Jacobsladder 1985-3



 
  
Jacobsladder 1985-3 blz -1- Van de bestuurstafel •••••••••••••••••••••••••••••••••••• 2 Molenaar Jan van den Pouw Kraan ••••••••••••••••••••••••• 3 Een plan voor de sarcofaag •••••••••••••••••••••••••••••• 6 O.C. van Hemessen wilde historische vereniging •••••••••• 7 Een succesvolle 19de-eeuwse Woubruggenaar ••••••••••••••• 9 Restauratie Nederlandse hervormde kerk ••••••••••••••••• 10 Herinneringen van een gemeentesecretaris (1) ••••••••••• 11 Lezers schrijven •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 14 Vacature ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 16 Antonius van der Plaat ••••••••••••••••••••••••••••••••• 17 De baby van Neeltje Rijnsburger •••••••••••••••••••••••• 20 Leest u even mee? •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 21 Boekbespreking ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 22 De taverne (1) ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 23 Po1dermuseum ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 31 De oorsprong van een gezegde ••••••••••••••••••••••••••• 32 Cursus stamboomonderzoek ••••••••••••••••••••••••••••••• 32 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur
Jacobsladder 1985-3 blz -2-

Bestuurstafel

VAN DE BESTUURSTAFEL Na een wat tegenvallende zomer heeft u in ieder geval een lichtpuntje in handen: het derde nummer van onze Jacobsladder in 1985. In de afgelopen zomermaanden is er toch weer veel gebeurd op historisch gebied. U heeft het in de regionale pers kunnen lezen. Een boekje van onze secretaris H. van der Wereld over Cornelius van Schellingerhout en een boek van ons bestuurslid W. Korteling over de geschiedenis van Esselijkerwoude, Jacobswoude en Woubrugge. Onze leden hebben intussen het eerst genoemde werkje al in brievenbus gevonden terwijl het tweede boekje voor f 7,50 op zaterdag van tien tot twaalf uur in het Museum "Van Hemessen" verkrijgbaar is. De braderie op 14 augustus was mede door deze nieuwe uitga­ven een succes. Er was weer ruime belangstelling voor ons werk. De speciale attractie "op de foto met het schip" (de windvaan van de Nederlandse hervormde kerk) sloeg goed aan. De puzzeltocht voor de jeugd leverde vele beantwoorde vragen op. Na loting bleven er drie prijswinnaars over, die ieder een exemplaar van het boek "Het witte huis aan de wetering'! ontvingen. De gelukkigen waren: Mirjam Verhoeff, Emmalaan 56; Mark-Willem van der Horst, Van Schellingerhoutstraat 7; En Arjan, Tuindersweg 16, allen uit Woubrugge. Ons streven om tijdens de braderie het tweehonderdste lid te kunnen inschrijven is niet bereikt. We kwamen niet verder dan de 192ste. Het bestuur verwacht toch het jaar 1986 in te gaan met tweehonderd leden. Wie zorgt er voor de ontbrekende acht? Wat staat ons nog te wachten in de nabije toekomst? Allereerst komt 27 september prof. dr D. Nauta in de Nederlandse hervormde kerk een 1ezing houden over ds. A. Comrie. Aan hem en aan prof. dr A.G. Honig zullen de eerste exemplaren worden aangeboden van ons nieuwe vereni­gingsinitiatief, namelijk een boek over het leven van de beroemde l8de-eeuwse predikant ds. A. Comrie. Velen hebben reeds een exemplaar besteld; zij kunnen die uitgave eind september tegemoet zien. Wat biedt deze aflevering van de Jacobsladder onze lezers? De redaktie heeft weer gestreefd naar een zo gevarieerd mogelijk geheel. Zo start in dit nummer de eerste afleverinq van de reeks over "Het maatschappelijk leven van onze voorvaderen in de zeventiende eeuw". Dit eerste deel vertelt u het een en ander over de taverne en de oude drinkgewoonten. Verder is er een oude bijdrage van de hand van O.C. van Hemessen waarin hij zijn gedachten op papier zet over hoe hij destijds een cultureel-historische vereniging in onze gemeente wilde oprichten. Zijn notities over dit onderwerp vonden wij in oude papieren uit het familie-archief. In de plaats van de overleden oud-burgemeester J.C. Van Wageningen, die gedurende twee jaar zijn herinneringen uit zijn ambtsperiode in ons blad publiceerde, hebben we een nieuwe medewerker gevonden. Dat is oud-gemeentesecretaris H.J. Hoogenboom, die met ingang van dit nummer voor ons herinneringen uit Woubrugge en Hoogmade ophaalt. Wij vertrou­wen erop dat u zijn bijdragen met evenveel plezier zult lezen als die van Van Wageningen. Ik wens u weer veel leesplezier met deze aflevering van ons periodiek. H. BOSMAN, voorzitter
Jacobsladder 1985-3 blz -3-

Molenaar vd Pouw Kraan

Op zaterdag 11 mei werd, al weer voor de dertiende maal, de Nationale Molendag gehouden. Een jaarlijks terugkerend gebeuren, waarop onze molens centraal staan en door vele belangstellenden met een bezoek worden vereerd. Ter gelegenheid van dit feit bieden wij u bijgaand verhaal aan, afkomstig uit het Leiderdorps Weekblad van 24 oktober 1984. Het gaat over de uit Hoogmade afkomstige Jan van der Pouw Kraan, telg uit een bekend molenaarsgeslacht, sinds 1947 molenaar van de Stadsmolen aan de Gooimeerlaan in Leiden. Jans broer Piet is molenaar van de Hoogmadese molen aan het Noordeinde in Hoogmade. Net als zijn Hoogmadese broer is Jan een molenaar in hart en nieren; leest u bijgaand artikel maar! REDAKTIE Een stukje geschiedenis “Ik ben geboren in een klein huisje in Hoogmade. Daar woonde ik met mijn vader en moeder en mijn broertjes en zusjes. Mijn ouders hadden acht kinderen. Mijn vader was molenaar van een kleine molen. Mijn grootvader was ook molenaar. Maar lang daarvoor, vanaf het jaar 1700, was dat al het geval. Voorouders van mij waren molenaars, namelijk in Hillegersberg, Hazerswoude, Koudekerk en Hoogmade. In de omtrek van Leiden waren destijds negen molens, waarvan de molenaars familie van mij waren, zoals ooms van mijn vader en ook neven. Zelfs in Friesland zat nog een Kraan die molenaar was. Ik zal die achternaam van mij tegelijk even toelichten. Mijn stamnaam is Kraan. Mijn overgrootvader is twee maal getrouwd geweest. Zijn eerste vrouw was een rijke boerendochter. Haar naam was Van der Pouw. Ze stierf hij de geboorte van haar tweede kind. Haar eerste kind was mijn vader, zijn achternaam was dus Kraan. De vader van die rijke boerendochter, Van der Pouw, had geen stamhouder en hij vond het erg als zijn naam verloren zou gaan. Hij heeft toen voor f 300 zijn achternaam laten tussenvoegen. De achternaam van mijn grootvader werd toen Van der Pouw Kraan. En zo is mijn achternaam ontstaan. Die naamswijziging heeft rond het jaar 1800 plaatsgevonden en ik moet zeggen dat het bedrag dat daarvoor toen moest worden betaald, niet gering was. Zeker in die tijd was driehonderd gulden een flink bedrag.
Jacobsladder 1985-3 blz -4- De stadsmolen, ook wel genoemd de stadspoldermolen, is een molen anno 1856. De wieken van deze in 1980 gerestaureerde molen draaien al weer ruim vier jaar als vanouds. De stadsmolen kunt u vinden aan de Gooimeerlaan, achter de Groenoordhallen, vlakbij de Willem de Zwijgerlaan. Molenaar Van der Pauw Kraan, beter bekend als Jan de molenaar, is enige jaren geleden met vervroegd pensioen gegaan, maar hij woont nog steeds achter de molen, in het piepkleine, maar gezellige molenaarshuisje. Hij houdt zich echter nog intensief bezig met de stadsmolen en enige andere Leidse molens. Als Jan de molenaar op z’n praatstoel zit, komen er heel wat verhalen los. Maar nu terug naar het molenaarsvak. Ik heb altijd al molenaar willen worden, het zat me gewoon in het bloed. Als het niet in je bloed zit dan moet je er nooit aan beginnen. Het vak leren is heel moeilijk, ik heb het van mijn vader geleerd. Een molen bedienen kun je bij wijze van spreken binnen een paar uur, maar dat is niet het belangrijkste. Je moet veel weten over het weer, bijvoorbeeld over de wind. Je hebt krimpende winden, ruimende winden en stormen. Dit alles leer je door de ervaring”. Kindertijd ---------- Als kind heb ik al hard leren werken. Ik ging toen al de polder in om mollen te vangen. Dat was voor de Tweede Wereldoorlog. Het was voor ons een slechte tijd. We waren thuis met z’n tienen. Mijn vader had toen geen werk, hij was steuntrekker. Hij kreeg een tientje in de week en daar moest het gezin van acht kinderen van rond zien te komen. Dat was onmogelijk en daarom trok ik als kind van negen jaar, de polder in en leerde mollen vangen, vissen, stropen en jagen. Je was er gewoon toe gedwongen, want er moest geld binnen komen. Als je een mol gevangen had, dan moest je zo’n diertje villen en dan kreeg je 2,5 cent voor het huidje. Tien huidjes, en je had een kwartje thuis. Wat we ook moesten doen in die tijd, was plakken koestront uit elkaar slaan. Dat deed ik samen met mijn broer en daarvoor kregen we een knaak per hectare. Soms vroor het dat het kraakte en verrekte je van de kou. Ik dankte dan de hemel als het twaalf uur was, want dan kon je gelukkig naar huis. Ik ben er wel hard van geworden. Op twaalfjarige leeftijd moest ik leren melken. ’s Morgens om half vijf moest je al in de stal bij de koeien zijn. Rond acht uur, half negen was je dan weer thuis. Ik had dan twee sneetjes brood verdiend. Ik gaf mijn broertjes en zusjes de helft en dan ging ik naar school. Maar 's avonds was het weer melken. Om half vijf was ik weer bij de boer, en om ongeveer zeven uur was ik dan weer thuis. En dat ook weer voor twee sneetjes brood. Maar ja, die tijd is gelukkig voorbij en komt niet meer terug ook'" De oorlog --------- "Ik heb de oorlog bewust meegemaakt. In die tijd kon je niet veel doen. Ik moest onderduiken en soms moest ik wegkruipen in de molen te Hoogmade. Er was eens een razzia van de Duitsers. Ze zochten beneden in de molen en in de kap van de molen, maar daartussen was een klein zoldertje, waarvan de ramen gecamoufleerd waren. De ladder was opgetrokken. Twee broers van mij en ik zaten in die ruimte en ze hebben ons daar gelukkig niet kunnen vinden. Later hadden we nog een schuilplaats buiten, onder de grond. We hadden daar een gat gegraven en als de Duitsers dan kwamen, doken we er als hazen in. Het waren vijf slechte jaren, maar uiteindelijk ben ik er toch goed doorgerold". Molenaar -------- "In 1947 ben ik in dienst gekomen van het polderbestuur, de Stadspolder. Ik was toen 27 jaar. Toen hadden de boeren hier nog zeggenschap, de Ingelanden. Ik verdiende destijds driehonderd gulden per jaar. De molen moest en nacht draaien, zowel in de winter als in de zomer. Ik had dus altijd dienst, want als er te veel water in de polder was, dan moest ik de molen laten draaien. Je moest altijd op het water letten. Vooral het nalopen van de duikers was belangrijk, want als ze verstopt raakten, dan liep de polder onder water. En dat laatste is
Jacobsladder 1985-3 blz -5- nog steeds zo. Van die driehonderd gulden per jaar kon ik natuurlijk niet rondkomen. Ik had er een boerderijtje bij met koeien. Ik had land gehuurd van boeren en van de gemeente. Er stond een hooiberg op en een stal en een schuur. Ik ging ook altijd naar de veemarkt, want de handel hoort erbij. Het was alles bij elkaar hard werken. Van 's morgens half vijf tot ‘s avonds half tien was ik in de weer, zowel met het boerenbedrijf als met de molen. In 1946 moest ik mijn land opruimen, de huur werd opgezegd. Er moesten sportvelden worden aangelegd en er zouden bouwterreinen komen. Wat overbleef was de molen en mijn huisje, maar gelukkig ook nog een klein stukje grond. Ik kon toen bij de gemeente, afdeling plantsoenen, in dienst komen. Ik werd tuinman en was vanaf dat moment gemeenteambtenaar. Daarnaast bleef ik molenaar voor nog steeds driehonderd gulden per jaar. In 1965 hield de molen op met draaien, de stukken vlogen eraf. Maar gelukkig was er toen al een elektrisch gemaal en dat bediende ik ook. Trouwens, dat gebeurt ook nu nog, want er moet gepompt worden als er teveel water is. De molen is dus niet meer echt nodig, maar ik was wel gelukkig, toen begin 1978 de restauratie begon. Er was toen nog geld om dat te doen. Vanaf mei 1980 draait de Stadsmolen weer en ik moet zeggen, dat ik de molen vaak laat draaien. Deze molen is een monument, het is een flesmodel en het is nog de enige in Nederland”. Eenmaal molenaar, altijd molenaar --------------------------------- Twee jaar geleden, toen ik 63 jaar werd ben ik de VUT ingegaan. Ik had er toen zo’n vijftig jaar werken opzitten; dus ik vond dat het wel eens tijd werd om er mee op te houden. Wegwezen, dacht ik. Ik mag hier in dit huisje blijven wonen en volgens afspraak met de gemeente loop ik nog een aantal molens na, zoals de Kikkermolen, de Maredijkmolen en de molen in het Heempark. Trouwens, dat heb ik in het verleden ook altijd gedaan. Ik heb van 1957 tot 1982 ook nog in molen De Valk gewerkt. Maar nu hoeft dat niet meer, maar je moet toch wat doen. Hier stilzitten is niets voor mij. Daarom vind ik het prettig om al die molens na te lopen. Maar ook de duikers loop ik na en ik laat sommige molens nog draaien. Vooral deze Stadsmolen draait veel. Als de molen namelijk 300.000 omwentelingen heeft gemaakt, dan ontvangt de gemeente Leiden ruim f 2000 subsidie van Waterstaat. Als amateurmolenaar kom je natuurlijk nooit aan dat aantal omwentelingen, want dan draai je meestal alleen op zaterdag en zondag. Ik heb er alle tijd voor en ik ben bijna aan de 300.000 toeren. Ik heb er ruim 250.000 opzitten. Dat is gemakkelijk te kontroleren, want er zit een teller in de molen. Zo heeft de gemeente er nog profijt van dat ik hier blijf zitten. En ik blijf een beetje functioneren. Want nogmaals, stilzitten is niets voor mij. Ik heb nu een goed leven, heb mijn konijnen en kip­pen en ik krijg altijd veel bezoek. Vooral kinderen komen hier dik­wijls en ze mogen dan bij de molen spelen. Ook kaart ik met hen. Het is romantisch wonen hier bij de molen. Mensen die een molen huren of kopen, laten de molen niet meer draaien. Want als ze in de huiskamer zitten en de wieken komen de hele dag langs het raam, dan vinden ze dat toch niet zo prettig. Het maakt nogal lawaai. De molenaars van vroeger hielden dit wel uit, ze moesten wel, het was hun broodwinning. Vergeleken met vroeger is er veel veranderd. Vroeger draaiden hier in de omgeving zo’n vijfentwintig molens. Hiervandaan kon ik ze allemaal zien draaien, ze waren allemaal in functie. Er zijn heel wat molens verdwenen en als molenaar vind je dat natuurlijk jammer, want ik heb het al eerder gezegd: dit vak zit gewoon in je bloed, ik zal me altijd molenaar blijven voelen. Mijn vader heeft vroeger ook nog in deze molen gewoond, dat was omstreeks 1900. Ja, het was toen een slechte tijd en ik heb er mijn deel wel van gehad. Maar ik heb er ook veel van geleerd.
Jacobsladder 1985-3 blz -6- Kom, er is wind, ik zal de molen in werking stellen. Jammer dat er nogal wat bomen om de molen staan. Eigenlijk moet een molen helemaal vrij staan voor de wind”. Dit was het verhaal van Jan van der Pouw Kraan, of liever gezegd het verhaal van Jan de molenaar, want zo is de bewoner van het kleine gezellige huisje achter de molen bij iedereen bekend. Jan klimt in de wieken, spant de zeilen, zet de molen in de juiste stand en even later draaien de wieken lustig rond. Het overtollige water wordt door een groot rad uit de polder gepompt en dat allemaal door windkracht. Dan moet natuurlijk de molen ook nog even bezichtigd worden. Beneden is de huiskamer, waarin vroeger een bedstee voor vader en moeder aanwezig was. Op de zolder de slaapplaatsen voor de kinderen. Enige steile trappen op en je komt in de nok, vlak onder de kap. Daar zie je alles in werking. Het is een fijne ervaring om zoiets allemaal te mogen zien. Even later: afscheid van Jan de molenaar. “Kom nog maar eens terug”, zegt hij nog, "de koffie staat altijd klaar". Dan gaat Jan naar zijn konijnen die in het grasveld rondlopen. Hij roept ze en meteen vliegen ze allemaal op hem af. Ze kennen hem goed, dat is duidelijk. En inmid­dels draaien de wieken in het rond en als het zo doorgaat, zijn de 300.000 omwentelingen spoedig bereikt En dit allemaal door windkracht en .. het vakmanschap van Jan de molenaar! LIESBETH VAN KASTEEL

SARCOFAAG

EEN PLAN VOOR DE SARCOFAAG Nu de restauratie van onze mooie 17de-eeuwse kerk in volle gang is, lijkt het zinvol om u iets te vertellen over de plannen die men heeft met de sarcofaag. Dit eeuwenoude historisch object, een stenen doodskist, verdient een waardiger plaats dan die waar hij nu vele jaren heeft gestaan, te weten de tegen de westgevel van de kerk op de omstreeks 1936 gesloten begraafplaats. Architect Bob C. van Beek, die de restauratie van de Nederlandse hervormde kerk heeft voorbreid, heeft in zijn bestek ook een plannetje opgesteld met betrekking tot dit vermoedelijk wel oudste historische object in onze gemeente. Als het idee geconcretiseerd wordt, komt de sarcofaag in de toekomst te staan tegen de noordgevel van de kerk, dus langs de Kerkstraat. Er komt dan een overkapping boven de kist, terwijl het object zelf horizontaal zal worden geplaatst. Ten behoeve van dit horizontaal zetten zal een tweetal klossen wigvormig worden aangebracht, die aan de voorzijde zullen worden voorzien van een eenvoudig geprofileerde beλindiging. De klossen zullen worden uitgevoerd in Azobι.
Jacobsladder 1985-3 blz -7-

OC.van HEMESSEN

OTTO CORNELIS VAN HEMESSEN WILDE BIJNA TACHTIG JAAR GELEDEN IN WOUBRUGGE AL EEN HISTORISCHE VERENIGING Van Hemessen schreef tachtig jaar geleden: "De nuttigheid der historie (dit staat bij ons vast) is groot, dewijl zij de gebeurtenissen, die anders in de eeuwige vergetelheid zouden gedompeld worden, bewaart en ons tijdgenoten van alle eeuwen maakt. Kennen wij nu goed onze geschiedenis, die immers ons, nazaten, verplichtingen oplegt, dan worden wij daardoor aangegrepen, om al onze krachten in te spannen en mede te werken aan de bevordering van de belangen van ons volk en in het bijzonder van de plaats onzer inwoning op alle gebied. Uit dorre kronieken en archieven een bezielend beeld te krijgen van de oudheid, den tijd onzer vaderen, was altijd ons ideaal en daartoe behoorde ook het oprichten van een eenvoudig monument op de plaats waar 'lange jaren geleen’ onder deze gemeente het dorp Jacobswoude met zijn parochiekerk en kasteel 'Ter Woude’ stond. Dit opgericht teeken, zou er toe kunnen medewerken, dat ons opkomend geslacht telkens zal vragen naar de historie; het zou een historische zin bij hen bevorderen en liefde opwekken voor de plaats hunner geboorte of woning. De tijd, tot het oprichten van zoo een monument zou, naar onze bescheiden meening, de volgende maand kunnen zijn; immers: dan is het 400 jaar geleden, dat de eerste bewoners van ons dorp zich langs de Woudwatering vestigden”. Tot zover Van Hemessens ingezonden stuk in de zomer van 1905. In februari 1906 schreef hij: "Onlangs zond ik aan eenige bladen een ingezonden stukje, daarin te kennen gevend mijn verlangen, alhier Jacobswoude, een eenvoudig gedenkteeken te stichten op de plaats waar de eerste bewoners dezer gemeente ter kerk gingen. Het doel dat ik beoogde was liefde op te wekken voor de plaats onzer inwoning en het goede voor haar te zoeken, niet alleen het stoffelijke maar bovenal haar zedelijke belangen. Bij vele Christenen is een onaandoenlijkheid voor de leiding Gods. Wel lezen ook zij in hun bijbel Ps. 78: 4 (Gods daden vertellen). Maar wat men noemt 'historische zin’ of belangstelling in het verleden van ons volk of plaats onzer woning is bij velen bedenkelijk gering. De Heere God heeft Zijn wereld lief en in die wereld de wereld der menschen. Maar wat te denken van vele Christenen die voor het regeren Gods in die wereld voor Zijn werk in de historie, Zijn leiding en stuur in de gebeurtenissen in maatschappij en kerk geen oog hebben? Voor wie, zich opsluitend in hun eng bestaan, van het boek der historie geen bekoring uitgaat en die van een meeleven met hun tijd zelfs niet weten willen,
Jacobsladder 1985-3 blz -8- Onze historische vereniging "Otto Cornelis van Hemessen" werd op 12 juni 1979 opgericht en is dus nog maar ruim zes jaar jong. Als bijna tachtig jaar geleden, in 1906, bepaalde plannen waren doorgezet, dan had onze gemeente misschien al sinds toen een historische vereniging gehad en was onze jonge vereniging van vandaag nu misschien een oud en eerbiedwaardig genootschap .... Maar de plannen van 1906 kregen nooit gestalte en het moest tot de zomer van 1979 duren alvorens de plannen van Woubruggenaar Dick de Boer concreet werden en de nu bestaande historische vereniging werd opgericht. Onze naamgever Otto Cornelis van Hemessen zette op 14 januari 1906 wat gedachten op papier, waarin hij zinspeelde op het oprichten van een vereniging die zich met de geschiedenis van Woubrugge en Hoogmade zou moeten gaan bezighouden. De veldwachter/historicus deed dat naar aanleiding van een ingezonden brief, die in juli 1905 in een krant werd afgedrukt. die het opsporen der gebeurtenissen van voor eeuwen niets dan tijdverspillen noemen en dan nog met de schijn van vroomheid beweren, dat het zich verdiepen in oude boeken en geschriften maar wereldsche bezigheden zijn. Dit is naar mijn bescheiden mening een zich vergrijpen aan Gods openbaring. Bij de Psalmisten, profeten, apostelen alsook bij de Heere Jezus zelf ziet men juist belangstelling in het verleden, in de historie, evenals in het heden. Mijn hoofddoel is, en naar ik meen ook van uw allen, de eere Gods te zoeken op allen terrein des levens, en mij dunkt ons pogen om de historischen zin van onzen plaatsgenoten op te wekken (vooral ook van het opkomend geslacht). Het hoofd onzer school toont zijn leerlingen de plattegrond onzer gemeente, om hun langs dien weg een begrip van aardrijkskunde te geven. Zoo ook kunnen wij den historischen zin opwekken, door de historie van ons dorp en liefde voor de historie van land en volk, alsmede voor de kerk des Heeren, liefde voor Holland, voor oud Holland, voor het Holland der Oranjes en hunne grote daden zal volgen. Wat wij dan gaarne wensen? Wij zeiden het reeds: het goede voor Woubrugge zoeken, stoffelijk en geestelijk. Ook dit terrein mogen we niet aan diegenen overlaten die alleen het stoffelijke zoeken, die niet anders dan een pretje of z.g. feestje op het oog hebben, ’n soort van Wilhelmina vereeniging, die zoals op andere plaatsen, de naam van onze geliefde Koningin misbruiken, enkel om maar jool te hebben. Zelfs de tegenwoordige vereenigingen voor vreemdelingenverkeer nopen ons tot voorzichtigheid. Zoo gaarne zou ik een vereeniging zien verrijzen die zich bewoog op maatschappelijk gebied in de plaats onzer inwoning en waarvan allen die God vreezen deel kunnen nemen. Een vereeniging die de stoffelijke belangen onzer plaats behartigd en tevens de geestelijke belangen niet vergeet. Daarom is in eerste plaats noodig, dat de teugels in handen van het geloovig deel onzer dorpsgenoten komen. Op maatschappelijk gebied worden wij maar al te veel door het ongeloof overvleugeld. Wat het doel van zo'n vereeniging zou kunnen zijn? Liefde op wekken voor ons dorp door: 1. Haar historie op te sporen 2. Haar te verfraaien en aantrekkelijk te maken, b.v. het stichten van een gedenkteeken op de plaats reeds boven genoemd (en waartoe ik reeds van het bestuur der Vierambachtspolder verlof heb gevraagd en verkregen) 3. De steenen doodskist op de begraafplaats te herstellen in zijn oorspronkelijke vorm. 4. Platen, kaarten en oudheden verzamelen, b.v. op de raadszaal enz. 5. Aanleggen van lanen met boomen. (Vergelijk eens de knotwilgen langs onze Achterweg, bij de woudiepen van een der schoone allee’s in Gelderlands dreven) 6. In de bomgaten der toren pijlen laten schilderen, die de richting der omliggende plaatsen aanwijzen en het bezoek der toren bevorderd. 7. Het visschen met den hengel (vischwater) en openluchtspelen voor kinderen enz. Een en ander bevorderd het vreemdelingen verkeer. Verder zou de op te richten vereeniging historischen lezingen kunnen laten houden, tentoonstellingen organiseren op historisch gebied, een historische optocht bij een feestelijke aangelegenheid op haar terrein hebben kunnen liggen. Zouden wij, het nageslacht, niet aangewezen zijn om ons voorgeslacht, dat hier leefde, werkte, leed en streed te eeren en trouw aan ons verleden hun niet te vergeten, zij die de grond hebben gelegd tot den bloei onzer gemeente?
Jacobsladder 1985-3 blz -8- Laat ons alom toonen dat er kracht van het kleine Woubrugge uitgaat. En welke naam zou zoo’n vereeniging beter kunnen dragen dan: “Oud-Woubrugge”? Van Hemessen heeft in de loop der jaren diverse van zijn wensen weten te realiseren. Het werd uiteindelijk 1913 voordat het door hem geopperde monument in de Polder Vierambacht gestalte kreeg. In hetzelfde jaar organiseerde hij een historische optocht, naar aanleiding van honderd jaar onafhankelijkheid. Door andere oorzaken wist Woubrugge toch het toerisme aan zich te trekken. Een historische vereniging met de naam Oud-Woubrugge is er bij zijn leven niet gekomen. Pas in de zomer van 1979 kwam er een dergelijke vereniging en die kreeg zelfs de naam van de man die zo’n historische vereniging destijds al zo graag in Woubrugge opgericht zag.... Het is altijd de doelstelling van onze vereniging geweest om de geschiedenis van Woubrugge en Hoogmade te beoefenen, in de breedste zin van het woord en binnen de mogelijkheden die ons ten dienste staan. Het herstellen van de stenen sarcofaag - juist dit jaar weer extra in de belangstelling - is iets dat wij ook graag zouden willen. Punt f, het in de bomgaten van de toren schilderen van pijlen die plaatsen in de omgeving aanwijzen, is iets dat misschien in het kader van de restauratie van de toren gerealiseerd kan worden. Zo konden in de loop der jaren diverse van Van Hemessens gedachten gerealiseerd worden. Wij zullen blijven proberen om in zijn geest te blijven werken aan ons grote doel: het beoefenen van de geschiedenis van de gemeente. Hoewel onze vereniging dus nog maar zes jaar jong is, is er in feite niets nieuws onder de zon. Als Otto Cornelis van Hemessen destijds de middelen en de medewerking had weten te krijgen om zo'n vereniging - door hem - ook daadwerkelijk op te richten, dan hadden we het komende jaar ons tachtigjarig jubileum kunnen vieren. HANS VAN DER WERELD

Floris Mulder

EEN SUCCESVOLLE 19de EEUWSE WOUBRUGGENAAR Uit de nalatenschap van ds. J. Heenk, van 1797 tot 1840 predikant te Woubrugge, is onder meer ook een brief bewaard gebleven van oud-Woubruggenaar Floris Mulder. Deze schreef aan de predikant vanuit Soerabaja in het toenmalige Nederlandsch-Indiκ zijn levensloop. Mulder was als soldaat naar de Nederlandse kolonie vertrokken en daar door ijver en gave opgeklommen tot officier bij de genie. Een hele promotie, want in Woubrugge was hij een eenvoudige timmermansknecht geweest. Floris Mulder trouwde in de oost met de weduwe van een zeeofficier en werd eigenaar van een uitgestrekte specerijenplantage, met tal van huizen en slaven. Dat Woubrugge zo’n kleine twee eeuwen Oranjegezind was weten we uit het Orangistisch oproer en dat het Franse gemeentebestuur van Leiden dat ook wist, bleek op 11 november 1813. Toen werden voor de Woubruggenaren de Zijlpoort en de Hogewoerdsepoort gesloten. Onze held was een van de volbloed Oranjemannen uit het 18de-eeuwse acht van watermolenaars te Woubrugge. Floris Mulder toog samen met zijn plaatsgenoten Dirk Verkade en Gerrit Bakker in de novemberdagen van 1813 naar Leiden. Ze sloten zich aan bij de Oranjegarde, die onder leiding stond van officier Tulling. De Woubruggenaren trokken mede op naar Woerden ter verovering van die stad. Maar het korps waartoe Mulder, Verkade en Bakker behoorden, was zonder militaire training geen partij voor de
Jacobsladder 1985-3 blz -10- geschoolde vijand onder de Franse generaal Molitor, die met vijfduizend man te Utrecht was. Woerden werd weer door de Fransen ingenomen en Mulder met zijn twee Woubrugse kameraden alsmede officier Tulling werden naar Frankrijk gevoerd.Bakker stierf reeds door de ontberingen in Antwerpen; Mulder en Verkade kwamen in 1814 als bedelaars weer in Woubrugge terug. Dit Franse avontuur ontmoedigde Floris Mulder in het geheel niet; hij nam in 1815 enthousiast deel aan de slag bij Waterloo. Het krijgsleven beviel hem schijnbaar opperbest, want na zijn tijd in Waterloo trok hij met het eerste bataljon Oostindische pioniers naar onze toenmalige gewesten. Daar maakte hij de reeds genoemde bevorderingen, mede door de hulp van de zoon van de beruchte Utrechtse advocaat, de patriottische volksleider "Ondaatje" (Pieter Phillip Juriaan Quint), die aldaar officier was en het uiteindelijk bracht tot lid van de Raad van Justitie te Batavia. Dat Floris Mulder bij "meester" A. van Iterson, van 1793 tot 1816 onderwijzer te Woubrugge, goed onderwijs had genoten en het catechetisch onderwijs van ds. Heenk met goed resultaat had gevolgd, blijkt uit zijn schrijven. Die brief wordt nog altijd bewaard in het Woubrugse gemeentearchief, nadat hij voor deze verzameling was geschonken door de kleinzoon van ds. Heenk, de heer A.D. Husson Heenk. Uit: De Rijnbode, 31-1-1928 HANS VAN DER WERELD

NH KERK Woubrugge

RESTAURATIE NEDERLANDSE HERVORMDE KERK De historische vereniging maakt zich ernstig zorgen over de restauratie van de Nederlandse hervormde kerk van Woubrugge. De bouwvallige toestand waarin de kerk zich nu bevindt, toont aan dat deze niet voor het nageslacht behouden zal blijven. Om tot een grondige restauratie te komen zullen zowel de spits als de dakgoten geheel vernieuwd moeten worden. Bovendien zal het overige houtwerk met een kwast voor verdere aantasting beschermd moeten worden. Aanvankelijk hadden we gehoopt reeds in 1983 met deze omvangrijke restauratie te kunnen beginnen, maar tot op heden is men nog niet verder gekomen dan het verwijderen van de torenspits. Daar wij geen enkele ervaring hebben op het gebied van restaureren, hebben wij hiervoor advies gevraagd aan plaatselijke deskundigen. Zij zijn bereid ons niet alleen te adviseren, maar stellen bovendien een werk- en opslagruimte beschikbaar. Wij richten daarom ons verzoek tot u! Bent u handig met zaag, hamer en kwast? Wilt u een deel van uw vrije tijd besteden aan het redden van onze kerk? Neem dan kontakt op met W. Korteling. Of wilt u zich eerst op de hoogte stellen van de toestand waarin de kerk zich nu bevindt? Komt u dan op zaterdagochtend tussen tien en twaalf naar het museum. Hier kunt u de kerk onderzoeken, want het is een 1,5 meter hoog model van de Nederlands hervormde kerk van Woubrugge. RINUS RODENBURG
Jacobsladder 1985-3 blz -11-

HERINNERINGEN VAN EEN GEMEENTESECRETARIS (1)

Voor velen is herinnerd worden aan het verleden een prettige aangelegenheid. Soms om te ervaren, dat het vroeger toch ook zo slecht niet was en soms om aangetoond te zien, dat veel is verbeterd. En soms ook gewoon om geconfronteerd te worden met zaken die n u als vanzelfsprekend worden ervaren, maar die slechts ten koste van veel zorg en moeite tot stand zijn gekomen. Burgemeester J.C. Van Wageningen, iemand met een zeer goed geheugen, verklaarde zich bereid uit zijn herinneringen een aantal zaken te etaleren in "De Jacobsladder". Blijkbaar tot genoegen van de lezers, want na het overlijden van de heer Van Wageningen werd uitgezien naar iemand, die bereid was de inmiddels tot traditie gegroeide rubriek voort te zetten. Hoewel met veel aarzeling, heb ik me bereid verklaard ook mijn geheugen enkele malen per jaar extra te pijnigen en het resultaat daarvan aan het papier toe te vertrouwen. Met verontschuldigingen vooraf voor het feit dat de wijze waarop die herinneringen aan u worden doorgegeven, beslist anders zal zijn dan u tot nu toegewend was en ook voor het feit dat inderdaad alleen wordt uitgegaan van mijn geheugen en dat dus geen archieven en/of documenten worden doorgespit. Lezers met een beter geheugen moeten dus maar voor goed nemen, dat mogelijk bepaalde details voor aanvulling of mogelijk zelfs voor correctie in aanmerking komen. Misschien is dat echter aanleiding voor hen, die het beter menen te weten, om hun reactie door te geven aan de redactie van "De Jacobsladder". Want voor een blad als "De Jacobsladder" is alles wat stamt uit de historie van onze gemeente waardevol ! Herinneringen kunnen chronologisch worden aangedragen, waarbij er vanuit gegaan dient te worden, dat met de grootste afstand tot het heden zou moeten worden begonnen. Maar het is ook mogelijk bepaalde aspecten in en van onze gemeente de revue te laten passeren en die dan te belichten vanuit de gehele periode van onze herinnering. Dit laatste wordt mijn uitgangspunt, zodat in een volgende aflevering telkens iets over een bepaalde zaak in onze gemeente zal worden verteld. ********************************************************** * NIEUWE SERIE HERINNERINGEN * * Gedurende twee jaar heeft wijlen oud-burgemeester * * J.C. Van Wageningen in dit blad onder de titel * * "Ik herinner mij ..• " artikelen geschreven, * * die teruggrepen op zijn meer dan vijftwintigjarige * * loopbaan als eerste burger van onze gemeente. * * Door zijn overlijden in maart van dit jaar kwam helaas * * een einde aan zijn zeer gewaardeerde medewerking * * aan "De Jacobsladder". * * Net zoals wij destijds de heer Van Wageningen vroegen * * om herinneringen uit zijn burgemeesterscarriθre voor * * ons te schrijven, zo hebben wij dat nu ook gevraagd * * aan de in 1983 gepensioneerde oud- gemeentesecretaris * * H.J. Hoogenboom. Ook hij heeft enthousiast zijn * * medewerking toegezegd en ons voor ieder kwartaal een * * bijdrage beloofd. * * Bijgaand publiceren we zijn eerste artikel in de serie * * "Herinneringen van een gemeentesecretaris". * * Wij hopen dat u Hoogenbooms pennevruchten met evenveel * * belangstelling zult lezen als die van de heer * * van Wageningen. * * De gevatheid en de grote gave als spreker van * * Hoogenboom kennende, vertrouwen wij erop dat zijn nu * * startende serie eveneens lezenswaardig en bovendien * * niet van de nodige humor ontbloot zal zijn' * * REDACTIE * **********************************************************
Jacobsladder 1985-3 blz -12- Als tenminste niet na een of meer "herinneringen" aan mij duidelijk wordt gemaakt dat op mijn herinneringen verder geen prijs meer wordt gesteld. U hoort dan niet meer van mij en deze periode in mijn leven zal dan voor mij nog een "herinnering" zijn Je moet ergens mee beginnen en dan zoek je iets prettigs. Wat te denken van: De vrijetijdsbesteding in de sport in Hoogmade Hoogmade was vooral in het verleden een gesloten gemeenschap. Een bijna geheel rooms-katholieke gemeenschap waarin echter de enkele niet r.k. gezinnen geheel werden geaccepteerd. Meester Frankhuizen, hoofd van de eenklassige - 12 leerlingen tellende – openbare school in Hoogmade, was een zeer gewaardeerd lid van de Oranje-vereniging en de familie Van Rijn heeft tientallen jaren lang een vertegenwoordiger in het bestuur van de ijsvereniging gekend. De vrije-tijdsbesteding was dus ook duidelijk r.k. Dat wil zeggen, dat in de huiselijke kring gedurende de lange winteravonden met veel overgave het kaartspel in al zijn facetten werd gespeeld. Er vonden vastenavondvieringen plaats, en een aantal personen (onder auspiciλn van de R.K. Volksbond) bundelden hun artistieke gaven om onder leiding van een plaatselijk regisseur een toneelspel en/of klucht in te studeren, teneinde in de wintermaanden de bevolking een of meerdere avonden aanleiding te geven naar de "uitvoering” te gaan. Deze vonden dan plaats in de zaal van Hillebrand, later Witteman en van der Ploeg. Die zaal had ook buiten de uitvoeringen aantrekkingskracht op een deel van de mannelijke bevolking van Hoogmade want deze zaal, de "kolfbaan" genoemd, bood mogelijkheid tot het beoefenen van het kolven. Een spel dat momenteel weer wat opgang doet in gedeelten van Noord-Holland. Het spel wordt met een, een mogelijk met een hockystick te vergelijken slaghout, een ijzeren bal en twee in de bodem van de zaal verankerde paaltjes. Verder kon men in de ruimte van het cafι biljarten. Ook een spel dat is voorbehouden aan een bepaald gedeelte van de bevolking omdat het spelen van dit spel onlosmakelijk is verbonden aan het drinken van producten van het het cafι. Een van de spelen van de opgeschoten jeugd was het centje steken of centje rollen. Een bezigheid, die alleen met droog weer kon plaats vinden en waarvan de aardigheid was, dat degene die een cent in of het dichtst bij een op de grond getekend vierkant hokje, ter grote van 5 tot 7 cm kon gooien ("steken"), of via een hellend plankje kon rollen de "pot" won. Een spel om en daardoor ook slechts voorbehouden aan een bepaald groepje inwoners. Aan het einde van de twintiger jaren kregen de dochters van meester Frankhuizen pianoles van de heer H. Welboren uit Leiden of Oegstgeest. Deze heer had in zijn woonplaats al wat meer gezien dan het vermaak van de inwoners van Hoogmade, o.a. het voetbalspel. Hij was van mening, dat ook de Hoogmadese jeugd daar wel geschikt voor was en onder zijn leiding werden de eerste in wedstrijdverband gegeven schoppen tegen een bal gegeven. Onder zeer primitieve omstandigheden echter. Een van de jongens verleende wel eens hand- en spandiensten op de boerderij van de familie Van Wieringen, nu bewoond door de familie Schulpen. Van de gebroeders Van Wieringen mocht gebruik gemaakt worden van een stukje weiland achter de woning. Bereikbaar met een boot via de Jufferswetering, op de plaats van de huidige Groenwegh en uiteraard ook geregeld gebruikt door het vee van de familie. Zodat op zaterdagmiddag, na de pianoles, het "veld" eerst van de overvloedige hoeveelheid koeieuitwerpselen moest worden ontdaan voordat met het spel kon worden begonnen. Het doel van de twee partijen werd gevormd door op de grond gelegde jasjes, later door in de grond gestoken bonestokken. Een mager initiatief maar dat toch aansloeg want uit deze
Jacobsladder 1985-3 blz -13- primitieve beginperiode ontstond de voetbalvereniging "V.C.H." dat wil zeggen, Voetbal Club Hoogmade. Gelet op de tamelijk agressieve instelling van de spelers, de ontwikkelingen in de dertiger jaren en de oorlog, later in de omgeving ook wel aangeduid "Varkens Centrale Hoogmade” Het speelveld achter de boerderij van Van Wieringen werd verlaten en er werd speelmogelijkheid gevonden op het weiland van W. Zonneveld in de Bospolder. Dat was toen gelegen ten zuiden van het huidige caravancomplex van de familie Rijkelijkhuizen. Niet gemakkelijk bereikbaar, want de huidige provinciale weg was er nog niet en van een kleedlokaal was natuurlijk geen sprake. Maar het begin was er. Na veel wikken en wegen werd het land van Zonneveld in de Bospolder geruild voor het land van Zonneveld in de Vlietpolder nabij de molen, de huidige plaats. Dit werd gereedgemaakt als speelveld en er werd een houten kleedgelegenheid gebouwd. Zonder aansluiting op de waterleiding natuurlijk, maar dat was minder belangrijk, want de Kromme Does was vlakbij en anders ging je maar vuil naar huis om je daar wat op te knappen. Want dat was echt wel nodig. Ook daar werd het in de beginperiode een multifunctioneel veld. Zondag werd er gevoetbald en in de week verbleef er het vee, koeien of schapen maar beide met de natuurlijke behoeften, zodat ook voor de wedstrijd op dit veld in de beginperiode "stront geslecht" moest worden. De sport had haar intrede gedaan in Hoogmade maar naast die sport ook een bloeiende jeugdvereniging gegroeid: de Kajotters, later de N.K.J.B. Uiteraard onder leiding van pastoor en kapelaan, maar die waren onverbrekelijk als geestelijk adviseurs verbonden met elke vereniging die het predikaat "R.K." had en dat was in een plaats als Hoogmade met vrijwel elke vereniging het geval. Ook V.C.H. was voorbehouden aan de R.K. jeugd, zij het dat al spoedig dispensatie werd verleend voor in Hoogmade wonende of zich daar om de een of andere reden thuisvoelende niet-R.K.jeugd. Door de voetbal kwam de jeugd in Hoogmade ook in kontakt met sportbeoefening op ander niveau en naast de voetbalvereniging ontstond later ook de handbalvereniging. Beide inmiddels met de naam MMO (Met Moeite Opgericht), omdat de naam V.C.H. in het patroon van de NKVB, waartoe ook de vroegere R.K. voetbalbonden gingen behoren, niet meer paste. Er was al een vereniging met die letters en die had oudere rechten! De ontwikkeling van de beide sectoren van MMO verliep voorspoedig, zo voorspoedig dat verbetering van de speel- en kleedaccommodatie noodzakelijk werd. Onderhandelingen met de eigenaresse van het terrein en de pachter leverde een oplossing, die bijzonder gunstig was en misschien alleen maar mogelijk in een plaats als Hoogmade. De voetbalvereniging huurde het land van de eigenaresse, het R.K. Armbestuur van Woubrugge, voor de p(r)achtprijs van agrarische grond (f 308) per jaar voor een periode van dertig jaar, welk bedrag van het R.K. kerkbestuur elk jaar als bijdrage wordt terugontvangen. Waar vindt men zoiets? Op die basis kon ook het veld worden verbeterd en een prachtige kleedgelegenheid annex kantine worden gebouwd. Met eigen financiλle inbreng maar ook met financiλle medewerking van het R.K. Armbestuur dat goedkoop geld beschikbaar stelde, en de financiλle bijdrage van de gemeente in de vorm van subsidie en garantie. Een prachtig complex, waarvan een groot gedeelte van de bevolking van Hoogmade actief en passief geniet. Als gevolg van de uitbreiding van de bevolking met een tamelijk groot aantal niet-Hoogmadenaren ontstond ook de behoefte aan andere vormen van sport, o.a. tennis. Aansluitend op het complex van MMO werd de beschikking gekregen, weer met medewerking van het armbestuur (intussen omgedoopt charitas) en de pachter N.C. Zonneveld, van een stuk waarop drie tennisbanen en een bescheiden kleedgelegenheid
Jacobsladder 1985-3 blz -14- annex kantine werden aangelegd c.q. gebouwd. Ook dit aspect bleek te voldoen aan een behoefte, want inmiddels is de bescheiden kantine vervangen door een prachtig nieuw gebouw. Dankzij eigen inbreng en een bescheiden bijdrage van de gemeente. Het gaat goed met Hoogmade. Niemand hoeft zich er meer te vervelen! H.J. HOOGENBOOM

Lezers schrijven

Geachte redaktie, Met groot genoegen heb ik de laatste Jacobsladder gelezen. Een paar aantekeningen wil ik echter maken. Op blz. 8 staat iets over de kerk en het Groene-Kruisgebouw plus de nodige woningen die afgebroken zijn. Door toedoen van wijlen ds. K. Dronkert is het bij twee huizen plus de kerk en het Groene-Kruisgebouw gebleven, terwijl bij de Duitsers op het programma stond om tien huizen plus de kerk en het Groene-Kruisgebouw af te breken. Mijn vraag is: weet u het volledige adres van de heer D.J. Douwes? Nog een nieuwsgierige vraag: waar zit de familie Swama? Ik heb ze goed gekend. Het boekje over ds. Comrie heb ik inmiddels bij de heer Bosman besteld. Verder sterkte voor uw werk. Het is altijd weer leuk om het blad De Jacobsladder te lezen. Met vriendelijke groeten, Noort-Tol Rijnsburg Naschrift redaktie: De auteur, die schreef over de afbraak door de Duitsers van de in het schootsveld staande panden, heeft zijn herinneringen aan die tijd uit het hoofd opgeschreven. Er bestaat praktisch geen archiefmateriaal over de oorlogsperiode in Woubrugge. We zijn daarom blij met aanvullende informatie als de uwe. De heer D.J. Douwes woont: Sint-Hubertusstraat 1 6881 KP Velp. De heer Swama is reeds lang overleden. Zijn dochter Ankie, die haar oorlogsherinneringen voor ons blad schreef, wil liever niet dat wij haar adres verstrekken. Ten slotte dank voor uw waarderende woorden voor ons werk! Geachte redaktie, In de laatst verschenen Jacobsladder stond het artikel "Woubrugge veertig jaar bevrijd". In dit artlkel werd de in het toenmalige Nederlands-Indiλ gesneuvelde Wim Opdam genoemd. Maar ook de Woubrugse Jan de Bruin, zoon van Niek de Bruin, is hier gesneuveld! In het artikel van Ankie Swama wordt geschreven dat de B.S een kaas heeft aangeboden aan twee Engelse officieren. Dit is niet waar, ik werkte toen bij mevrouw De Jong op "het zonne-eiland" en zij heeft die kaas toen aangeboden. Een foto hiervan heb ik aan mevrouw Rodenburg gegeven. L. Boogaard-Blom Alphen aan den Rijn Naschrift redaktie: Het trieste lot van Jan de Bruin hebben wij van meerdere kanten verno-
Jacobsladder 1985-3 blz -15- men, en wat betreft de aangeboden kaas: na veertig jaar kon niemand zich dat meer precies herinneren. We zijn daarom erg blij met uw reactie. De foto van deze gebeurtenis hebben wij qezien. Geachte redaktie, Op de ledenvergadering van 6 juni j.l. is het mij duidelijk geworden dat ik geen lid ben van de historische vereniging. Want wat is het geval, het lidmaatschap staat op naam van mijn partner. Ik zeg partner omdat het niet uitmaakt of men getrouwd is of niet. Ik kan lid worden. Dan krijgen we van de Jacobsladder en andere uitgaven twee exemplaren in de bus. Dit is niet nodig, en het zou alleen de druk- en papierkosten verhogen voor de vereniging. Dus ik kan lid worden en opgeven dat ik de publicaties niet wens te ontvangen. Maar het lidmaatschap blijft even duur! Gezinslid worden (met korting voor het niet ontvangen van de publicaties) is niet moqelijk. Voor de lezingen en bijeenkomsten hoef ik geen lid te worden, want daar kan iedereen gratis in. Ik baseer dit op het feit dat, in de afgelopen twee jaar dat mijn partner lid is, ik ook overal gratis bij aanwezig mocht zijn. Dit heb ik niet expres gedaan. want ik was er tot de ledenvergadering van overtuigd lid te zijn. Op de ledenvergadering kon ik ook gewoon aanwezig zijn, meepraten en de gratis verstrekte koffie drinken, wat voorrechten zijn voor leden. De enige reden die ik nu nog kan verzinnen om lid te worden is het stemrecht bij bestuursverkiezingen. Maar in de zes jaar van het bestaan van de vereniging is dit recht maar eenmaal aangesproken, n.l. op de laatste ledenvergadering. En dan nog kan niemand een bewijs overleggen dat hij of zij lid is. Als je zegt dat je lid bent, mag je stemmen. Zou het bestuur nu werkelijk alle 170 gezichten van de leden kennen? En moet het zo doorgaan, nu de vereniging groeit? Twee jaar lid en nu pas weet je waar je aan toe bent, je bent geen lid! Dan heb ik nog twee punten die voor mij pas tijdens de laatste ledenvergadering naar voren kwamen. Wanneer men halverwege of einde van een jaar lid wordt, of geworden is, geldt het lidmaatschap voor het lopende jaar. Men heeft dan dus recht op de in dat jaar reeds gepubliceerde uitgaven. 2) Er bestaat een huishoudelijk reglement van de vereniging. Waarom krijgt niet iedereen een huishoudelijk reglement als hij/zij lid wordt? Waarom krijgen wij niet de uitgaven van de eerste helft van 1983? We hebben er meerdere malen om gevraagd, maar het schijnt moeilijk zoeken te zijn in de voorraad! Mw. C. Baak Woubrugge Naschrift van de voorzitter: Dat is nu ook vervelend dat u geen lid bent van onze historische vereniging. Maar u geeft het gelukkig zelf al aan, "Ik kan lid worden". Dat doet u door f 12,50 te betalen aan onze penningmeester. Vanaf dat moment krijgt u alle publicaties en hebt u inderdaad stemrecht op onze ledenvergadering. Het is echter onjuist te veronderstellen dat door het lidmaatschap van uw partner u ook automatisch lid bent. Dat u gratis toegang tot onze avonden had en dat u soms zelfs onze gratis koffie dronk moet u beschouwen als een poging om u over te halen lid te worden.
Jacobsladder 1985-3 blz -16- Op uw vraag of wij als bestuur alle leden (het zijn er al 192!) van gezicht kennen moet ik ontkennend antwoorden, al zou ik graag zien dat ze er allemaal eens zouden zijn. En dan doen zich inderdaad problemen voor. Wij zullen dit binnen het bestuur bespreken. Dat u recht heeft op publicaties uit het jaar waarin u lid bent gewor­den en waarover u betaald heeft is waar. Echter, sommige publicaties zijn gewoon op! Drukten we in het verleden 100 exemplaren dan was dat voldoende. Nu is de oplage van de Jacobsladder en andere publicaties naar 200 of 250 exemplaren gestegen. Wij kunnen het ons financiλel (nog) niet veroor­loven grote voorraden aan te leggen. Op uw vraag omtrent de verstrekking aan de leden van het huishoude­lijk reglement en onze statuten wil ik u zeggen, dat op de ledenvergadering deze gratis verkrijgbaar zijn. Onze ervaring is echter dat er nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. De belangstelling hiervoor is gering. Toch is uw suggestie misschien niet onredelijk om alle leden zo'n exemplaar te overhandigen Persoonlijk vind ik dit echter onnodige kosten op ons krappe budget. Hopelijk heb ik uw vragen voldoende beantwoord. LEZERS SCHRIJVEN is een rubriek waarin u kunt reageren op * artikelen, op- of aanmerkingen met betrekking tot de samenstel- * ling en/of orldl?r van de Jacobsladder. bestuurszaken. etc. ~ kunt maken. Kortom, de rubriek voor u! Uw, bij voorkeur schriftelijke, reacties kunt u richten aan: H. van der Wereld, Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen aan den Rijn. R. Rodenburg, Watermunt 32, 2481 CE Woubrugge.
Jacobsladder 1985-3 blz -17-

ANTHONIUS VAN DER PLAAT

Missionaris van de Rijnstreek Ruim drie eeuwen geleden overleed in Oud Ade pastoor Antonius van der Plaat. Gedurende zijn hele priesterloopbaan was hij werkzaam in het kleine dorp, waar hij ook de stichter was van de Sint-Bavoparochie. Van der Plaat was een buitengewoon geleerd man, die ook buiten zijn dorp groot aanzien genoot. De herinnering aan hem is niet alleen in Oud Ade nog levendig, maar ook in Rijpwetering, waar de Pastoor van der Plaatstraat naar hem vernoemd is. Het leven van deze op 15 december 1605 te Leiden geboren geestelijke is te interessant om niet even bij stil te staan. Zoals gezegd, Antonius van der Plaat werd in Leiden geboren, en wel in een gereformeerd gezin. Zijn vader was aanvankelijk arbeider, maar verdiende later als "schoolmeester" de kost. Zijn moeder was een fanatieke mennoniste, en door haar toedoen werden Antonius en zijn zuster Abigail dan ook door een mennonistische predikant gedoopt. Beide kinderen werden zeer streng opgevoed. Van der Plaat had een studiehoofd en bracht het in Leiden tot de Latijnse school. Zijn moeder vond het niet goed dat hij verder studeerde, ondanks het aandringen van de leraren. Ze vond dat hij maar koopman moest worden en had zelfs al een baantje voor hem gevonden. De strenge mennonistenleer had weinig vat op de jonge Van der Plaat. Hij knoopte een vriendschap aan met de zoon van een Leidse arts en deze vriendschap bepaalde het verdere verloop van Antonius' leven. De beide vrienden konden het thuis niet meer uithouden en beraamden plannen om van huis weg te lopen. Het bleef niet bij een plan en op een goede dag vluchtten zij inderdaad, richting Keulen. Priester Eenmaal in Keulen gingen de twee vrienden naar de geleerde geestelijke Franciscus Dusseldorp , een verwant van Van der Plaats reisgenoot. Dusseldorp was aanvankelijk rechtskundige in Den Haag. Hij zorgde voor onderdak in het Hollandse seminarie en al gauw rees bij de twee Leidse knapen het voornemen om voor priester te gaan studeren. De reisgenoot van de toekomstige pastoor van Oud Ade werd echter niet tot de studie toegelaten, omdat zijn ouders in concubinaat leefden. Antonius van der Plaat moest eerst katholiek gedoopt worden alvorens hij tot de theologische studies kon worden toegelaten. Omdat Van der Plaat duidelijk talenten had buitte hij die ook uit. Hij nam het op tegen de beste leerlingen van het seminarie, Abraham van Brienen (die laterpastoor te Langeraar zou woden) en Reynier Koopman (later werkzaam te Leiden) en op het gebied van discussiλren en welsprekendheid was Antonius van der Plaat hen verre de baas. Toen hij als subdiaken eens in het bijzijn van de Keulse magistraat een rede hield, werd hij vergeleken met Leonardus Marius, president van het Hollandse seminarie. Van der Plaat volbracht in tien jaar tijd zijn studies en op zijn 24ste verjaardag, 15 december 1629, werd hij in Keulen tot priester gewijd. Op aansporing van Marius werd de jonge geestelijke naar zijn vaderland gezonden, waar hij korte tijd "in de bediening" was te Utrecht. Daarna werd hij toegevoegd als hulp van de Leidse pastoor Rombout Medenblick.
Jacobsladder 1985-3 blz -18- Pastoor te Oud Ade Medenblick was sinds 1606 werkzaam in Leiden, na daar te zijn benoemd door de apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer. Tot het werkterrein van Medenblick behoorde ook het uitgestrekte gebied van Alkemade, waar niet een priester meer was. In die tijd, 1630, kwam Van der Plaat hem assisteren en op een van de reizen van Medenblick kwam Van der Plaat ook in Oud Ade. De katholieke bevolking van dit kleine polderdorp wilde Antonius van der Plaat graag als haar vaste pastoor hebben, mede omdat zij Medenblick veel te streng vond. Een gezantschap van boeren nam kontakt op met apostolisch vicaris Philippus Rovemius. Na enige tijd toen hun verzoek nog eens schriftelijk ondersteund was door Medenblick, kwam de toestemming dat Van der Plaat te Oud Ade mocht worden. De vreugde in het dorp was groot. Men haalde bij de scheepmaker pektonnen en teertonnen, die men 's avonds op het water liet branden. Men sprak af, dat - mocht een vreemde vragen wat die feesttooi te betekenen had - zij zouden antwoorden dat "vandaag de duivel zijn poot gebroeken had, dat er morgen een buitengewone vangst van snoek en braasem was, en dat overmorgen de roodbonte koe van Willem Cornelis drie kalveren had en zij daarom op biest met brokken werden onthaald .... ' Briljant pastoraat ------------------ De komst van Van der Plaat naar Oud Ade was het begin van een briljant pastoraat. Van der Plaat werd niet voor niets pastoor te Oud Ade. In de eerste tijd van zijn jarenlang verblijf daar leverde het gebied maar liefst drieduizend bekeringen op! Daar hij in de uitoefening van zijn geestelijke arbeid ook wel eens in gevaar verkeerde wordt duidelijk uit het levensrelaas door Van der Plaat’s huisgenoot, Johannes Lavalle. Hij schreef: “Op eenen tijdt op Hoogmade werde hij gebeden bij eene vrouw te willen komen die niet wel bij haer sinnen was. Sij door schoone woorden en goede kennissen hem in haer huisje gelokt hebbende, biegte met goed verstant, maar naar de absolutie vatte sij hem bij de keel en sonder hulp soude sij hem gewurgt hebben”. In 1635 heerste er in Alkemade de pest. In die tijd werd Van der Plaat zonder rust of duur gehaald om de laatste sacramenten aan de stervenden toe te dienen. Het duurde weken achtereen dat men een zeil of beddelaken aan een molenwiek liet wapperen, teneinde aan degene die de pastoor nodig hadden duidelijk te maken waar deze zich bevond. In die dagen heeft Van der Plaat zijn schoonste lauweren verdiend. Al gauw kon Van der Plaat zijn uitgebreide parochie niet meer alleen bedienen. Een deel van Jacobswoude en Hoogmade werd omstreeks 1643 een zelfstandige statie met Damascus van der Does als pastoor. Ook te Roelofarendsveen gelukte het Van der Plaat een woning tot kerk in te richten en stichtte hij in 1659 de parochie Sint-Petrus' Banden. Lambertus van Erckel werd daar de eerste pastoor. De wederoprichting van zelfstandige staties te Leimuiden en Rijnsaterwoude schijnt niet zo vlot verlopen te zijn. De stichting van de parochie Johannes de Doper moet gesteld worden op omstreeks 1670. Ook Rijpwetering behoorde tot de parochie van Van der Plaat, maar deze laatste werd pas in 1846 zelfstandig.
Jacobsladder 1985-3 blz -19- Aartspriester ------------- Als opvolger van de Leidse pastoor Veldhoen werd Van der Plaat benoemd tot aartspriester van Leiden en zuidwestelijk Rijnland. Het zal omstreeks 1654 geweest zijn dat Van der Plaat het toezicht over zijn medepriesters aanvaardde. Hij was ook nog kanunnik der collegiale kerk Sta. Maria-ad-gradus te Mόnchen. Misschien droeg hij daarom een klein gouden kruis om de hals, aan een dito koord op de borst afhangend. Op 5 juli 1658 vertoefde de pastoor in Antwerpen om de gebruikelijke eed af te leggen in verband met de verheffing tot protonotarius apostolicus. Het diploma daarvan - opgesteld in het latijn - wordt nog steeds bewaard in de pastorie van Oud Ade. De verdiensten en waardigheden van de pastoor worden er in beschreven, terwijl er tevens melding wordt gemaakt van de uitgestrektheid van zijn parochie. Het pastoraat van Van der plaat werd te Oud Ade voor een korte periode onderbroken. De pastoor werd gevonnist in verband met zijn onversaagde moed in het belang van de katholieke godsdienst. Verbanning naar Utrecht volgde, maar na een half jaar mocht hij weer naar zijn geliefd Oud Ade. Ziekelijke oude dag ------------------- De laatste tien jaar van zijn arbeidzaam leven heeft pastoor Van der Plaat niet alleen rustig, maar ook beter gewoond dan tevoren. Zijn huisgenoten, Johannes Lavalle en de beide klopjes Maertje en Jannetje Frans, zorgden voor een nieuwe woning op de pastoriewerf. Die kwam overigens niet op naam van de pastoor te staan, opdat - werd hij weer eens verbannen - niet direct confiscatie van goederen kon volgen. Pas omstreeks deze tijd durfde men het te Oud Ade te wagen een doopregister aan te leggen. Het eerste doopboek is een ongebonden, gemakkelijk te verstoppen zakboekje, aanvangend op 1 juli 1667. De namen der getrouwden werden nog niet geboekt, het aantal huwelijken is in dit doopboekje met streepjes aangeduid. De laatste door Van der Plaat ingeschreven dopeling is van 20 juli 1674. De pastoor was thans een man op leeftijd geworden. Hij leed aan verkromming van de ledematen veroorzaakt door jicht. Doorstane aanvallen van beroerten maakten dat hij op het laatst als een klein kind met alles moest worden geholpen. Antonius van der Plaat overleed op 17 augustus 1678, na een achtenveertigjarig pastoraat in Oud Ade. Zijn stoffelijk overschot werd in de gereformeerde kerk van Rijnsaterwoude begraven. Zo werkte een ijverige pastoor ten tijde van de katholieke vervolgingen, maar de roem van Antonius van der Plaat is na drie eeuwen nog niet vergaan. De herinnering aan hem is met name in Oud Ade nog steeds levendig. Echter niet alleen daar, maar in het hele Veense land, waar men hem beschouwt als de stichter van een hechte katholieke gemeenschap. HANS VAN DER WERELD
Jacobsladder 1985-3 blz -20-

Neeltje Rijnsburger

de Baby van Neeltje Rijnsburger Toen de veertienjarige Neeltje Rijnsburger in mei 1792 als dienstmeisje ging werken, kon ze niet vermoeden dat twee jaar later dat baantje haar nog jonge leven drastisch zou veranderen (1). Neeltje, de op 22 november 1778 in Woubrugge geboren (2) dochter van Simon Klaasz. Rijnsburger en diens tweede echtgenote Maartje Poldervaart, trad in het voorjaar van 1792 in dienst van herberg "De vergulde Vos" in Rijpwetering. Daar was Cornelis de Vries toen kastelein (3). Met zijn minderjarige zoon Bouke zou Neeltje het nog knap moeilijk krijgen. Op 19 augustus 1794 kwam bij de Rechtbank van Esselijkerwoude (= Woubrugge) een brief binnen. In dit schrijven, van de hand van de juridisch adviseur van Neeltje, stond dat het meisje sinds twee jaar werkzaam was geweest in "De vergulde Vos", maar dat zij enige tijd geleden het ongeluk had gehoor te geven aan herhaalde "lievdens betuijgingen" van de zoon des huizes, Bouke. Dit had tot gevolg gehad dat Neeltje, nadat zij "vleeschelijk had geconverseerd", "bezwangerd” was geraakt. Van tijd tot tijd had Bouke Neeltje wel beloofd met haar te zullen trouwen, maar van die beloftes kwam in de praktijk weinig terecht. Dat steeds maar weer op de lange baan schuiven was uiteindelijk de reden voor moeder Maartje en dochter Neeltje om maar eens via het gerecht te proberen Bouke tot daden te bewegen. De dames waren niet in staat een proces te betalen, en vroegen dus een pro-deorechtsbijstand. Aangezien Bouke in Alkemade woonde, deed het gerecht te Esslijkerwoude een verzoek om pro-deohulp bij de collega’s te Alkemade. Hun schriftelijk verzoek daartoe werd opgesteld en ondertekend door de procureur Jan Anton Klemving en de secretaris van Esselijkerwoude, Jacobus Claessen. Het verzoek werd op de rechtdag te Alkemade op 2 oktober 1794 in behandeling genomen. De eis van Neeltje en moeder Maartje was, dat Bouke binnen veertien dagen f 200 smartegeld zou betalen, een jaar later f 100 en twee jaar later nog eens een zelfde bedrag, dus f 400 totaal. De 16de oktober stond de zaak weer op de rol van de rechtdag in Alkemade. De advocaat mr Klemving, die namens zijn Woubrugse cliλnten optrad, kwam overeen dat Bouke de Vries ontslagen werd van zijn eerder gedane huwelijksbeloften aan Neeltje, als de eis zou worden ingewilligd. De jonge inwoner van Rijpwetering was dan vrij om te trouwen met wie hij maar wilde. Kastelein De Vries, die namens zijn zoon op de rechtdag was verschenen, vond f 400 voor de vrijheid van zijn zoon veel te duur. Uiteindelijk was hij bereid f 355 te betalen en daarmee was de kwestie tot ieders genoegen opgelost. Een schriftelijke overeenkomst werd door alle betrokkenen ondertekend. De hoogzwangere Neeltje deed dit met een kruisje; ze kon dus niet lezen of schrijven. Uit het doopboek (4) van Woubrugge blijkt, dat Neeltjes kind op 10 november 1794 werd geboren. Het was een zoon, die Leendert werd ge noemd. Bij de doopaantekening staat de baby van Neeltje geboekt als "onecht kind". De doop, waarbij moeder Maartje getuige was, geschiedde in de kerk van Woubrugge op 27 november. De plechtigheid werd verricht door ds. B. Ouboter. 1. Dingboek Esselijkerwoude, 1792-1811. 2. Neeltje werd gedoopt in de Oudshoornse kerk op de dag van haar geboorte. ARA, doopboek Alphen, nr 48
Jacobsladder 1985-3 blz -21- 3. De Vries was daar kastelein van 1784 tot 1810. Zie: "Tussen Kaag en Braassem", 1985, blz. 158. 4. ARA, doopboek Esselijkerwoude, nr2, blz. 211. RINUS RODENBURG HANS VAN DER WERELD

Leest u even mee

Zeer geachte dorpsgenoten en medeleden van de Historische Vereniging “Otto Cornelis van Hemessen". Op 6 juni j.l. werd ik in de algemene ledenvergadering van onze vereniging met ruime meerderheid gekozen tot bestuurslid met de opdracht een optimaal kontakt tussen de middelbare en oudere inwoners en de historische vereniging te zoeken. Enkele van deze benaderingen leidden reeds tot de aanmelding van een aantal nieuwe leden, waarvoor ik - ook namens de medebestuursleden - zeer erkentelijk ben. Het jongere bestuur bestaat uit zeer ambitieuze mensen, die veel van hun vrije tijd besteden aan onze vereniging, aan het Museum "Van Hemessen" en niet te vergeten ons orgaan "De Jacobsladder", dat per kwartaal verschijnt en waarvoor steeds veel voorbereidend werk vereist is. Ook het "plannen" in het afgelopen seizoen van verenigingsavonden voor de leden met filmvoorstellingen over onder andere onze molens, de Katwijkse klederdrachtshow, de zeilsport en het ijszeilen e.d. zijn door uw bezoek zeker de moeite waard geweest. Ook mogen niet vergeten worden de publicaties van onze secretaris Hans van der Wereld, o.a. "Een moord op het Braassemermeer", "Burgemeesters van Woubrugge en Hoogmade sinds 1813" en de jaarlijkse kroniek over Woubrugge en Hoogmade. Tevens dient de heruitgave van het kinderboek “Het witte huis aan de wetering" gememoreerd te worden. U zult begrijpen, dat voor dergelijke publicaties veel "snuffelwerk" nodig is. Zoals u bekend zal zijn ligt het in de bedoeling van onze vereniging om zeer binnenkort een boek over het leven van ds. A. Comrie uit te brengen, die tweehonderdvijftig jaar geleden als predikant in Woubrugge bevestigd werd. De inleiding op dit boek is van prof. dr D. Nauta, de vroegere gereformeerde predikant van Woubrugge, die voor ons op 27 september om 20.00 uur komt spreken in de Nederlandse hervormde kerk. Het boekje is thans te bestellen bij de bestuursleden (zie de adressen op pagina 1 van dit blad). Vele exemplaren zijn reeds besteld door inwoners en oud-inwoners van Woubrugge alsmede de leden van onze vereniging, ook door pas verworven leden. Met een variatie op het gezegde van een bekend publicist kan men van ons dorp zeggen, dat het goed noch slecht is, want het bestaat bij de gratie van de inwoners. Deze laten ons lachen en huilen en veroorzaken soms diepe groeven in het dorpsuiterlijk, waarna met liefdevolle handen de rimpels weer gladgestreken worden. Niettemin moeten wij niet vergeten, wat onze voorouders ons nagelaten hebben en met de nieuwe bewoners van ons dorp hopen wij onze jongeren te kunnen overdragen, wat onze en vorige generaties aan gegevens en voorwerpen verzameld heeft. Het eerste kan ten dele als geschiedenis gadegeslagen worden in de verschenen Jacobsladders en boekwerkjes in de reeks "Historische Publicaties". Het tweede is een reeds bestaande verzameling, ondergebracht in het Museum "Van Hemessen". Een collectie, die nog steeds op gezette tijden met interessante herinneringen wordt aangevuld. Om dit in stand te houden, is het nodig dat onze vereniging een groeiende en bloeiende ledenclub blijft, die kan teren op het reeds bereikte en mogelijke uitbreiding door inzet van elke volgende generatie. Om de lage contributie van f 12,50 per jaar hoeft u het, gezien al het
Jacobsladder 1985-3 blz -22- gebodene, zeker niet te laten! In bijna twee jaar verdubbelden wij ons ledental tot circa tweehonderd, maar als doel stellen wij, dat een op de tien inwoners lid zou kunnen worden. Dat betekent vijfhonderd leden op ruim vijduizend inwoners en dat lijkt ons niet te hoog gegrepen. Uit gezinnen kunnen beide ouders, maar ook kinderen die belangstelling hebben voor de geschiedenis van Woubrugge en Hoogmade zich als lid aanmelden. Uw reacties kunt u richten aan R. van Heemskerck Dόker, het adres vindt u op pagina 1 van dit blad. Iedereen een goed, "historisch" seizoen toewensend, J.W. WISMAN

Boekbespreking

DS. ALEXANDER COMRIE - PREDIKANT VAN WOUBRUGGE In 1964 publiceerde J.H.R. Verboom een interessant boek over de befaamde ds. A. Comrie, de achttiende eeuwse predikant uit Woubrugge, die wij dit jaar herdenken. De toen in gebonden versie verschenen studie was al snel uitverkocht. Onlangs bracht De Banier uit Utrecht een herdruk als paperback op de markt. Hoewel wij de heruitgave van dit zeer leesbare werk op prijs stellen, toch enkele kanttekeningen. Destijds verscheen het boek met een stofomslag, waarop Comries portret zoals dat in het museum "Van Hemessen" te zien is, was weergegeven. De nu verschenen herdruk toont ons op het omslag een mooie kleurendia van de kansel in de Woubrugse kerk, de kansel waar vanaf Comrie zo’n lange reeks van jaren zijn preken ten gehore bracht. Jammer is het daarom, dat in de herdruk van Verbooms werk dit gekleurde portret van de beroemde predikant en theoloog niet meer is opgenomen. Op het een dezer dagen bij onze vereniging verschenen boek over Comrie siert de pasteltekening wel het omslag! Verboom beschrijft het leven van Comrie, maar gaat daarnaast in op de geschiedenis van Woubrugge. Het eerste deel behandelt in het kort de opkomst van Woubrugge en de geschiedenis van Jan de Bakker, wiens werk te Jacobswoude als een lichtend voorbeeld voor geheel protestant Nederland in gedachten wordt gehouden. Bovendien heeft Verboom in het eerste deel enkele trekken verteld van de leraars, die voor ds. Comrie te Woubrugge Gods Woord verkondigden. In het tweede deel wordt de levensloop van Comrie, gegrond op officiλle gegevens, verhaald. Verboom heeft zijn bronnen zo veel mogelijk zelf onderzocht, maar hij noemt ze nergens. In het derde deel behandelt hij de geschriften van Comrie, waarbij dan tevens de strijd, die hij voerde met prf. Van den Honert, naar voren komt. Verbooms boek is met enkele tekeningen geοllustreerd die hij overigens zelf maakte. Hoewel wij zijn tekeningen zeker niet slecht vinden, hadden wij fotomateriaal toch meer op prijs gesteld, temeer daar de tekenaar zijn werk tijdens het schrijven van zijn boek vervaardigde. Van diverse in de tekst genoemde personen bestaan portretten (Holtius, Van den Honert e.a.), maar deze zijn niet afgedrukt. Bij de uitgave van "ons" Comrieboek is er naar gestreefd om zoveel mogelijk afbeeldingen aan de tekst toe te voegen. Bovendien heeft de Comrie-uitgave die de historische vereniging verzorgt, een ander uitgangspunt. Verbooms werk en ons, op het proefschrift van dr A.G. Honig gebaseerde boek vullen elkaar daardoor goed aan. Daarom brengen wij u het boek van Verboom (prijs f 22,50) graag onder de aandacht. Mocht u dit boek reeds hebben, dan hopen wij toch dat u ook onze Comrieuitgave alsnog zult aanschaffen! (HvdW)
Jacobsladder 1985-3 blz -23-

De taverne(1)

Wie geen vreemdeling is in het maatschappelijk leven van de 17de eeuw, zal gemakkelijk begrijpen waarom wij allereerst onze lezers en lezeressen de herberg binnen leiden. Het was vroeger in stad en land de plaats voor de gezellige samenkomst van burgers uit alle standen, waar men de belangrijkste aangelegenheden van de dag besprak en men er zeker zijn goede bekenden kon ontmoeten. Maar voor wij de taverne - zoals de herberg vroeger heette - kunnen binnentreden, dienen wij de stad in te gaan, want buiten haar poorten bevond men zich in het open veld. Wanneer we een blik slaan op de stadsgezichten zoals die in de loop van de 17de eeuw door bekende en onbekende meesters op doek of papier zijn gebracht, dan herkennen we de steden die we thans bewonen of bezoeken. De meeste waren omringd door hoge stenen muren of aarden wallen, met vooruitspringende bolwerken En spitse torentjes welke vol zaten met kijk- en schietgaten. Zij werden door brede diepe grachten gescheiden van de singels. Deze muren en wallen werden echter sedert de afschaffing van de steenboeten niet altijd zorgvuldig onderhouden. Ze waren aan weerszijden met bomen beplant en verstrekten de vreedzame burgers aangename en lommerrijke wandeldreven. Tussen de wallen ****************************************************** * INLEIDING * * Zoals we in dit blad al eerder schreven, zouden we * * starten met de publicatie van "Het maatschappelijk * * leven onzer vaderen in de 17de eeuw". * * Het lag in de bedoeling van de redactie om daar * * in het eerste nummer van 1985 al mee te beginnen, * * maar die termijn bleek niet haalbaar. * * Daarom de eerste aflevering in deze editie van * * "De Jacobsladder". * * Onder bovengenoemde titel verscheen in 1905 van de * * hand van dr G.D.J. Schotel een omvangrijk boek, * * dat in ruim twintig hoofdstukken allerlei * * wetenswaardigheden vertelde over het dagelijks * * leven van zo'n drie eeuwen terug. * * Zo schreef hij over de rookgewoonten in die dagen, * * de literatuur, de geschiedenis van het kaart-, * * schaak- en andere spelen, over post- en muntwezen, * * het handelsverkeer, de gilden, de kermis etc. * * Voor al deze uitgebreide artikelen mogen we de * * schrijver dankbaar zijn. * * De redactie heeft lang gezocht naar te publiceren * * artikelen die de vorm van een vervolgserie zouden * * kunnen hebben, en het bovendien mogelijk zou maken * * ons blad de beloofde grotere omvang te geven. * * Dit "feuilleton" menen we gevonden te hebben in * * Schotels werk. * * We hebben zijn schetsen echter wel in modern * * Nederlands herschreven, doch zonder aan de * * essentie van zijn werk te tornen. * * Wij hopen dat u met belangstelling van deze nieuwe * * reeks artikelen kennis zult willen nemen. * * Het eerste, dat handelt over de taverne (dat is de * * herberg van weleer) en de drinkgewoonten, * * treft u hierbij aan. * * REDACTIE * ******************************************************
Jacobsladder 1985-3 blz -24- ontdekte men hier en daar kleine poorten die naar de grachten leidden, terwijl de vier of meerdere hoofdpoorten door val- en ophaalbruggen met de buitensingels of de landwegen in verbinding stonden. Hier en daar vond men nog wel een oude poort tussen de zware ronde torens, maar reeds in de 17de eeuw waren de meeste verdwenen en door andere vervangen die meer tot versiering dan tot versterking van de stad dienden. Meestal waren ze van blauw arduin opgetrokken en hadden ronde of vierkante torentjes (met twee of drie verdiepingen) waarin een uurwerk met een slaande klok. Op de bovenste verdieping vergaderden sommige gilden waaronder de rederijkers en de schilders. De onderste verdieping diende deels tot wachthuis en tot woning van de portier. Deze beλdigde stadsdienaar was verplicht de poorten te openen en te sluiten op de uren die in de stadsalmanak waren voorgeschreven. De sleutels moesten bij de regerend burgemeester of op het stadhuis worden gehaald en gebracht. Boven de lijsten prijkte, zowel binnen- als buitenwaarts, het wapen van de stad. In de lijsten waren vaak tijdverzen of Latijnse en Hollandse kreupelverzen aangebracht. Deze verzen vertellen ons over de merkwaardige gebeurtenissen welke in en om de stadspoort waren voorgevallen, of wel het jaar van de stichting met de namen van de stichters in vergulde letters uitgehouwen. De poorten waren door kunstige hand rijk versierd met beeldhouwwerk. Nog ziet men dit beeldhouwwerk op sommige voor hamer en moker bespaard gebleven poorten. Bijvoorbeeld de Grote-Hoofdpoort te Dordrecht. Deze werd in 1619 hernieuwd en voorzien van een ronde met koper beklede koepel waarboven zich een torentje verheft (l). Aan de buitenzijde is de Dordtse stedemaagd afgebeeld, met het wapen van de stad in haar handen. Zij wordt omringd door de wapens van de verschillende steden en gemeenten, die in vroeger tijden verplicht waren in de grafelijke oorlogen de banieren van de stad te volgen. Men vindt er ook dit onderschrift: Vroeger was deze poort aan St. Christoffel gewijd en las men onder zijn beeld een ander Latijns opschrift dat op de heilige betrekking had. Boven de in 1609 gestichte Spoei- of Spuipoort in Dordrecht las men deze opschriften: en: Onder de voornaamste poorten van Rotterdam muntte vooral de Hoofdpoort uit. Zij was voor het grootste gedeelte uit blauw arduinsteen opgetrokken en pronkte, zowel aan de binnen- als de buitenzijde met het wapen van de stad tussen twee leeuwen. Boven het wapen aan de binnenzijde stond het volgende tijdvers uitgehouwen:
Jacobsladder 1985-3 blz -25- En onder het wapen; Aan de Maas of buitenzijde las men: Te Delft .. Maar genoeg. Wij menen met deze proeven te kunnen volstaan en verwijzen de lezer naar de stedebeschrijvingen en de platen van Rochman en Rademaker. Liever treden we een van de poorten, bijvoorbeeld van Dordrecht, binnen en nemen een kijkje in deze oude stad. Nog in het begin van de negentiende eeuw verschilde deze stad in uiterlijke gedaante weinig van haar zeventiende eeuwse uiterlijk. Direct al vallen ons de huizen met luifels en uithangborden in het oog. De laatsten zijn, zoals ook het beeldhouwwerk op de eerste, doorgaans zeer goed beschilderd. Dordrecht was reeds in de zeventiende eeuw om haar uithangborden en mooie vrouwen beroemd. "Wilt gij", aldus luidde een rijmpje, "een schoon wijf of een erg, zoo gaat naar Gorkum of den Berg. En komt ge er een tekort, zoo gaat en zoekt te Dort" (2). Vooral muntten de herbergen of tavernen, die men in de nabijheid van alle poorten vond, in dit opzicht uit (3). Op sommige stonden in de zeventiende eeuw flapkannen, kroesen, pimmels, fluiten en vaatwerk; op andere zag men vorstelijke of hooggeplaatste personen die er gelogeerd hadden. Of dobbelstenen en kaarten en soms spelende en drinkende gezelschappen met de volgende onderschriften, die echter veel minder de Dordtse dichter- dan het schilderwerk van haar schilderschool tot eer strekten: (Resolveren = een besluit nemen) Tot de zeer geliefde uithangborden of gevelstenen voor herbergen behoorde natuurlijk "het dostig hert" of eenvoudig “het hert". In Vlissingen vond men "het oude hert", welke steen tevens een aandenken was aan dominee Vrolikhert. Diens vader had gewoond in "'t Vrolik hert". De dominee en zijn ambtgenoten waren blijkens de rekeningen van hun verteringen, geen vreemdelingen in de herberg. Maar niet altijd beantwoordde het innerlijke aan het uiterlijke, en op vele herbergen was het woord van "Tisken van der Schilden" (1611) van toepassing:
Jacobsladder 1985-3 blz -26- Algemeen was de klacht over de bedriegerij van de waarden (4). Zij stopten servetten in de bierkan, vervalsten de wijnen en "artificeerden ze rood met torne-sol", "gaven menghsels van allerley wonderlycke, ja duivelsche inventies" en rekenden met dubbel krijt. Beard gewaagd in zijn “Deughdenspoor" van zulke waarden: Zulk een waard wordt ook door Godewijck aldus ten tonele gevoerd(5): In Van Santens "Lichte Wigger” beveelt deze de waardin de rekening te maken. Zij antwoordt: Telkens lezen we van "waarden die twee schrijven voor een en met de halve kan ten tap loopen". In vorige eeuwen werden er hier en daar wel tavernen aangetroffen, maar zij waren niet ingericht om edellieden en mannen van aanzien te herberger. Doorgaans verstrekten de tavernen slechts een tijdelijke verblijfplaats voor het gevolg. Zelf namen zij hun intrek in kloosters of kastelen zoals bijvoorbeeld te Rijnsburg en op Leeuwenhorst, op het slot Teylingen en dat van Brederode. De stedelijke regeringen, die vroeger in de refter van een of ander klooster bijeen kwamen en door de kloosterkok lieten opdissen, hielden sedert de hervorming hun bijeenkomsten in de herberg en lieten zich dan op stadskosten door de waard trakteren (6). Kwam er dan een prins ambassadeur, of hooggeplaatst persoon in de stad, dan nam hij in de Peau, in de Engel, in ‘t Varken, in de Gulden Roemer of in een andere stadsherberg zijn intrek. Hier werd hem dan de erewijn aangeboden. Zo werden Willem I, Maurits, Frederik Hendrik, Leycester, Bossu, Van der Marck, Entens, Almonde, de graaf en gravin van Cuylenborgh, Oldenbarnevelt, Cornelis de Wit en honderden anderen te Dordrecht onthaald. De gemaakte kosten werden door de thesaurier betaald. Ook hielden de rederijkers en gilden in de taverne hun gelag. De aanzienlijkste burgers, te Leiden bijvoorbeeld de hoogleraren, zag men dagelijks de herbergen bezoeken en er hun vaantje bier of wijn gebruiken. Vulcanius, Baudius, Bredius, Bertius, Lipsius ontmoette men doorgaans na de noen in de een of andere taverne, en van Simon Abbes Gabbema wordt gemeld, dat hij te Leeuwarden zijn tijd verdeelde tussen
Jacobsladder 1985-3 blz -27- Wij zullen later van 't volks verslaafdheid aan de drank gewagen. Thans slechts dit: er is schier niet een kluchtspel onder de honderden die de zeventiende eeuw opleverde, of er komen de walgelijkste tonelen van dronkenschap en wellust in voor. zijn studeerkamer en de herberg in de Schuttersdoelen, zowel te voor- als te namiddags en des avonds. Er waren ook tavernen voor "scharrebiers-volck", dat de gehele dag door "slampampte”, een volkje dat men in meeste kluchtspelen ontmoet en waartoe "Stijve Piet" in het kluchtspel van die naam behoorde. Van zulk een kroegloper gewaagd ook Van Santen: In zulke hebergen vond men niet zelden waarden, die later op het houten paard reden of tenminste "in den block liepen". Maar het was toch in hun herberg altijd net. De waardin zorgde dat “et blonck als een git, van ‘t cuylbaecske tot de punt van ‘t spit", en "dat de stienen waren als 't teljoor, soo droevigh schoon, en de (dobbel)stienen door 't wrijven ingecrompen een boon". Er waren echter, vooral op het platteland, herbergen die te dien aanzien wel wat te wensen overlieten. In Van Santens "Lichte Wigger" wordt gesproken van een plaats "daer ‘t wel tienmael kouwelycer, alst daer noch is, daer d'een op een wateremmer sat en d'ander op een turffmandt. Een klompe aerde was de kandelaer, daer stond de kaers in. Ende ‘t is noch al een herberg daer men ‘t sou vermoen, Datter een blint paert in huys quam ten souder gheen schade doen" Zo zong een dichter in 1663. "Waarlijk, wanneer men in dien drek roert", zo schreef dominee Simonides, “ons komt een reuk des doods ten doode tegen". Zij, die de voorgaande eeuwen de "goede oude tijd" plegen te noemen, behoeven slechts de oude kluchten- en liederboeken door te bladeren. Deze zijn bijna geheel aan Bacchus (god van de wijn) en Venus (godin van de liefde) gewijd. Vooral de "klep-, paey- en diergelijke boeken" van respectievelijk de klepperman (nachtwacht) en de belastingontvanger, waarin de kleine boeten en gevangenisstraffen werden opgetekend, zullen een heel ander beeld van deze roerige eeuwen geven. Zij zullen volkomen overtuigd worden dat hoeveel goeds men ook in vroeger dagen vond, het volk, ja zelfs de burgerstand niet slechts in een nacht van onkunde en bijgeloof rondtastte, maar zoals dezelfde Simonides en honderden anderen in zijn geest getuigden, "in een poele van zedelijk verderf rondspartelde". Zowel mannen als vrouwen bezochten de herbergen en in genoemde kluchtspelen komt menig afschuwelijk toneel voor, waarin de vrouw een hoofdrol vervult. Wijs was de raad van Angnietje in Bredero's "Moortje": Gewoonlijk dronken onze bezadigde deftige burgers, zo zij 's avonds wijn gebruikten, drie glaasjes. Zulks raadde ook Bernagie in zijn "Huwelijksluiter" (1685) aan: "Het eerste glaasje, is een glaesje voor de gezondheid, het tweede voor de smaeck. Het derde een slaapdrank, de rest kan niet dienen voor vermaeck.
Jacobsladder 1985-3 blz -28- Het zou te ver gaan als we alle bier-, wijnsoorten en zogenaamde "heete drancken", die in de zeventiende eeuw in ons vaderland getapt werden, zouden vermelden. Daarom beperken we ons tot de meest bekende. In Godewycks "Wittebroodskinderen" komt een jonge lichtmis voor, aan wiens alleenspraak wij het volgende ontlenen: Godewijck was blijkbaar goed onderricht van de soorten wijn in de kelders van de Dordtse wijnkopers en herbergiers. Dordrecht was toen de stapel van de wijnen en had schier de alleenhandel in dit vak. Er komen echter veel meer soorten wijn op de oude accijnslijsten en in de kluchtspelen voor. Zo gewagen zij van vin de museadel, canariek, cocqiul, de chally, alicant, candije en vooral van deelwijn (7). Huygens spreekt in zijn "Korenbloemen" van een "kruyk met wijn gelaeden, van de Moesel of de Deel". Hieruit zou men opmaken, dat de Deel, ofschoon onbekend, een wijn voortbrengend oord moet zijn geweest en deel- of delewijn niet, zoals Kiliaan wil, dalwijn, vin de Vallιes betekent. Het moet een uitnemende soort zijn geweest en werd door de steden ten geschenke gezonden of vereerd. Revius stelde hem echter beneden de Moeselwijn. Bredero noemt hem "excellent", Van Beaumont "vercoelend" en Frontignac daarentegen "de borst verwarmend”. Sevecote hield het bij de Bacheracher: De wijn werd reeds in de zeventiende eeuw met ijs gekoeld en behalve in vaten ook in stenen kruiken en lederen flessen bewaard. In de herberg tapte de waard de wijn in kannen, die van een halve tot drie stopen inhielden, en de gasten dronken ze uit roemers en fluiten. Het bier werd in kannen van een of twee vanen (twee of vier pinten) op tafel gebracht. Men dronk het uit tinnen kroezen en bekers of uit flapkannen, en in dorpstavernen uit houten kitten. "Drinck uvt de houten kit, ick heb geen silvre beker". En uit de kan zelf. Bier werd ook veelvuldig bij de maaltijd gebruikt. In de geringe herbergen tapte de waard of waardin "scharrebieren, kleyne dunne gemeene bieren", getuige het volgend rijm:
Jacobsladder 1985-3 blz -29- In meer aanzienlijke herbergen werden "Dortsch, Delftsch, Lon’s (Londens), Engels-wit, Greuninger-cluyn, Hamburger-mentsel, Ipswichs- en Lubecks-brouwsel, Zerbster-, keunings" en andere zware bieren gedronken. Van bier werd vooral in de zestiende eeuw veel werk en geen wonder: het was voor de geringe burger schier de eniqe drank (8): Wie geen bier had moest zich met water of melk behelpen, zoals Aeltje klaagde in Bredero's "Meulenaer". Wijn werd in de zeventiende eeuw hier te lande nog slechts in de apotheek verkocht. Van likeuren was nog geen sprake. In de zestiende eeuw men allengs ook hete dranken te tappen. De jenever, door Robert Hennebo bezongen, maar door de leraar Van Geuns een drinkbaar vuur genoemd, werd slechts door lagere standen gedronken en heette nog in 1667 jeneverwater. We ontmoeten deze drank het eerst onder de namen "klaren" en "genever" bij Godewyck (1640). In de eerste helft van de zeventiende eeuw maakten de jeneverstokerijen geen hoofdtak van bestaan uit en nog minder van uitvoer. Al was de jenever in 1672 nog niet algemeen, het werd toen al door het leger voor Alphen gedronken. Johan van Vliedt, commissaris der vivres, ontving van Louwsz van Delft "1/2 oxhooft brandewijn, 1/2 oxhooft genever, ½ aem annys, 1/2 aem lemoenwater en 2 anckers resolus". In het begin van de volgende eeuw nam het gebruik meer en meer toe en vermeerderde vooral ten tijde van de actiehandel. Eind zeventiende eeuw werd de jenever alleen door de lagere stand gedronken en dan alleen 's avonds. Voor de middag werd hij gedronken door de bejaarden. Een student, die zorg droeg voor zijn goede naam, zou toen zeker niet openlijk om een glas jenever vragen. Een glas Spaanse wijn met brandewijn 's winters en een glas witte wijn met spiritus citri in de zomer was de sterkste likeur die men gebruikte. Maar reeds in 1804 waren er te '5 Gravenhage, Scheveningen en Eikenduinen ruim achttienhonderd huizen waarin, met medeweten van de daartoe aangestelde ambtenaren, jenever te koop was. In 1828 werden alleen te Leiden al zevenhonderd patenten aan tappers uitgereikt (9). De brandewijn zou omtrent het jaar 1000 na Christus in Arabiλ ontdekt zijn (10). In de vijftiende eeuw verkocht men hem nog in de apotheek, maar in de zestiende eeuw werd hij in Frankrijk en in ons land al in de taverne verkocht. Gedurende de dertigjarige oorlog kwam hij in Duitsland algemeen in gebruik. In Holland werd hij in de wandeling brandoetje, of - zoals door Bredero – brandemoris genoemd. In Van Meekerens "Bedroge mening” lezen we: Baron noemt hem eveneens: Men dronk uit pimpels en sprak van een musje brandewijn. Doorgaans werd hij met suiker gebruikt, zoals men leest bij Starter:
Jacobsladder 1985-3 blz -30- In de tavernen gebruikte men ook reeds arak, alsmede "Oranje-, Prins- en Qiunjaetswater". Ook kende men reeds de ratafia (11). "Had men goed van de St.-Laurent en van de Bourgogne gedronken, dan nam men een klokje ratafia, dat de maegh deed hocken". Nog in het laatst van de negentiende eeuw was zij en Van der Veen's elixer het geliefde likeurtje, dat o.a. professor Schultens aan Van der Palm na diens dispuut schonk. Bernagie gewaagt in zijn "Armonius" (1687) van een "sekje en mennist bientje", en in zijn "Ontrouwe kantoor knecht" leest men: “Als de wijn op een staert loopt, heeft ze geen kracht meer, niemand wil er an. Valt de lucht wat koud, dan was ‘t heete wijn of een zoepje, een sekje, een Spaans wijntje of een meniste bientje". In Friesland gebruikte men nog lang daarna bij kraammalen "meniste borstlap" (witte wijn met suiker). In Bredero’s "Moortje" en in Fokkens "Dronken Hansje" leest men van een beniste boortje, een glas tot de boord of de rand vol. Nog in de aanvang van de zeventiende eeuw stelde men de menisten met de wederdopers (en dus bijna met de heidenen) gelijk, zodat ze aan menige schimpscheut, zowel in blijspelen als in gedichten, blootstonden. Geen wonder dat men een tot de rand gevuld glas, een met krenten en rozijnen overladen gebak en andere voorwerpen van smullerij, ja zelfs de oploop van de weder­dopers (deze brachten Amsterdam in 1584 in rep en roer), menisten noemde. Philosoph, Jaapje sta stil, Capucijner, Juffertjes in ‘t groen, parfait d’amour, persico, guldewater en ander likeuren zijn van latere tijd. Het was in de zeventiende eeuw niet gebruikelijk, dat de biergangers of tavernelopers alleen hun vaantje, kannetje of pimpeltje ledigden. Zij hielden van "selschop” en meestal kwam ook de waard "in ’t gelach” en dan werd er gedobbeld, geroemsteekt, getroefd, gelanterluid, getrukt, getiktakt of enig ander spel (waarover later) gespeeld, of men dronk een "kloske", een "troijke", "een stuyvertje rond", "een klaverblaadje", "rondeeltje" of een ander “poyke”. De rondedronk of het rondeelke komt ook voor in Bredero’s "Moortje" (12). Het troijke, volgens Bilderdijk een drieling, is volgen sommige hetzelfde als het klaverblaadje. Bij Godewyck zijn het drie glaasjes achter elkaar; Le Francq van Berkhey noemt het een driedronk. "Het is", laat hij er op volgen, "een echt Oud-Hollandsch woord. Alle goede dingen bestaan in drieλn: drie bevalligheden, drie hoofddeugden, drie vriendenkusjes, drie raadselsuitdeelen, driemaal hoezee en het geschut lossen, drie maal de kerk- en raadhuisklokken kleppen, en ontallijke meer, maar bovenal het driemaal drinken en klinken met een volgeschonken beker met wijn, welk gebruik bij de wereldvolken en volgens de overlevering bij de Grieken en Romeinen in zwang was. Althans Petronius meldt dat zij uit drie bekers, of ook drie maal drie, als een oneven getal dronken, waarvan de laatste besloten werd met het poculum bonae valetudinis". Hij herinnert vervolgens aan een drinklied van de vrij-metselaren in zijn tijd, beginnende: En aan het Hollandse drie-drinklied:
Jacobsladder 1985-3 blz -31- De drie dronken hadden verschillende betekenissen. Zo leest men in een lied uit het laatst van de zestiende eeuw in een album van de familie Van Zuylen van Nyeveld: (wordt vervolgd )

Poldermuseum Noorden

Aan de rand van de Nieuwkoopse Plassen ligt het dorpje Noorden. Dit plaatsje vertoonde destijds grote overeenkomsten met Woubrugge toen de mensen nog "van de polder leefden". Er werd turf gebaggerd, het zogenaamde "natvenen", en op de plassen werd op velerlei manieren gevist. De eendenjacht nam een belangrijke plaats in. Hiertoe werden enkele eenden met een touw om hun poot waaraan een grote steen werd gebonden, te water gelaten. Een toevallig passerend koppeltje wilde eenden kreeg hierdoor de indruk dat het goed spelevaren was op het water en streek neer. Zodra de eenden zich op het water hadden verzameld werden aan de kant de geweren door het riet gestoken. De eenden, die hadden ontdekt dat er eigenlijk niets te beleven viel, werden van allerlei kanten beschoten. Dit moet heel wat lokeenden hebben gekost. Immers, temidden van al die knallen en kruit waren zij de enige die rustig bleven zitten. ‘s Winters trok men met sleeλn het ijs op om te vissen. Er werd in een cirkelvorm een aantal bijten in het ijs gehakt. Met lange stokken werd dan het net onder het ijs uitgespreid. Of men gooide een touwtje met een haak en een wormpje in het gat. Om te voorkomen dat de vis er met het hele simmetje vandoor ging, werd aan de andere kant een grote stok gebonden. De visser kon dan lekker bij de kachel kruipen en eens per dag de vangst ophalen. Men vervaardigde allerlei hulpmiddelen die het zware werk aangenamer maakten. Een groot aantal van deze gereedschappen is bewaard gebleven en ondergebracht in het "Poldermuseum". Een werkelijk unieke verzameling die zo typerend is voor het leven en werken in de polder en het plassengebied. Al even bijzonder is uw gids, geen "boekenwurm",maar iemand die nog ouderwets van de polder en de plassen leeft. Breng een bezoek aan dit museum en.... ga ook even langs de klompenmaker. Hij vertoont u graag zijn vakmanschap. RINUS RODENBURG
Jacobsladder 1985-3 blz -32-

Oorsprong gezegde

Hij is steenrijk In ons kleiland werden vanaf het begin van de jaartelling stenen gebakken. In de middeleeuwen was het normaal dat men in zogenaamde "veldovens" de stenen voor een eigen huis bakte. Kasteelheren en landeigenaren spinden hier garen bij, want de kleine lieden, meestal pachters, mochten niet zomaar de klei van hun landgoed gebruiken. Men moest betalen met stenen. Uit elke doorbakken veldoven koos de pachter een bepaalde partij stenen. Natuurlijk de hardste, de zogenaamde "klinkers". Daar reed de boer of handwerkman mee naar het kasteel, waar in de loop der jaren grote tassen met stenen ontstonden. Je kon aan de grootte van de steenhopen zien hoe rijk de graaf of ridder was. Hij was wat men noemde "steenrijk", een uitdrukking die nu algemeen in gebruik is. Ondanks dat de steenhopen nu niet meer te zien zijn, is het interessant hierbij te bedenken dat die goed hard gebakken klinkers, die in menig kasteel, vestingmuur en ook wel oude kerken zijn verwerkt, de tand des tijds goed hebben doorstaan. Terwijl de zachte buitenstenen het "boerengrauw" hebben, daar de eeuwen hen verweerde. Weinig hofsteden en vrijwel geen enkel arbeidershuisje uit die tijd heeft het corrosieproces overleefd. "Goed in de slappe was zitten" is een ander gezegde met dezelfde strekking. Wie verhaalt in deze rubriek hoe we aan dit gezegde komen? J. M. Timmer Sleeuwijk De suggestie van een rubriek over deze wetenswaardigheden lijkt mij een goed idee. Afhankelijk van de reacties op uw vraag zal ik dit met de eindredakteur, Hans van der Wereld, bespreken. Maar wat dacht u van de volgende? Leiden stond vroeger bekend om zijn lakenindustrie, getuige de Lakenhal. Deze industrie was afhankelijk van de schapenwol. Nu kun je een schaap niet het hele jaar door scheren, dus het leek wat op seizoenwerk. In de wintermaanden was er geen werk en dus ook geen geld! Om te zorgen dat de arbeiders het volgende jaar weer aanwezig zouden zijn (Leiden hield angstvallig zijn poorten gesloten voor vreemdelingen), kregen de arbeiders in het seizoen een penning. Deze penning was van lood gemaakt en droeg het stempel van de Lakenhal. 's Winters kon deze ingeruild worden voor geld, levensmiddelen, een paar schoenen, enz. De penning werd in de volksmond "loodje" genoemd. Dus, een gezin dat niet meer rond kon komen "legde het loodje". RINUS RODENBURG

Stamboomonderzoek

Cursus stamboomonderzoek LEIDEN - In het komende jaar verzorgt de heer P.P.G. Kolk, docent genealogie aan de Rijks Archiefschool, in Leiden een cursus stamboomonderzoek voor beginners. De cursus behandelt de belangrijkste bronnen hiervoor, zoals: de burgerlijke stand, bevolkingsregisters, doop-, trouw- en begraafboeken van kerken, archieven van notarissen, rechtbanken en dergelijke. Ook aan de heraldiek (wapenkunde) wordt aandacht besteed. De cursus bestaat uit 10 lessen en loopt van 24 september tot 26 november. Voor inlichtingen: 072-335868/02206-3420