- in staatsdienst over. In Leiderdorp kwam toen al het groepsbureau, bemand met goede, maar soms een "verkeerde” commandant. Ondanks het feit, dat heel veel door de vingers werd gezien, vooral op het gebied van de voedselvoorziening, overleefden de plaatselijke politie-ambtenaren de vijf bezettings­jaren en kon vol goede moed worden begonnen aan de wederopbouw. Niet meer echter als gemeenteveldwachter, want zoals zoveel zaken, werd ook het politieapparaat gereorganiseerd. De kleine gemeenten kregen rijkspolitie, zij het dat de burgemeester hoofd van de plaatselijke politie bleef en in goed overleg met de groepscommandant in Leiderdorp, elke week de postcommandant van Woubrugge en Hoogmade op bezoek kreeg om met hen aan de hand van het rapportenboek de situatie voor zover de politie daar iets mee te maken had door te nemen.
Jacobsladder 1985-4 blz -18- Geen eenvoudige situatie natuurlijk, en binnenskamers zal nog wel eens de competentieproblematiek aanleiding hebben gegeven tot diepzinnige beschouwingen en heftige discussies. Maar ook hieraan went iedereen en nu weet men gewoon niet anders. En wil men waarschijnlijk ook niets anders, want de plannen om te komen tot een provinciale politie schijnen geen kans van slagen te hebben. De naoorlogse ontwikkelingen met de politie in de gemeente Woubrugge hebben geleid tot een groot aantal mutaties. Gemeenteveldwachters hadden nu eenmaal een veel grotere band met de gemeente en hadden ook niet zoveel mogelijkheden om te wisselen van standplaats. Bij de rijkspolitie gaat dat, in groter verband, veel gemakkelijker en daarenboven is er bij de rijkspolitie een grotere promotiemogelijkheid. Daardoor is mogelijk ook een meer afstandelijker verhouding tussen bevolking en politie ontstaan. In sommige opzichten misschien wel goed uit het oogpunt van een zo objectief mogelijke benadering van de problemen maar anderzijds ook afbreuk doende aan de vertrouwensrelatie tussen bevolking en politie Daarnaast dienen de huidige politiemensen veel meer te worden ingeschakeld bij diensten in andere delen van de groep of het district en wordt tegenwoordig gewerkt vanuit een “politiebureau" waar men terecht kan gedurende een aantal uren per dag. Verder verloopt het contakt in hoofdzaak via het groepsbureau. Vroeger was de politie altijd thuis en uit de heel vroege tijd weet ik nog wel, dat de politieman in Hoogmade de eerste en enige telefoonaansluiting had in het dorp – met telefoonnummer 1 – waar men dan ook regelmatig gebruik van maakte, als het postkantoor gesloten was. En waarvan ook gebruik werd gemaakt door een slager in het Westland, die bij hondeweer om acht uur ’s avonds opbelde, dat een neefje, waarvan de ouder op een boerderij in de Bospolder woonden, in verband met het slechte weer niet naar huis kon komen en verzocht het even bij die ouders te gaan zeggen. Toen de reactie niet zo spontaan was, merkte hij op dat hij er van uitging dat de veldwachter toch nog zijn ronde moest doen! Ook toen was "smeergeld" al in zwang want hij vertelde door de telefoon, dat hij, als hij langs kwam, wel eens een worst zou aanbrengen. Jammer genoeg is hij nooit meer langs gekomen. Zo was het en zo is het. Gelet op de aard van het beestje zullen ook de inwoners van Woubrugge wel nooit zonder politie kunnen. Maar als het niet slechter wordt dan tot nu toe is dat geen probleem. Met elkaar en met een beetje begrip voor elkaar, zal het dan best lukken. H.J. HOOGENBOOM + + +

WONINGBOUWVERENIGING

OPRICHTING WONINGBOUWVERENIGING "Op uitnoodiging van den burgemeester dezer gemeente kwamen een dezer dagen een 12-tal ingezetenen bijeen, teneinde de moge- lijkheid en wenschelijkheid van het oprichten eener bouw­vereeniging te overwegen. Eenparig was men van oordeel dat een nijpend tekort aan goede woningen bestaat, zoodat besloten werd tot oprichting eener woningbouwvereeniging om zoo de noodige maatregelen te treffen". (17 mei 1929)
Jacobsladder 1985-4 blz -19-

Testament Cornelis Zandvliet

Nadat in de achttiende eeuw slechts een Hoogmadenaar tot priester werd gewijd, namelijk in 1763 Cornelis Witzenburg (1739-1809), duurde het ruim honderd jaren alvorens opnieuw een geboren Hoogmadenaar in de geestelijke stand trad. Dat was Cornelius Zandvliet. Hij was op 10 januari 1837 geboren en studeerde te Warmond. Op 15 augustus 1861 werd hij door de toenmalige bisschop van Haarlem, mgr F.J. van Vree, gewijd. Bij die gelegenheid ging het volgende “rapport” over hem naar de bisschop: "Klein en ietwat schuingebogen van gestalte; van goede middelmatige bekwaamheid en zeer goede ijver. Ik heb hoop, dat hij het goed doen zal. Ootmoedig en innemend van uiterlijk, ofschoon hij vroeger scherp is geweest”. Wat er met dat laatste bedoeld werd is niet duidelijk; daarover kon ook het bisschoppelijk archief in Haarlem geen uitsluitsel geven. Vier dagen na zijn wijding, op 19 augustus 1861, deed Cornelius Zandvliet zijn eerste H. Mis in zijn geboortedorp. Op 27 augustus werd hij benoemd tot kapelaan te De Goorn, maar in november van dat jaar wegens ziekte "uit de bediening" gesteld. Op 27 november 1883 werd hij rector van het Sint-Jacobus-godshuis in Haarlem. Deze functie behield hij tot zijn overlijden op 14 april 1886. Op 1 januari 1882 maakte Cornelius Zandvliet zijn testament, waardoor het zogenaamde Fonds Pastoor Terpoorten zijn beslag kreeg. Joannes Aegidius Terpoorten was van 6 februari 1858 tot 23 september 1872 pastoor te Hoogmade geweest. Zandvliets testament bepaalde dat negentien aandelen, ieder groot duizend gulden, aan het rooms-katholiek parochiaal kerkbestuur van Onze Lieve Vrouwe Geboorte te Hoogmade in volle eigendom moest worden geschonken. Hoe kwam Zandvliet aan zoveel aandelen? Die had hij bij testament, d.d. 25 juni 1873 van pastoor Terpoorten gekregen. Deze had zich na zijn pastoraat te Hoogmade in Brummen gevestigd, waar hij op 16 december 1880 was overleden. Het Hoogmadese kerkbestuur mocht het legaat slechts aanvaarden onder strikte bepalingen en voorwaarden. Zo moest het kerkbestuur met ingang van 1 juli 1882 enkele jaarlijkse uitkeringen doen. Aan Koosje Schut, dochter van Henricus Schut en Maria Terpoorten, woonachtig aan de Oude Rijn te Leiden, moest haar leven lang jaarlijks zeventig gulden worden uitgekeerd, te betalen in twee termijnen (januari en juli), telkens vijfendertig gulden. Pietje Verbij en Kaatje Bos, de twee dienstboden van wijlen pastoor Terpoorten, moesten ieder tot aan hun dood jaarlijks driehonderdvijfenzestig gulden ontvangen, te betalen in twee termijnen (januari en juli), telkens honderdtweeëntachtig gulden en vijftig cent, bij overlijden tot en met de sterfdag. Bij het overlijden van een van deze twee dienstboden voor Koosje Schut, zou de uitkering aan deze nicht van de pastoor gebracht worden op tweehonderd gulden per jaar, te betalen in twee termijnen (januari en juli), telkens honderd gulden. Zandvliet bepaalde voorts: “Mogt de goede God mij nog in leven hebben gelaten, als slechts een van de drie regthebbenden is overgebleven, dan zij aan mij het regt voorbehouden, om jaarlijks, mijn leven lang, voor een mij bekend doel over tweehonderd gulden te beschikken”. Het Hoogmadese kerkbestuur zou de aandelen moeten behouden en in geval van uitloting de losgekomen gelden weer solide en rentegevend moeten beleggen. Tot bovengemelde uitkeringen bleef het kerkbestuur in ieder geval, wat er ook met het fonds mocht gebeuren, verplicht, zodat alle risico ten laste van het kerkbestuur bleef. Als ooit een rechterlijk vonnis Zandvliet de nalatenschap van Terpoorten mocht ontnemen, dan bleef hem of zijn rechtverkrijgenden de bevoegdheid om de geschonken aandelen of de waarde daarvan terug vorderen, terwijl in dat geval het kerkbestuur van alle bovengenoemde verplichtingen zou zijn ontheven.
Jacobsladder 1985-4 blz -20- Tot zover de financiëele verplichtingen die het Hoogmadese kerkbestuur moest aanvaarden alvorens als beheerder van het Fonds Pastoor Terpoorten te mogen optreden. De Haarlemse rector bepaalde echter nog meer. Te beginnen met januari 1882 moest gedurende vijfentwintig achtereenvolgende jaren maandelijks in de parochiekerk van Hoogmade een H. Mis worden opgedragen, met aanbeveling in de gebeden van de gelovigen voor de zielsrust van Pastoor J.E. Terpoorten en zijn overleden familie, tegen een stipendium van f 2,50 voor elke H. Mis. Voorts werd bepaald, dat – te beginnen met 1882 – ten eeuwige dage, zo mogelijk op de 16de september op gelijke wijze een gewone H. Mis bij wujze van jaargetijde zou worden opgedragen voor de vroegere Hoogmadese pastoor en zou zijn naam op de gebruikelijke wijze op de doodceel moeten worden afgelezen tegen een stipendium van f 10 jaarlijks. Van de akte werd, in duplo getekend door C. Zandvliet en het voltallige kerkbestuur van Hoogmade, een exemplaar bewaard in het bisschoppelijk archief te Haarlem. In de vergadering van het kerkbestuur d.d. 23 januari 1882 verklaarden pastoor F.J. Tieleman en de kerkmeesters D. van Heteren, L. van der Lans, J. van der Post en A. Konst dat zij de negentien aandelen van Cornelius Zandvliet hadden ontvangen en die schenking met alle daaraan verbonden verplichtingen zouden aanvaarden. De toenmalige bisschop van Haarlem mgr P.M. Snickers, keurde de schenking op 1 februari 1882 goed. HANS VAN DER WERELD + + +

Oorsprong van een gezegde

Goed in de slappe was zitten In de Jacobsladder, 5de jrg nr 3, vraagt de heer J.M. Timmer oorsprong en de betekenis van het gezegde: “Goed in de slappe was zitten”. Volgens het bekende boek van Dr F.A. Stoet “Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden” (uitgave 1915), is dit gezegde oorspronkelijk een soldatenuitdrukking (kazernetaal). Slappe, zwarte was werd door de soldaten gebruikt om leergoed te poetsen. In overdrachtelijke zin wordt deze uitdrukking gebruikt in de betekenis van: er warm bij zitten, bemiddeld zijn, enz. Geen strozak zal mankeren, Geen krib is ongeverfd, De slappe was is in voorraad, Opdat geen leer bederft. Omstreeks de eeuwwisseling zong men in Amsterdam: Amsterdam heeft zijn duiten nodig, Amsterdam is slecht bij kas, Amsterdam zit sinds jaren Mager in zijn slappe was. Wie van onze lezers kan het gezegde verklaren: "Geld stinkt niet”? CEES KROON
Jacobsladder 1985-4 blz -21-

De Taverne

Het maatschappelijk leven onze vaderen in de 17e eeuw. De taverne (2) In de deftige tavernen, waar alles zo was ingericht dat de regering en de gelden, heemraden, polderbesturen en corps konden banketteren en gastreren, ontbrak het in de porseleinkast niet aan allerlei soorten zilveren en tinnen kroesen, glazen flessen en roemers, bokalen, koppen, schalen in allerlei vormen; sommige eenvoudig, ander kunstig gesneden en gestipt, voor allerlei dranken bestemd. Zo vond men er de handhouders of Frankenforter volhouders, de zo algemeen bekende grote glazen rijnsewijnroemers, altijd van groen glas, rond en ruim geblazen, die soms een stoop rijnwijn konden bevatten en zo zwaar waren, dat men ze slechts met twee handen aan de mond kon brengen. Volgens Van Mander werd zulk een glas door de schilder Frank Floris zestig maal tegen anderen dertig maal geledigd. Voorts had men berkemijers, een dikke tak van de beuk of berk gedraaid en gedreven, van buiten in plaats van met beeldwerk, met ruwe schors bedekt, van binnen bekleed met hars van pijnbomen en daaraan schijfjes van nootmuskaat, foelie, kaneel en nagelen gehecht; bokalen in de vorm van scheepjes, of met schepen en wat tot navigatie en de visserij in betrekking stond, bestipt; het molentje, het klaverblaadje met het steeltje en vele andere. Bij Le Francq van Berkhey, Alkemade en Schinkel vindt men er afgebeeld en uitvoerig beschreven. Schier in alle voorname woningen en meest altijd in de grote tavernen waren zij aanwezig, want er werd geen maaltijd gegeven waarop deze of gene niet geëist werd en onder het zingen van toepasselijke liederen rondging. Reeds meermalen werd het opgemerkt, dat onze vaderen van een stevige dronk hielden en scherpzinnig waren in het uitvinden van allerlei kunstgrepen om de gasten tot drinken op te wekken. Van het laatste kunnen de genoemde bekers en de honderden drinkliederen, van het eerste de thesoriersrekeningen van die dagen getuigenis geven. Een maaltijd aan prins Maurits en zijn gevolg gegeven kostte de stad Dordrecht f 700 aan wijn. In 1605 werd op de bruiloft van de predikant Johannes Servatius een half aam deelwijn gedronken en in 1606 een gelijk half aam door de leden van de Waalse synode. In 1612 dronken de genodigden ter bruiloft van Mr Pieter van Hinosa, president van de Provinciale raad van Holland, anderhalf aam deelwijn. Voor burgemeesters- en gildemaaltijden werd de wijn bij vaten besteld (13). Doch keren wij tot de herbergen terug en vestigen wij nog enige ogenblikken onze aandacht op het klaverblad met het steeltje, dat zo vaak in onze kluchtspelen voorkomt en ook in geen taverne van enig aanzien mocht ontbreken In Roemer Visschers "Genoeg Bocalen" lezen wij: Op u tafel sijn zilveren kroesen geset Om te drinken een claverbladt met een staart en in de "Hymnus op Bacchus" van Daniel Heinsius: Het meeste dat ik wensch dat is een klaverblat, Het eerste voor de maag, het ander om de sinnen Te brengen tot geneugt, tot lachen en tot minnen, Het derde mag wel met; want dat is om gerust Te vallen in den slaap, die alle sorgen sust. Burchoorn; in de aantekeningen op zijn “Weerelt vol Gekken", van dit klaverblad sprekende voegt er bij: “De wijnstok brengt drieêrlei druiven voort, witte, groene en roode, sinnebeelden van matigheid, vrolijkheid en dolligheid” en Huydecoper tekende op de bovengemelde plaats bij Visscher aan: "Dog die steert bederft dikwijls het feest, voornamelijk als hij wat lang wordt uitgerekt" Bij Alkemade en Le Franck van Berkhey vindt men de beker zelf afgebeeld en de laatste geeft er de volgende beschrijving van; van boven ziet men drie ronde
Jacobsladder 1985-4 blz -22- kelkjes bij wijze van een driebladig klaverblad. Elk kelkje heeft zijn steeltje, dat tot een verenigd is op een stam als een wortelbol. Elk steeltje is inwendig hol, en wanneer de drie bekertjes vol zijn, loopt de wijn ook door de holte dezer steeltjes in den bol, zoodat wanneer de drinker uit het eene klaverblad drinkt of liever slorpt, ook de andere naar mate van den dronk, ledig worden; want anders was het onmogelijk zonder overstorten te drinken. Daar nu de drinker met zekere handigheid, nu uit het eerste, vervolgens uit het tweede drinkende, eindelijk het derde geheel ledigt, en aldus den wijn, die in de wortel bol nog overig is, uitdrinkt, zoo is dit, naar mijn gevoelen, eigentlijk de staart of de steel van het klaverblad. Voorts hangst aan elk steeltje een wapen, gelijk op een klaverblad, dat aan de familie Wassenaar toebehoorde". Nog voegt hij er bij "Deze klaverbladkelken waren rustende op een grooten ronde bol, van binnen uit geheel uitgehold, met doorsneden openingen, waardoor men zien kon een vierkanten dobbelsteen of teerling, die los daarin kon wentelen, en naar het getal der oogen, die de steen, na het schudden, in den bol rolde, moest men drinken. Voorts rustte de gehele kelk op een rond voetstuk, en was van fijn gebakken aardenwerk, overal met gouden randjes". Onder het drinken van deze kelk hief de drinker dan een lied aan, aldus eindigende: : Drie glaasjes zijn drie teugen, Drie maakt een klaverblad. Waarop het gezelschap inviel: Hey dat ‘s een borst, Die is onbemorst, Die geen klaverblaadje weet te leggen, Die is nog zonder dorst. Waarna hij het klaverblad aan zijn buurman zingende overgaf. Reeds maakten wij melding van de maaltijden in de tavernen, op last van burgemeesters, gulden en andere collegiën aangericht. Deze waren doorgaans zeer overvloedig, blijkens de nog voorhanden zijnde rekeningen, en bestonden hoofdzakelijk uit vlees, pastijen en gesuikerd ooft. Zo werd in 1668 bij de installatie van de nieuwe burgemeester te Dordrecht opgedist: ,,10 tellers schaeps-, rund- en kallefsvleijsch, 2 tellers met verkenskoppen, 10 tellers conijnen, cippen, duiven, acht letters pasteijen van hase, verckensvleijsch en cappoenen, voorts potagien, salaet, rabauwen, crakelingen, coeck, wafels, vlees en gekieremierde marsepijnen". Op de maaltijden, die op "rekeniingsdagh der thesoriers" werden aangericht, verschenen ook schaapskoppen, vis, erwten, bonen, Westfaalse hammen en tongen, granaten, fijne Franse confituren en pannekoeken. Graaf Floris I van Pallant trakteerde zijn gasten meest altijd in de herbergen en toen zijn zoon te Leiden studeerde, onthaalde hij daarin de curatoren en professoren (14). Ook de rectorale maaltijden werden in de herbergen gegeven en de hoogleraren bij hun aankomst en inauguratie door curatoren er in vergast (15). Dikwijls bleek de tevredenheid over het onthaal uit de "goede cier", die de waard of de waardin ontving, maar ook niet zelden hoorde men bittere klachten over de gierigheid en inhaligheid van de waarden, die "stanck voor vis" en “rotte cool voor warmoes opdischten". Toen Samuel Pepys te 's-Gravenhage was om Karel I af te halen, nam hij zijn intrek in een taverne. De stad beviel hem bij uitstek, maar over de maaltijd in de herberg was hij zeer ontevreden. Hoe meesterlijk ook gepenseeld, kunnen wij echter menig tafereel uit het dagelijks leven, vooral van de burger en landman, niet zonder walging aanschouwen, noch het ons voorstellen hoe mannen van fijne smaak - en onder deze Lodewijk XIV - dergelijke stukken uit de Vlaamse school der zeventiende eeuw, al waren zij ook van een eerste meester, in hun kabinetten een plaats geven. Men dacht en voelde toen anders dan tegenwoordig. Maar nog walgelijker zijn die, welke wij in
Jacobsladder 1985-4 blz -23- die tijd er niet van gewaagden, ze voor te sterk gekleurd, te overdreven zouden houden. Vooral was de dag des Heren bij die standen aan de grootste buitensporigheden gewijd. "Ick verdubbele mijn klacht", zo sprak een evangeliedienaar van die dagen (16), "over de grouwelicke ontheyliginge des christelicken rustdagh, ja ick magh seggen duyvelsdienst op deselve. Siet eens uyt de vensters van u huys, en merckt eens op den gang van den meesten hoop. Eylaes! Ick kander niet als met ontzetting van mijn tael van spreken. Wat is er al menigen, die liever in ’t taphuys als in de kerck sit! Och hij kent dat geestelick wijnhuys niet, die dranck is hem te schrael; hij is liever daer men de beste wijn en ‘t verste bier verkoopt; hij hoort liever de fioel in de herbergh als de harpe Davids, de vuyle hoeren-liederen als de lofsangen Israels, het gesnater van die spotachtige tafel-broers als de stem van den predikant. Wanneer vindt men doelen, herbergen andere scholen des duivels voller als op de sondagh? Dan krielen se als een kouw vol gevogelte, als of ‘t een lichte saecke waer. Zoo vindt men ‘t in steden en dorpen. O mijn vaderplaats! mij staen noch te voren uw straten vol gewoels, de herbergen soo opgepropt, de jeucht soo lichtveerdigh, de bier-bancken soo omset, en daerdoor de sabatten soo schandelick ontheyligt. ’t Heeft Godt uyt den hemel verdroten, sijn dagh tot een buyck- en drinckdagh misbruykt te sien……” “Hoorts eens, dronckaerts, seght mij, soo gij gaende naer de herbergh wist dat uw wedervaren soude, na wel gedronken te hebben, niet water of melck alleen maar bier en wijn, na uw lust, ‘t geen de overste van "t heyrleger des konincks Jabins van Jaël, dat de duyvel u een doodelicke nagel door het hooft soude boren, soudt gij niet van soo een gelagh schouw zijn, daer gij sulck een dreygend onheyl voorsaeght? Soo gij wist dat de dood in de pot was, soudt gij met sulcken smaeck, als leckende na den laetsen druppel, kunnen uytdrincken?" "Zij timmeren huysen”, sprak een ander (17), "als paleysen, stellen se toe en stofferen se naer wijse van de grooten van dese werelt: men doet vorraedt van quantiteit van sware bieren, ende dat voor vele jaeren, men houdt kostelycke maeltijden, selver de doodt-maelen worden gehouden als vreugde-maeltijden, ende dat dagen langh; ende dan maeken sij haer vroeg op in de morgenstondt ende suigen stercken dranck ende vertoeven tot in de schemeringh, tot dat het bier ende de wijn haer verhitten ende sij niet meer laden kunnen. Hier siet men de helden om sware bieren ende wijn suypen, en krijgers om vollen pinten uyt te drincken, ende drincken vele van dese geavanceerde dronckaerts soo sterck, of daer prijs mede te winnen is, soo dat niet weynigh haer gesontheyt ende leven verdrincken. Zij houden dan dagh des Heeren ende andere verordoneerde preeckdagen, gelyk de heydenen de feestdagen van het vuylste gespuys van haren goden. Men gaet ’s morgens in de kercke, onder de namiddaegsche predicatie begeven sij haer tot kaetsen, balslaen, klootwerpen, kaertspelen, ende tot diergeycke ydele en quade exercitie, ende 's avonts in de herberge. Daer gaet ‘t veeltje, daer sprinck men ende danst men als wilde ende woeste menschen, daer hoort men gesangen uyt Sodom ende niet uyt Zion. Vleeschelyck ende niet geestelyck, ter eere van Bacchus ende Venus, tot vermaeck van het vleesch, de werelt ende den duyvel, ende maecken alzoo een vreugde, waerdoor dat God wordt vertoornt ende waerop dat de duyvel danst. Achterklap, eerschendingen, kijven, vechten ende doodslaen sijn veeltijdts de effecten, vruchten ende werckingen van dese goddeloose samenkomsten. Daer wordt het bloedt vergoten, daer het land mede wordt verontreynight, daer wordt het gelt verdroncken, dat de ouders dickmaels wel gebreck souden gehadt hebben om huys te houden ende broodt te koopen, daer waeckt men als het tijdt is om te slaepen, ende als de vreese van eenig ongemack de ouders vaeck uyt de oogen drijft, daar is men vrolyck als de ouders
Jacobsladder 1985-4 blz -24- voldroefheydt zitten". Om ook een predikant als dichter te laten spreken(18): Sal ick ‘t sabbat-schenden schelden, Dat men onder u vernam, En u sonde-dagen melden? God is daarom billik gram. Vele kercken waren kroegen, , Daer men speelde, daer men at, Daer de vuyle spotters loegen, Daer men God, den Heer, vergat. Veler psalmen waren digten En gesangen, die de lust Van het vlees niet deden swichten Voor de geest, nu uytgeblust, Caerte-bladers syn gekomen, Voor de bijbels, in de hand, En veel graeger aengenomen. ’t Dobbelspel was veler sant. En een ander zong (19): De sondagh, ’s Heeren dagh, wordt meest geschent, Tot sondendagh gewendt, Tot prongk, gedans ende vleesches vreught, End’ tot de meest ondeught, Alsof hij waer een duyvels dagh veel meer, Tot Christi meest on-eer, Oft tot het reysen, neeringh het geriefst, End' ‘t vleesche doet het liefst. End' ‘t onderwijl met heydensch-paepse meest, Steeds houdt men Bacchus feest. Op velen was toepasselijk: Hy drinckt tot dat de nagcht aenbreeckt, En 's morgens weer van drincken spreeckt. Noten 1. M. Balen: Beschrijving van Dordrecht. [Vgl.Nederl. en Kleefsche Oudheden, dl 3, blz. 356. 2. L. v.d. Bos: Dordrechtsch Arcadia, blz. 578. 3. Koddige en ernstige opschriften op luifels, 4 dIn., Amst. 1698. 4. Zie Schotels "Geschied-, Letter- en Oudheidk. Uitspanningen blz. 501; H. Doedijns: Haegse Mercurius, nr 5. 5. Wittebroods-kinderen, uitgeg. door Schotel, Utr. 1867. 6. Bijzonderheden ontleend aan de thesuariersrekeningen te Dordrecht. 7. S. van Beaumont: Gedichten uitgeg. door J. Tideman, blz. 80, v. Hij behoorde tot de rijnse wijnen. A.C.Oudemans: Woordenb. Gedichten v. Bredero i.v.Deelwijn. M.de Vries, op Hoofts Warenar, blz. 163. J. Revius: Overijsselsche sanqen. blz. 275. J. Zevencote: Gedichten, blz. 170 8. H. de Groot: Vergel.der Gemeenebesten,dl 3,blz.164 vv. Van hem bestaat ook nog een niet- uitgegeven Latijns gedicht op het bier 9. J. Scheltema: Geschied.v.d dagel.kost in de burger huishouding, in: Mengelwerk, dl 4, 6 blz. 185 vv. 10. In J.J. van Elsland: Droncke Brechtje, blz. 13 v komt een gedicht voor tot lof van de brandewijn. "Me vaere koe Jaep, heb ik gustere verkoft voor twaelef pongh, met nog een mingie brangdemoris tot wijnkoop”. Vgl. Van Elsland: Morgenspraek tusschen Jaep en Kees. De brandewijn was in 1484 in Duitsland nog niet algemeen, doch werd in 1529 niet meer als artsenij gebruikt, maar door ieder gedronken. Men noemde hem "Balsam",
Jacobsladder 1985-4 blz -25- "Lebenswasser". Zie: Michael Schrick, "Verzeichniss der ausge-brannten Wasser", Augsb. 1483, 1484, 1494; C. Gesneri Bibl. Tiguri, 1574,blz. 506, Haller, Bibl. Botan, I, 266. 11. Doedyns, a.w., no 54. 12. Le Franck van Berckey: Oud Holl. Vriendschap. 13. De aangehaalde voorbeelden zijn uit de Tresoriersrekeningen van Dordrecht 14. Zie:Schotel "Graaf Floris I en II van Pallant", blz.143 v. 15. Omtrent de rectorale maaltijden vindt men in de Acta Senat. Acad. Leyd. zeer belangrijke berichten. 16. Simon Simonides. 17. Borstius. 18. H. Vogellius: Godes Volcks oude ende huydige klagende beelden tot God. Ench. 1644. 19. Frans Esauz. den Heussen: Den Christel. Visser, Amst. 1640. + + +

Brandweervereniging

"Altijd Paraat" bestaat 40 jaar Op zaterdag 5 oktober j.l. werd middels een grootscheepse demonstratie en een receptie in "De Wijk" luister bijgezet aan het 40-jarig jubileum van de brandweervereniging "Altijd Paraat". Deze personeelsvereniging wil de onderlinge band tussen de brandweermannen en hun gezinnen verstevigen. De oudste notulen dateren van 10 oktober 1945. Eerste voorzitter was C. Wittebol, terwijl de contributie bij aanvang werd bepaald vijftig cent per maand. De toenmalige Woubrugse spuitgasten hadden er blijkbaar zin in, want al staande de oprichtingsvergadering werd besloten maar zo snel mogelijk een dagje op stap te gaan. Dat zal vermoedelijk wel een reactie op de donkere, net afgesloten oorlogs­jaren geweest zijn. In het begin van de jaren vijftig pikten de brandweerkorpsen uit de omgeving bij wijze van grap nog wel eens graag wat bij elkaar weg. Tegen betaling van een fles spiritualieën kon de rechtmatige eigenaar zijn spullen dan weer terugkrijgen. Ook de Woubrugse brandweer deed aan deze grappenmakerij graag mee. Er waren eens plannen om het oude spuitje van Boskoop naar Woubrugge te “verdonkeremanen”. De Boskopers kregen echter tijdig lucht van dit voornemen en wisten hun spuit op tijd weg te stoppen voor de ondeugende Woubrugse collega’s. Hoewel de brandweervereniging dus nog maar veertig jaar bestaat, is de Woubrugse brandweer al veel ouder. In 1892 kwam het in ond dorp tot de vorming van een vrijwillig korps, nadat eeuwenlang de brandbestrijding een verplichting van mannelijke ingezetenen was geweest.De geschiedenis van onze plaatselijke brandweer gaat echter nog veel verder terug. De oudste stukken in het gemeentearchief dateren uit het begin van de 18de eeuw. In 1712 werd er een instructie betreffende het gebruik van de slangenspuit vastgesteld. Uit hetzelfde jaar dateert ook een instructie betreffende het onderhoud van dit werktuig. Uit 1754 is ook een stuk bewaard gebleven. Dat betreft een besluit van schout en brandmeester van Woubrugge betreffende de vaststelling van het bedrag voor het gebruiken van het brandzeil en de vergoeding voor het drogen en luchten van dit zeil. Ook uit 1780 bewaart het gemeentearchief herinneringen aan onze brandweer. Toen werd er een opgave gedaan van de brandspuit en de greedschappen, die waren geborgen in het plaatselijke brandspuitenhuisje. Interessant is een "Ordonnantie op het weren en blussen van brand", eveneens uit 1780 en opgesteld door de ambachtsheer van Esselijkerwoude, mr Jacob Herman Vingerhoedt. Daarin stond onder meer
Jacobsladder 1985-4 blz -26- te lezen, dat niemand ovens, fornuizen en vuurplaatsen mocht inrichten zonder toestemming van de brandmeesters. Ook moest voor elke deur aan de Woudwetering in geval van vorst een ijsbijt worden gehakt. De kadebewoners die in gebreke bleven, kregen een boete van vijftien stuivers. Een heel bedrag in die dagen! De gehele ordonnantie verscheen in 1982 als deel 6 in onze reeks "Historische Publicaties”. Er bestaat nog een oude foto uit 1906 waarop de toenmalige spuit van Woubrugge trots getoond wordt door de heren Kees Ket, Gerrit van Klaveren en Gerrit Buis. Eerstgenoemde was schoenmaker van professie en woonde aan de Van Hemessenkade. Toen de brug over de Heimanswetering eens gerepareerd moest worden werd er ter plaatse een pontje in de vaart gebracht, bediend door Ket. Hij overleed in 1948. Gerrit van Klaveren exploiteerde aanvankelijk in de Kerkbuurt een rijwielhandel, maar legde zich later met ene Reinoud toe op het electriciënsvak. Gerrit Buis was werkzaam op de scheepswerf “De Dageraad”. Tot zijn dood in 1940 bediende hij tevens als reserve-machinist het gemaal van de Polder Vierambacht. We hopen later, misschien bij het honderdjarig bestaan, uitgebreid terug te komen op onze vrijwillige brandweer. HANS VAN DER WERELD + +

Verenigingsuitgaven in 1986

Zoals u allen weet, streeft de historische vereniging er zoveel mogelijk naar om delen in de reeks “Historische publkaties” uit te geven bij gelegenheid van een bepaald historisch feit. Ook voor het volgend jaar staan weer enkele delen in deze serie op het programma. Drs M. Aalders, de gereformeerde predikant van Woubrugge, heeft een intensieve studie verricht naar het ontstaan van de gereformeerde kerk in Woubrugge. Deze dateert van 18 augustus 1895, toen de Oudshoornse predikant D. Ringnalda vier broeders in het ambt van ouderling bevestigde. In de zomer van 1986 zal het veertig jaar geleden zijn dat de straatnamen in de dorpen Woubrugge en Hoogmade officiëel werden ingevoerd. Voordien waren onze dorpen ingedeeld in wijken en mummers. Een systeem dat echter verouderd was geraakt. Hans van der Wereld is de geschiede­nis van alle straten en namen die daaraan zijn verbonden nagegaan. Dit heeft geresulteerd in korte biografische schetsen van de personen naar wie de straten werden vernoemd. Tevens wordt de gemeenteraadsdiscussie hierover weergegeven en worden u de data verstrekt waarop de naam van een straat of laan officiëel werden ingevoerd. De boekjes “Het ontstaan van de gereformeerde kerk van Woubrugge” en “Straten schrijven historie” zullen worden geïllustreerd. Het eerste deel zal eind 1986 verschijnen waarbij Drs M. Aalders aan de hand van zijn studie, een lezing over dit onderwerp zal verzorgen. Het “Straatnamenboekje” verschijnt in de zomer. Tenslotte zal in 1986 ook weer een traditie worden voortgezet: de uitgave van de “Kroniek van Woubrugge en Hoogmade over 1985”. Het wordt dan al weer voor de vierde maal dat een dergelijk gemeentelijk jaaroverzicht wordt uitgegeven. Sinds vorig jaar worden de boekjes uitgegeven met welwillende medewerking van het gemeentehuis. Secretaris Hans van der Wereld typt de manuscripten, waarna Ineke Bontenbal de druk van het binnenwerk voor haar rekening neemt. Dit betekent dat de boekjes, hoewel eenvoudig van opzet, toch een grote kwaliteitsverbetering hebben ondergaan. Het bestuur is erg dankbaar voor de gemeentelijke medewerking, dat willen we vanaf deze plaats nog eens duidelijk stellen!
Jacobsladder 1985-4 blz -27-

Bloemen en Kaas

J. Hopman Ronsseweg 52 2803 ZN GOUDA Aan de Redatie van de Jacobsladder Gouda, 15 oktober 1985. Geachte Redaktie, In de Jacobsladder 5e jaargang no. 3, schrijft mevrouw L. Boogaard-Blom, dat mevrouw A. Swana een onjuistheid heeft geschreven ten aanzien van het aanbieden van een kaas aan de Engelse officieren namens de Binnenlandse Strijdkrachten te Woubrugge. Deze aanbieding heeft echter wèl plaatsgevonden. Het zoontje van Ds. K. Dronkert en ons dochtertje, hebben voor het gemeentehuis te Woubrugge een kaas en bloemen namens de Binnenlandse Strijdkrachten aangeboden aan deze officieren. Aanwezig waren, het kader van de Binnenlandse Strijdkrachten; benevens de heer Van Seventer, Ds. K. Dronkert e.a. De heer Van Seventer sprak vloeiend Engels, dus voor de officieren duidelijk verstaanbaar. Een afdruk van de foto, die toen is genomen, gaat hierbij. Mogelijk dat een mevrouw De Jong ook een kaas aan officieren heeft gegeven. Later waren en nl. meerdere officieren die een bezoek aan Woubrugge brachten. De eerste officieren, die na de bevrijdig in Woubrugge kwamen hebben een kaas en bloemen gekregen namens de Binnenlandse Strijdkrachten. Hoogachtend, J. Hopman oud-commandant B.S.
Jacobsladder 1985-4 blz -28-

Verenigings Uitgaven

NOG VERKRIJGBARE UITGAVEN VAN ONZE VERENIGING In de loop der jaren heeft de historische vereniging "Otto Cornelis van Hemessen" een flink aantal publikaties uitgegeven. Een aantal daarvan is uitverkocht, maar van andere werkjes is nog een kleine voorraad. Hieronder volgt een opgave van een en ander. Voor nieuwe leden een goede gelegenheid om alsnog in het bezit te komen van oudere uitgaven. "Otto Cornelis van Hemessen", biografie met veel foto's f 24,50 "Ds. Alexander Comrie", biografie met veel foto's - 17,50 "Het witte huis aan de wetering", geïll. kinderboek - 10,-- "Burgemeesters van de Woubrugge en Hoogmade sinds 1813", geïllustreerd. - 7,50 "Molens in de gemeente Woubrugge”, geïllustreerd met foto's - 7,50 "Bijdrage tot de geschiedenis van Esselijkerwoude, Jacobswoude en Woubrugge”, geïllustreerd - 7,50 "Cornelis van Schellingerhout". biografie - 5,-- "Een moord op het Braassemermeer” - 5,-- "De Hoogmadese molen" - 2,50 "Kroniek van Woubrugge en Hoogmade over 1982" - 5,-- "Kroniek van Woubrugge en Hoogmade over 1983” - 5,-- Diverse nummers van "De Jacobsladder" - 1,-- Voorts leverbaar de boeken: "Vertellingen over Woubrugge en Hoogmade in de 19de eeuw” - 17,50 "Oude prentbriefkaarten vertellen over Rijpwetering en Oude Ade" - 25,-- Het veelgevraagde boekje "Groeten uit Woubrugge" alsmede “Tweehonderdvijftig jaar kerk aan de Does” is geheel uit­verkocht. Nog wel leverbaar is: "Vijftig jaar parochiekerk Onze Lieve Vrouwe Geboorte te Hoogmade”. De prijs is f 22; verkrijg­baar bij het bestuurslid W.K. Korteling, Emmalaan 4, Woubrugge, tel. 01729-9361. Voorts zaterdags van 10.00 tot 12.00 uur in het Museum "Van Hemessen", Dokter Lothlaan 1, Woubrugge.