Jacobsladder 1984-5



 
  
Jacobsladder 1984-5 blz -1 123456789 123456789 123456789 123456789 123456789 123456789 ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ + DE JAC0BSLADDER 4e jaargang, nummer 5 + + september 1984 + + + + Tweemaandelijkse uitgave van de + + Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” + + te Woubrugge ISSN: 0168-1079 + + Opgericht: 12 juni 1979 + + - + + Beschermheer : D. Brouwer de Koning. + + burgemeester van Woubrugge + + Redaktie : Wim Korteling en Hans van der Wereld + + Stencilwerk : Cees Kroon + + Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter, + + Dokter Lothlaan 22, + + 2431 AC Woubrugge, + + tel. 01729--8807; + + H. van der Wereld, secretaris, + + Acaciastraat 26, + + 2404 VB Alphen aan den Rijn; + + R.van Heemskerck Düker,penningmeester + + Boddens Hosangweg 90 + + 2481 CB Woubrugge + + W.Korteling,bestuurslid, + + Emmalaan 4,2481 BA Woubrugge + + J. Keyser, bestuurslid, + + Leidse Slootweg 4, + + 2481 KH Woubrugge; + + + + Contributie: f 12,50 per jaar,te voldoen op onze rekening+ + bij de Rabobank te Woubrugge, nr.3524.14847 + + giro: 95108. + ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ INHOUD Van de bestuurstafel 2 Geslaagde braderie 1984 2 Oud nieuws 2 Groenwegh bestaat vijfentwintig jaar 3 Inventaris archief Vrouwgeestpolder 6 Theologische wortels van de Nederlandse Protestanten Bond 9 Drie publicaties betreffende Hoogmade 14 Ik herinner mij •• 0 (9) 15 Nederzettingsonderzoek 16 Duizenden monumenten afgevoerd 18 Boekbesprekingen 18 Oud nieuws 19 Marijtje 20 Klederdrachtgroep Genootschap "Oud-Katwijk" naar Woubrugge22 ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Klederdrachtgroep

Op donderdag 22 november a.s. komt de klederdrachtgroep van het genootschap "Oud-Katwijk" naar Woubrugge. Vanaf 20.00, uur zullen in "De Wijk" zo’n twintig dames en heren iets laten zien over de kleding van destijds, zoals die ook in Woubrugge en Hoogmade gedragen werd. Een hoogtepunt zal zijn een Katwijkse doopgang, met een ouderwetse baker en een echte baby! De toegangsprijs voor de avond is vastgesteld op f 2,50 p.p. Introducees zijn welkom. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -2

Bestuurstafel

VAN DE BESTUURSTAFEL Na de vorige mijlpaal in de historie van onze vereniging zijn we al weer bij een volgende aangeland, namelijk het honderdvijftigste lid van de vereniging. We dachten dit op de, overigens geslaagde, brade­rie van 22 augustus te kunnen vieren, maar reeds de zaterdag daarvoor was het zover. De groei zit er goed in. Nu al zijn we, als ik dit schrijf, dicht bij de honderdzestig. Dat betekent in een jaar bijna, zestig percent meer leden. En stelt u zich eens voor als die voor eind september allemaal hun bijdrage voor 1984 zouden hebben betaald; de penningmeester zou dat zeer waarderen. We hebben namelijk dure tijden achter de rug, ge­zien alle publicaties die er sinds vorig jaar zijn verschenen. Vervolgens wil ik namens de vijf bestuursleden mensen oproepen om ac­tief te worden binnen de vereniging. U hoeft niet bang te zijn opge­zadeld te worden met een middeleeuwse tekst of in een of ander archief te worden losgelaten. Nee, we zoeken juist mensen die praktisch werk willen doen: bezorgen of verzendklaar maken van publicaties, stencil­len of het bemannen bijvoorbeeld van onze stand op de braderie. “Vele handen maken licht werk” geldt ook voor ons. Ik hoop, dat ik veel mensen mag begroeten als actief lid_van onze nog steeds snel groeiende vereniging. HERMAN BOSMAN voorzitter ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ A3 Braderie 1984 GESLAAGDE BRADERIE 1984 Evenals vorig jaar mochten we ook nu weer vele bezoekers aan onze stand verwelkomen. We hoopten op de braderie het honderdvijftigste lid in te kunnen schrijven, maar tot onze verbazing waren er vooraf al vele inschrijvingen. Vandaar dat het honderdvijftigste lid, de heer J.A.C. Slingerland uit de Wilhelminalaan 4 in Woubrugge zeer tot zijn eigen verbazing de zaterdag voor de braderie in het Museum “Van Hemessen” een felicitatie en een gratis jubileumboek in ontvangst mocht nemen. Gelukkig waren er ook nog vele inschrijvingen op deze zonnige braderie, zodat we nu bijna honderdzestig leden hebben. Ook de verkoop van onze publicaties liep uitstekend. Vooral de tweede, uitgebreide druk van “Een moord op het Braassemermeer” ging vlot van de hand. Helaas moesten we een aantal malen nee verkopen, omdat reeds een aantal pu­blicaties uitverkocht is. Tevens was er veel vraag naar een boek(je) à la "Eene wandeling door Woubrugge en Hoogmade”, waar we helaas niet aan konden voldoen. Het lijkt me nuttig om voor volgend jaar iets dergelijks wel aan te kunnen bieden. Leden, wat denkt u van een dergelijke uitgave? Laat het ons eens weten. De samenwerking met het Museum “Van Hemessen” in de stand verliep weer uitstekend. De fotoboeken werden veel bekeken en enkele nog ont­brekende namen op oude foto's werden aangevuld door ons lid de heer Terhorst. Tot slot zou ik alle nieuwe leden van harte welkom willen heten en onze voorzitter Herman Bosman, en de penningmeester Ria van Heemskerck Düker hartelijk willen bedanken voor het “bemannen” van onze stand. Bedankt en tot volgend jaar! WIM KORTELING ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Rijnbode 1979

De kinderen der hier bestaande zangschool maakten Woensdag (20 augustus) met den onderwijzer per stoomboot een uitstapje naar Haarlem en omstreken. (De Rijnbode, 24-8-1879) +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -3

Groenwegh

GROENWEGH BESTAAT VIJFENTWINTIG JAAR* Dit jaar is het precies een kwarteeuw geleden dat in Hoogmade de Groenwegh werd gerealiseerd. Eigenlijk is deze weg al veel ouder, want reeds op oude kaarten (1) is er sprake van een verbinding ge­naamd “Groenwegh”, van Hoogmade naar de Ruigekade. De weg wordt voor het eerst genoemd in een kerkgebod d.d. 1 september 1571 inzake het plaatsen van een windwatermolentje. In de middeleeuwen moet dit weg­getje de rechtstreekse verbinding zijn geweest van het kasteel “Groot Poelgeest” te Koudekerk naar de heerlijkheid Hoogmade. In dit dorp hadden de Van Poelgeesten een buitenverblijf, op de plaats van het tegenwoordige “Vierkante Huis” (Noordeinde 8, de voormalige Neder­landse hervormde pastorie). Die middeleeuwse “Groenwegh” had uiteraard nog niet de vorm zoals wij die vandaag de dag kennen. Destijds was het meer een smal pad, alleen geschikt voor voetgangers. Het was een smalle strook grond die midden in de Juffrouwswetering lag. Aangezien dit water in een rechte lijn van Hooqmade naar het genoemde kasteel “Groot Poelqeest” (2) liep en de Juffrouwswetering op de Ruigekade doodliep, kan aan­genomen worden, dat wetering en Groenwech oorspronkelijk tot “Groot Poelgeest” hebben doorgelopen en omstreeks 1444 gedeeltelijk zijn verdwenen bij de stichting van de Hondsdijkse polder in dat jaar (3). Voor zover zich de Hondsdijkse polder uitstrekt zullen dus weg en vaart daarin zijn verdwenen. Na 1444 zal men van Koudekerk komende zijn weg over enige dijken hebben moeten nemen om het overgebleven gedeelte van de Groenwegh te kunnen bereiken. Dat er in de middeleeuwen behoefte bestond aan deze verbinding is begrijpelijk. Immers, op 1 april 1331 kocht Dirk van Poelgeest, de ambachtsheer van Hoogmade, van graaf Willem de heerlijkheid Koude­kerk. Hierdoor werd de band tussen deze twee heerlijkheden gelegd, die tot in de 19de eeuw stand zou houden (4). De op een kaart van 1590 van Dou voorkomende vaart tussen de Oude Aa en de Does werd gegraven opdat de Van Poelgeesten met hun vaartuig voor hun huis in Hoogmade konden aanleggen (5). De vaart van de Oude Aa naar de voormalige pastorie bestond nog tot in de jaren zestig van deze eeuw. Niet alleen in Hoogmade (6) hadden de Van Poelgeesten gronden. Ook aan weerszijden van de Juffrouwswetering was dat het geval. Op 2 juni 1565 vroeg “de Ed. Vrouwe van Poelgheest” aan het Hoogheemraadschap van Rijnland een kerkgebod, dat zij zou mogen oprichten een “wintwatermolentgen” in de plaats van haar oude paardemolen, staande op haar landen, liggende in Esselijkerwoude aan de Groenwegh, ten einde bet water te kunnen werpen in de Does (7). Tot 1686 behoorde aan Van Poelgeest ook de vogelkooi, ten westen van de Groenwegh (8) nabij de Kooiwoning. De wonderlijke naam Juffrouwswetering of Juffrouwswatering is vermoedelijk te danken aan een van de adellijke bewoonsters van “Groot Poelgeest”. De naam Groenwegh wijst op gering verkeer, een met gras begroeide weg, hetgeen mede blijkt uit het feit, dat de weg door de Van Poelgeesten werd verpacht. De Juffrouwswetering bestond uit een dubbele vaart, met in het mid­den een anderhalve kilometer lange strook grond, z.g. vliet- of bui­tenland, land dat buiten de bedijking en bemaling viel. Hier en daar werd in de 19de eeuw deze strook doorgegraven, zodat later de smalle middenmoot uit een aantal langwerpige eilandjes bestond. Toen in vroeger tijden de Groenwegh in gebruik kwam, waren er nog geen polders. Aan de wegens moerassigheid noodzakelijk geworden verhoging van de weg zullen de bermsloten aan weerszijden haar ontstaan te danken hebben. Toen nu door daling van de grond of door verhoging van de waterstand, of door beide, de wei- en hooilanden tussen Koude­kerk en Hoogmade, zoals elders, onbruikbaar dreigden te worden, moesten
Jacobsladder 1984-5 blz -4 kaden deze gronden tegen bet water beschermen. Hierdoor ontston­den toen vele kleine polders. Vergunningen tot inpolderingen zijn van 1546 af in groten getale door Rijnland afgegeven. Bij deze geleidelijke inpoldering van gronden werd rekening gehouden met de be­staande situatie van Juffrouwswetering en Groenwegh, zodat de dijken evenwijdig langs de beide wateringen werden aangelegd. Hierbij werd toen dus de middenstrook gehandhaafd. Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog bleek het gewenst om ter plaatse voorzieningen te treffen. De dijken van de Vlietpolder en de Voorofsepolder langs de Juffrouwswetering waren slecht. Er werden plannen gemaakt om de wetering te dempen. Daarop rezen bezwaren van de zijde van Hoogmadese agrariërs. Zij konden na een eventuele dem­ping niet meer per boot hun landerijen bereiken. In januari 1951 had­den er in het Woubrugse gemeentehuis besprekingen plaats naar aan­leiding van de ingediende bezwaren. Men had wel een voorkeur om per as de landerijen te bereiken, maar dan diende ook een toegang tot de boerderijen gerealiseerd te worden. Overleg met het Provinciaal Be­stuur volgde. Gedeputeerde Staten lieten aan Rijnland weten (9) dat men over wilde gaan tot afdamming van de Juffrouwswetering op een punt ongeveer tachtig meter ten zuiden van de Does. Vierhonderdvijftig meter oude kade langs de Kooipolder was in onderhoud bij drie aangelande eigenaren, dus dat betrof geen lasten voor de Hondsdijkse polder. Een vierde aangeland had geen belang bij de realisering van een weg. Aanvankelijk (10) stelde het Provinciaal Bestuur voor om elke polder ieder de helft van de geplande werkzaamheden te laten betalen, plus beide polders het niet door de Hondsdijkse polder op te brengen be­drag. Het bestuur van de Vlietpolder werd gevraagd om de zaak in een hand te houden inzake de uitvoering. Intussen wees het Provinciaal Bestuur (11) er nog op dat de slechtste gedeelten van de kade hersteld dienden te worden daar de uitvoe­ring van de definitieve plannen nog wel enige tijd op zich zouden laten wachten. Beide polders gaven (12) hun fiat aan de voorwaarden van Gedeputeerde Staten nadat men een ingelandenvergadering had gehouden. Het Provinciaal Bestuur besloot in principe tot het vanwege de provincie uitvoeren van dempen en liet weten (13) dat na toestemming van de Dienst Uitvoering Werken met de eigenlijke werkzaamheden zou worden begonnen. Intussen maande Rijnland (14) tot verbetering van de kaden. Na het bekend worden van de geplande afdamming van de Juffrouwswetering werd een aantal bezwaarschriften ingediend door boeren zowel als particulieren, hoofdzakelijk tegen het niet meer kunnen varen. Rijnland achtte de beste oplossing om over te gaan tot het maken van een eenvoudige afsluitmogelijkheid in de wetering nabij de uitmonding in de Does (15), vanwege de verwachting dat de demping geheel onzeker bleek te zijn. Deze afsluitmogelijkheid of keersluis zou f 25.000 gaan kosten. De helft zou door Rijnland worden betaald. Deze kosten waren aanzienlijk lager dan de geplande werkzaamheden aan de kaden; die begrootte men op plm. f 125.000. Een steeds terugkerende vraag van de Voorofsepolder en de Doespol­der was dat achterliggende polders op lagere_ lasten uitkwamen door bescherming door de kaden van deze polders. Dat werd goeddeels door Rijnland beaamd (16). Op 30 september 1957 verwierpen de polderbesturen van de Vlietpolder en de Doespolder de voorgestelde keersluis, omdat bij realisering van deze voorziening de polderlasten met f 45 per ha per jaar zou stij­gen. Twee Hoogmadese aannemersbedrijven brachten op 25 februari 1958
Jacobsladder 1984-5 blz -5 gezamenlijk een offerte uit voor demping plus aanbrengen van een verharding. De werkzaamheden zouden volgens hen f 78.775 gaan kosten. Ruim een maand later (17) werd namens de beide polders, Voorofsepol­der en Vlietpolder, aan Gedeputeerde Staten in overleg met de heer ir. J. v.d. Oever de plannen voor een demping voorgelegd. De kosten werden toen begroot op f 90.000. Men vroeg daarvoor subsidie. Het Hoogheemraadschap van Rijnland bleef intussen aandringen op een verbetering van de polderkaden (18). Men dreigde middels de Bevoegdhedenwet het werk op te dragen, waarvoor de kosten geheel ten laste zouden komen van de polders. Gedeputeerde Staten berichtte (19) dat een subsidie verleend zou worden op de raming van j 90.000. Toegevoegd werd de verbinding van de vaart en de provinciale weg, thans naast het Vlietpark (kosten j' 35.000). Na veel berekeningen zou zeventig percent (= f 85.000) subsidie worden verleend waarbij de provincie gronden “om niet” beschikbaar zou stellen voor de realisering van een verbindingsweg. Aangezien er op dat moment echter bij de provincie geen gelden aanwezig waren diende gewacht te worden op nieuwe kapitaalsmiddelen. In een gecombineerde vergadering d.d. 3 september 1958 gingen de gezamenlijke besturen van de Vlietpolder en de Voorofsepolder accoord met de plannen. Het financiële plaatje zag er toen als volgt uit: Begroting: weg en demping f 90.000 verbindingsweg 35.000 --------- f 125.000 provinciale subsidie - 85.000 --------- f 40.000 Subsidie van Rijnland - 12.500 --------- Lasten voor 2 polders f 27.500, te verdelen voor elke polder naar gelang van de kadelengten. In het najaar van 1958 was er geen geld bij de provincie aanwezig en werd verzocht om de rente te vergoeden. Gedeputeerde Staten beschikte gunstig op dat verzoek, nadat Rijnland een toezegging gedaan had een voorschot te geven van f 85.000. Intussen waren er vier inschrijvingen op het dempingskarwei binnengekomen. De laagste was van de fa. P. Versluys & Zonen uit Bodegra­ven voor f116.000. Op 29 december 1958 kan men tot de aanbesteding overgaan. In de zomer van 1958 besliste het Provinciaal Bestuur dat de nieuwe weg een openbare diende te worden en wel een B-weg. Omstreeks diezelf­de tijd besloot de gemeenteraad van Woubrugge dat de nieuwe weg de naam “Groenwegh” zou krijgen. Zo kon in de zomer van 1959 de nieuwe weg worden opgeleverd. De pol­derkaden kwamen daardoor te vervallen, de boerderijen werden met voertuigen bereikbaar en er behoefde geen brug over de Juffrouwswe­tering te komen. Al met al een verbetering dus voor de bereikbaarheid ter plaatse, maar met het verlies van een eeuwenoude, historische si­tuatie. Noten: * Voor dit artikel werd gebruik gemaakt van de publicatie “De bedreigde Juffrouwswetering bij Hoogmade” door A. Bicker Caarten in het Leids Jaarboekje van 1954 en aantekeningen door Th.J. van der Wereld, voormalig secretaris-penningmeester van de Vlietpolder en de Voorofsepolder. Kaart van Rijnland door Floris Balthazar (1610-1615); idem door Dou en Van Broeckhuysen (1649). 2. Bij de Kooiwoning(boerderij van G.P. van der Voorn) staande, ziet
Jacobsladder 1984-5 blz -6 men in het verlengde van de Groenwegh naar het noorden de bebouwde kom van Hoogmade en naar het zuiden de boerderij Groot Poelgeest te Koudekerk. 3. “Poldernamen in Rijnland", door S.J. Fockema Andreae, Leiden, 1952, blz.21. ",',' '. 4. W.M.C. Regt, Leidsch Jaarboekje 1907, blz. 96. 5. Verg. "Eene wandeling door Woubrugge en Hoogmade", 0. C. van Hemessen, 1904, blz. 129 en 149. 6. De heerlijkheid Hoogmade omvatte nagenoeg de Hoogmadesche Polder. 7. Archieven van Rijnland, inv.1933,nr. 4061. ' 8. Rechterlijk Archief Esselijkerwoude BV 19, fl. 78 e.v., Algemeen Rijksarchief. 9. Brief d.d. 19 november 1952. 10. Brief d.d. 3 september 1953. 11. Brief d.d. 18 februari 1954. 12. Brief d.d. 19 september 1953. 13. Brief d.d. 10 december 1953. 14. Brief d.d. 22 december 195LJ-. 15. Brief d.d. 13 maart 1957. 16. Brief d.d. 29 mei 1957. 17. 31 maart 1958. 18. Brief d.d. 15 januari 1958. 19. Brief d.d. 21 juli 1958. HANS VAN DER WERELD ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Archief Vrouwengeestpolder

NIEUWE AANWINST: INVENTARIS VAN HET ARCHIEF VAN DE VROUWENGEESTPOLDER Onze verzameling archiefinventarissen werd onlangs uitgebreid met die van de Polder Vrouwgeest. Deze inventaris werd opgemaakt in januari 1959 en draagt het volgnummer 131. Het archief wordt bewaard door het Hoogheemraadschap van Rijnland, gevestigd te Leiden. De inventaris opent met een kort historisch overzicht van de polder, dat wij onze lezers niet willen onthouden. E.e.a. werd samengesteld door G.E. Nederhorst. Waterstaatkundige geschiedenis De polder Vrouwgeest licht in de gemeente Alphen aan den Rijn en grenst ten noorden aan de polder Oudendijk, die in de gemeente Wou­brugge ligt, ten oosten aan de Heimanswetering, ten zuiden aan de polder Gnephoek en ten westen aan de Gemeenelandse Watering, die Al­phen van de gemeente Koudekerk scheidt(1). Het deel van de gemeente Alphen, waarin de polder Vrouwgeest nu ligt, was vroeger een zelfstandige gemeente, n.l. Oudshoorn. Op 1 januari 1918 werd deze gemeente opgeheven en bij Alphen gevoegd (2). Van de polder Vrouwgeest is geen stichtingsakte bekend. In 1633 werd een verzoek tot stichting van deze polder door Dijkgraaf en Hoogheem­raden van Rijnland niet ingewilligd (3), maar in 1634 kreeg de pol­der, zoals wij lezen, toestemming van Rijnland om de kade te verho­gen en een molen te bouwen (4). Hieruit zou men kunnen opmaken, dat de polder circa 1634 gesticht is. Toch bestond Vrouwgeest als water­staatkundige eenheid al eerder. In de kaartenverzameling van Rijnland bevindt zich een kaart van Vrouwgeest, in 1627 getekend (5). De naam Vrouwgeest komt al voor op de, oudste landkaart van geheel Rijnland, tussen 1610 en 1615 door Floris Balthasar getekend (6). Sinds 1652 stuurde de polder zijn rekening ter goedkeuring naar Rijnland (7). In 1726 is tijdelijk de kade tussen de polders Vrouwgeest en Oudendijk verwijderd, vermoedelijk ter betere afwatering in de scheidings­sloot tussen beide polders (8). Zowel de polder Vrouwgeest, als de ten zuiden daarvan gelegen polder Gnephoek behoorden tot de heerlijkheid van Oudshoorn. In 1755 werd door ingelanden van beide polders het plan geopperd, om het noorde­lijk deel van die heerlijkheid zover zuidwaarts, als het veen zich uitstrekte, te bedijken, te vervenen en droog te malen (9). Dit ge­deelte zou de gehele polder Vrouwgeest en het daaraan grenzende noor­delijke gedeelte van de polder Gnephoek omvatten. Enige tijd later
Jacobsladder 1984-5 blz -7 werd het plan goedgekeurd door de eigenaar van de heerlijkheid Oudshoorn, Pieter baron van Rheede van Oudshoorn, en ruim een jaar la­ter, op 4 oktober 1756, gaf het bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn fiat aan dat plan en stelde daartoe een reglement vast (10). In dat reglement werd bepaald, dat de polder Vrouwgeest en het voornoemde deel van de polder Gnephoek tot één polder gecombineerd zouden worden door afdamming van de Groenewegsewetering, die Vrouwgeest van Gnephoek scheidde. Later zou men het noordelijk deel van beide polders apart bedijken, vervenen en droogmalen, en dit zou dan weer een afzonderlijke polder worden. Na de vervening van deze noordelijke polder kwam in 1813 een einde aan de combinatie met Gnephoek, die van 1756 af bestaan had. Tussen 1756 en 1813 sprak men van de gecombineerde polders Vrouwgeest en Gnephoek. Bestuur van de polder Het was vroeger gewoonte, dat landeigenaren met dezelfde waterstaat­kundige belangen een verzoek tot vorming van een eigen bestuur bij Rijnland indienden, met daarbij een door hen opgesteld conceptreglement. Ieder waterschap stelde zijn eigen reglement vast, maar in 1639 wilde Rijnland eenheid in al deze reglementen brengen. In een keur bepaalde het Hoogheemraadschap onder meer dat de schout en de secretaris van het ambacht, waarin de polder lag toezicht en be­stuursrechterlijke bevoegdheid ten aanzien van polderaangelegenheden zouden krijgen. De schout van het ambacht werd tevens voorzitter van het polderbestuur, terwijl de secretaris van het ambacht ambtshalve secretaris werd van dat polderbestuur. Dit zou ook het geval zijn bij kleinere polders. Bij de eigenaren van dergelijke kleine polders rees daartegen verzet. In 1652 werd aan hun bezwaren tegemoet gekomen in die vorm, dat de bovenstaande bepaling betreffende het toezicht en het bestuur van polders slechts zou gelden voor polders die groter waren dan 1100 morgen (85 ha). Kleinere polders bleven autonoom (11). In 1857 werd voor honderdtweeëndertig polders in Zuid-Holland (w.o. Vrouwgeest) bij de Provinciale Staten ontwerpreglementen ingediend (12). In 1858 werden er na verscheidene beraadslagingen bijzondere polderreglementen vastgesteld (13). Het bijzondere polderreglement van Vrouwgeest is laatstelijk in 1966 herzien (14). In 1859 stelde het bestuur van de polder een keur vast, die in 1860 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, werd bekrachtigd. Deze keur werd vernieuwd in 1889, 1899, 1909, 1930, 1940, 1951 en 1963 (15). Sinds 1950 zijn zomer- en winterpeil op 4,78 - N.A.P. vastgesteld (16). De belasting of omslag bedroeg in 1968 f 75 per ha. De oppervlakte van de polder is 150 ha, welke bijna in haar geheel belastbaar is. Bemaling De polder werd tot 1968 bemalen door een vijzelmolen, die aan de Heimanswetering staat (17). In 1634 is er voor het eerst sprake van bemaling (18). De molen is in 1797 gebouwd en in gebruik genomen. Hij is een grondzeiler, d.w.z. een lage molen, die gemakkelijk van de grond af bediend kan worden. De roeden van de molenwieken waren aan­vankelijk volgens twee systemen gebouwd: het systeem-Fauël en het Prinsen-molenwieksysteem (19). Om de polder sneller te bemalen, heeft Vrouwgeest in het jaar 1967 een overeenkomst met de polder Oudendijk gesloten, waarbij een nieuw gemaal aan de scheidingssloot tussen beide polders voor de be­maling ging zorgen. Toestemming hiervoor werd door Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland in 1968 gegeven (20). Het gemaal "Rij­laarsdam” staat aan de scheidingssloot tussen Vrouwgeest en Ouden­dijk. Naam van de polder
Jacobsladder 1984-5 blz -8 Misschien slaat het eerste deel van de naam Vrouwgeest op een ambachtsvrouwe in het begin van de 17de eeuw, toen de polder Vrouwgeest gesticht werd (21). Volgens de Nederlandsche Stad- en Dorpsbeschrijver waren er in de 17de eeuw twee ambachtsvrouwen van Oudshoorn: Marga­retha van Mechelen (1596-1621) en Maria de Vlaming van Oudshoorn (sinds 1688) (22). Vermoedelijk is de polder genoemd naar Margaretha van Mechelen, want tijdens haar leven moet het gebied de naam Vrouwgeest hebben gekregen, zoals uit de kaart van Floris Balthasar (1610­ - 1615) blijkt. Noten 1. Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland, 's-Gravenhage, 1906, deel I, afdeling I, blz. 244. 2. Mr. H. Hardenberg, Een nieuwe stad aan de Oude Rijn, Alphen aan den Rijn, 1968, blz. 57. 3. Rijnlands Oud Archief, inv. nr. 545, folio 70 e.v. 4. Zie noot 3. 5. Kaartenverzameling van Rijnland: A 1239. 6. Atlas 3, blad 10. 7. Rijnlands Oud Archief, inv. nr. 6352. 8. Rijnlands Oud Archief, inv. nr. 6357. 9. Zie noot 1. 10. Archief van polder Vrouwgeest,inv. nrs. 1 en 2. 11. J.B.W. Hollestelle, De geschiedenis van de gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder, Leids Jaarboekje, 1965, blz. 176-177. 12. Notulen Provinciale Staten van Zuid-Holland, vergadering van 13 november 1857. 13. Notulen Provinciale Staten van Zuid-Holland, vergadering van 13 juli 1858. (Bijlage). 14. Besluit Provinciale Staten van Zuid-Holland van 12 mei 1966. 15. Zie o.a. archief van polder Vrouwgeest, inv. nrs. 209 en 210. 16. Provinciale Almanak van Zuid-Holland, 1968, blz. 236. 17. A. Bicker Caarten e.a., Zuid-Hollands Molenboek, Alphen aan den Rijn, 1965, blz. 148. 18. Rijnlands Oud Archief, inv. nrs. 226, folio 32 e.v. 19. Zie noot 17. Bij het systeem-Fauël (Ir. F. Stokhuyzen, Molens, Bussum, Van Dishoeck, blz. 50, 67 e.v.) zijn spleten in de wieken aangebracht, zodat bij geringe windkracht de wieken snel kunnen draaien. Bij het Prinsenmolenwieksysteem (Het Prinsenmolenboek, Wageningen, 1942, blz. 56) zijn aluminium mantels om de roeden vervaardig en daarin zijn spleten aangebracht om de snelheid van de wieken te vergroten. Aanvankelijk hadden de wieken van de mo­len van de Vrouwgeest het Prinsenmolenwieksysteem, waardoor de molen te snel ging. Daarom werd een wiek vervangen door een Fauël-wiek, waarin klepjes waren aangebracht om de snelheid te tem­peren. Deze klepjes kunnen machinaal worden bediend. Gegevens betreffende deze molenwieksystemen danken we aan de welwillende mededelingen van de heer A. Bicker Caarten te Meppel. 20, Notulen Verenigde Vergadering van Rijnland, 27 maart 1968, blz. 97 e.v. _ 21. Medegedeeld door de afdeling Naamkunde van de Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlands Volkseigen van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. 23. R. Bakker, De Nederlandsche Stad- en Dorpsbeschrijver, Amsterdam, 1801, deel VIII, De ambachtsheerlijkheid van Oudshoorn, blz. 13. +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Liselotte

Onze voorzitter en zijn vrouw Paula werden op 2 september ouders van dochter LISELOTTE. Zoon Joep kreeg er dus een zusje bij! +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -9

NPB

DE THEOLOGISCHE WORTELS VAN DE NPB (1) 1. Inleiding Bij het zoeken naar de theologische wortels van de NPB stuiten we op het complexe geheel van de negentiende-eeuwse vrijzinnigheid, of, met een term die de voorkeur verdient, de moderne theologie (2). Im­mers, de oprichters van de NPB, waarvan ik u noem O.W. Opzoomer en L.W.E. Rauwenhoff, waren moderne theologen van naam en de leden van de NPB voelden zich allen met deze theologische -stromingen verwant. Over deze theologische stroming zal ik u vanmorgen dan ook een en ander vertellen. Met de term “moderne theologie” wordt gedoeld op een richting in de theologische wetenschap, die vanaf 1840 velen heeft geïmponeerd en die grote gevolgen heeft gehad voor de kaart van kerkelijk Nederland. Moderne ideeën vinden bij remonstranten, hervormden, doopsgezinden, NPB-ers en sinds kort ook, zoals sommige verontruste broeders mij willen doen geloven, bij gereformeerden. Aan deze beweging zijn beroemde namen verbonden. Ik noemde u reeds die van Opzoomer en Rauwenhoff, maar daarnaast valt te denken aan J. H. Scholten, A. Kuenen, H. Oort, A. Bruining. K.H. Roessingh en H.J. Heering (3). Om dus tot een enigszins compleet beeld te komen van de theologische wortels van de NPB zou ik u moeten bezighouden met een eindeloze opsomming van namen, geschriften en ideeën. Het is de vraag of ik in staat ben een dergelijk overzicht te geven, maar bovendien is in dat geval het gevaar aanwezig, dat u door de bomen het bos niet meer, zou zien. Van een dergelijke opsomming zie ik dan ook af en ik beperk me tot drie centrale motieven die de vrijzinnige theologie hebben gekenmerkt, te weten de afkeer van een uitwendig gezag, de waardering voor de natuurwetenschappelijke methode en de nadruk op de eigen godsdienstige ervaring, die zal ik - en dat is een tweede be­perking - illustreren aan de gedachtenwereld van de geniale Allard Pierson. Deze benadering is voor u hopelijk een heldere en voor mij in ieder geval een gemakkelijke, daar ik over deze theoloog mijn doctoraalscriptie heb geschreven. Zijn geschriften zijn mij ver­trouwd als de brieven van een oudere vriend, iets wat ik niet van alle moderne geschriften kan zeggen. Een laatste beperking betreft dat aspect van zijn denken waarin ik genoemde motieven meen terug te kunnen vinden, n.l. zijn theologische kenleer, of, in eenvoudiger be­woordingen, zijn antwoord op de vraag hoe wij God kunnen kennen. Maar ik begin met enkele biografische opmerkingen. 2. Allard Pierson. Biografische notities Allard Pierson werd in 1831 geboren als zoon van een welgestelde Amsterdamse koopman (4). Hij was de broer van Hendrik Pierson, die zoveel voor de christelijke charitas gedaan heeft, en van Nicolaas Pier­son, de latere minister van economische zaken. Zijn ouders behoorden tot de Reveil-kring en waren bevriend met Groen van Prinsterer, Da Costa, De Clercq en vele andere bekende Nederlanders. Hij groeide dus op in een vrome sfeer en deze heeft een blijvend stempel op hem ge­drukt. Wie deze sfeer wil leren kennen, leze zijn boek "Oudere tijdgenooten” waarin hij op magistrale wijze over de vrienden van zijn ouders heeft geschreven (5). Na zijn theologische studie te Utrecht werd hij predikant, o.a. te Rotterdam. In 1865 legde hij zijn ambt neer en werd hoogleraar te Heidelberg een plaats die hij in 1877 verwisselde voor Amsterdam. In 1896 stierf hij, zesenzestig jaar oud, nadat hij gedurende meer dan veertig jaar Nederland had laten genie­ten van zijn omvangrijke kennis. Hoewel dus opgevoed in een vroom gezin met traditioneel christelijke ideeën, ging Al1ard Pierson andere wegen dan zijn ouders. Te Utrecht, waar hij theologie studeerde, kwam hij namelijk onder het beslag van
Jacobsladder 1984-5 blz -10 C.W. Opzoomer (1821-1892), die ik u reeds noemde als een van de oprichters van de NPB. Van zijn invloed heeft Pierson zich nooit meer kunnen bevrijden, “Snijdt mijn hart open, en gij leest er den naam van Opzoomer, den auteur van den weg der wetenschap”, zo schreef hij nog in 1889 (5). Het is deze ontmoeting geweest, die zijn theologi­sche kenleer in sterke mate heeft bepaald, en via Opzoomer schoten de centrale motieven wortel in zijn leven en denken. 3. De theologische kenleer van Allard Pierson a. Het afwijzen van elk uitwendig gezag Het klassieke antwoord op de vraag hoe wij God kunnen kennen, is: via de bijbel, of, voor sommigen, via de openbaring waarvan ons de bijbel getuigt. Dat betekent echter dat een mens voor zijn kennis van God afhankelijk is van een uitwendig gezag, van een gezag dat van buiten af aan de mens wordt opgelegd. In zijn denken over God is de mens dus niet vrij, maar gebonden aan de bijbel. En juist deze gebondenheid werd in de vorige eeuw haast algemeen als aanstootgevend ervaren. De autonomie des geestes - wij zouden zeggen: de mondigheid van de mens -stond hoog in het vaandel van velen. Ook in dat van Pierson. Hij meende dat door een uitwendig gezag tekort gedaan werd aan de menselijke zelfstandigheid, aan de menselijke waardigheid. Echte kennis, echte godsdienstige kennis ook, moet het oorspronkelijk eigendom zijn van de mens. Wie gelooft op gezag, gelooft niet, maar een ander gelooft in zijn plaats. “Evenmin als men kunstenaar heet, wanneer men zich bepaalt tot het copiëren der ouden, evenmin mag men godsdienstig worden genoemd, als men zich bepaalt tot het slaafs overnemen van wat kerk, traditie en bijbel leren” (6). Nu wisten de modernen ook wel dat een mens niet alles kan weten en dus altijd van anderen afhankelijk blijft. Maar: die anderen stonden open voor verbetering en kritiek. En bovendien: op beslissende momen­ten moest een mens zelf kiezen. Voor hun visie op de bijbel betekende dat, dat zij de bijbel niet zonder meer terzijde schoven, maar die kritisch bekeken. Wat men niet kon accepteren, accepteerde men niet. Uiteindelijk is de eigen godsdienstige ervaring de norm van alle godskennis en de bijbel was niet meer dan een belangrijke inspiratiebron voor het religieus leven. Daarmee was de traditionele visie op de bijbel als het gezaghebbend Woord van God overboord gezet. Men wilde, men kon niet buigen voor een uitwendig gezag. Dat gevoelde men als ver­raad aan de menselijke natuur. b. Waardering voor de natuurwetenschappelijke methode Als tweede motief dat de moderne theologie heeft beheerst noemde ik u de waardering voor de natuurwetenschappelijke methode. De natuurweten­schappen beleefden in de vorige eeuw een periode van ongekende bloei, vooral als gevolg van een veranderde methode. Men had namelijk de waarneming ontdekt als weg die tot betrouwbare kennis leidt. En wat dat voor gevolgen had, was iedere negentiende-eeuwer duidelijk: de uitvindingen volgden elkaar in snel tempo op. “Feiten en wetten werden de twee machtswoorden, die het onderzoek bepaalden en begrensden en waarmee men de werkelijkheid, de gehele werkelijkheid hoopte te kunnen omvatten” (7). Dat was nog eens wetenschap! Dat was nog eens een geheel andere wetenschap dan filosofie en theologie, wetenschappen die al eeuwen met dezelfde problemen worstelden en nooit verder schenen te komen. Deze wetenschap maakte van de negentiende eeuw een grote pakjesavond: iedere dag nieuwe verrassingen, nieuwe ontdekkin­gen. Voor velen was de natuurwetenschap de enige wetenschap die deze naam met ere en recht droeg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vraag opkwam of de natuur­wetenschappelijke methode ook niet voor de filosofie en de theologie
Jacobsladder 1984-5 blz -11 vruchtbaar kon worden gemaakt. In Nederland ondernam C.W. Opzoomer daartoe als eerste een poging, en hij schreef zijn beroemde boek "De weg der wetenschap” (8). Alle kennis, ook de godsdienstige kennis, moet berusten op waarneming en ervaring. Wat daarmee strijdig is, wat met name strijdig is met de resultaten van het natuurwetenschappelijk onderzoek, is geen kennis, aldus deze filosoof. Nu leerden de natuurwetenschappen de alomtegenwoordige en almachtige kracht van de wet van oorzaak en gevolg. Alles heeft een eindige oor­zaak, nergens zien we dat de natuurwetten door een bovennatuurlijk in­grijpen worden doorbroken. Voor Pierson c.s. betekende dat, dat zij vele wonderverhalen uit de bijbel niet meer konden accepteren als waar gebeurd. Immers, zo redeneerden zij, we zien nergens hoe natuur­wetten worden doorbroken, dus de bijbelschrijvers hebben zich ver­gist. Wat zij zagen als een wonder, moet een natuurlijke, een natuur­wetenschappelijke verklaring hebben gehad. Het grootste gedeelte van de bijbel was niet aanvaardbaar. Het was alles mythe en legende, slechts de bergrede had nog waarde voor het heden. Deze twee motieven, de mondigheid van de mens en de natuurwetenschappelijke methode, hebben de kenleer van Pierson in sterke mate gekleurd. De bijbel had zijn karakter als gezaghebbend orakel verlo­ren, en voor kennis van God moest men daar dan ook niet zijn. c. Het godsdienstig gevoel als kenbron van God Dit roept de vraag op, waar een mens dan wel zijn kennis van God van­daan moest halen. Welnu uit de eigen godsdienstige ervaring, uit het godsdienstig gevoel. Ook hierin was Pierson een getrouw volgeling van Opzoomer. Ik heb reeds verteld dat volgens deze filosoof alle kennis moet berusten op waarneming en ervaring van de werkelijkheid. De wer­kelijkheid kennen is waarheid kennen. Nu is de mens echter volgens Opzoomer niet overgeleverd aan de fysieke werkelijkheid alleen. Er is ook een geestelijke werkelijkheid, of, de werkelijkheid kent twee zijden, een fysieke en een geestelijke zijde. Beide aspecten van de werkelijkheid leren we kennen door waarneming. Die waarneming is echter nooit een directe waarneming, maar altijd waarneming van het gevoel, dat de werkelijkheid registreert. Binnen dat gevoel onder­scheidde Opzoomer allereerst het zinnelijke gevoel. Dat is die kant van het gevoel waarbij onze zintuigen zijn betrokken. Door dit ge­voel waar te nemen, komen we tot kennis van de fysieke werkelijkheid. Daarnaast onderscheidde hij echter ook het godsdienstig gevoel, waardoor wij de geestelijke werkelijkheid leren kennen. Zoals gezegd, heeft Pierson hierin zijn leermeester gevolgd en we kunnen dus zeggen: Pierson meende tot kennis van God te kunnen komen door de waar­neming van het godsdienstig gevoel. De kennis die we echter via deze bron opdoen, moet door het verstand bewerkt worden. De subjectieve indrukken die we van God hebben, moe­ten worden omgezet in een godsleer. Die godsleer mag echter niet strijdig zijn met onze overige kennis van de werkelijkheid. En hier ontstaat dan een grote existentiële spanning in het denken van Pier­son, want consequenter dan Opzoomer trok hij de consequenties uit deze kenleer. Het is de spanning tussen geloof en wetenschap. Nauw­keuriger geformuleerd: tussen de kennis die we opdoen door waarne­ming van het godsdienstig gevoel en de kennis die we opdoen door waarneming van het zinnelijk gevoel. Want wat is er aan de hand? De waarneming van het godsdienstig gevoel leerde Pierson dat een mens afhankelijk is van een hoger wezen dat zijn leven leidt. Maar het zinnelijk gevoel, i.c. de natuurwetenschappen, leerden hem dat na­tuurwetten niet worden doorbroken. Beide soorten kennis laten zich echter moeilijk met elkaar in overeenstemming brengen. De algemene geldigheid van de wet van oorzaak en gevolg laat voor een ingrijpen­de en liefdevolle Vaderhand geen ruimte. Binnen deze kenleer kan God
Jacobsladder 1984-5 blz -12 niets anders zijn dan de som van alle natuurwetten van wie wij in ons persoonlijk leven een liefdevolle zorg mogen verwachten. Aanvankelijk was deze dubbele boekhouding voor Pierson nog acceptabel, maar de aan­geduide spanning nam van jaar tot jaar toe. Een spanning die trouwens niet slechts bij Pierson leefde, maar die een geheel tijdsgewricht beeft gekenmerkt. De Genestet, ook vrijzinnig, heeft dit als volgt verwoord: Mijn wetenschap en mijn geloof die leven saam in onmin. Want de een houdt, wat de ander denkt en doet en meent, voor onzinnig. Intussen beide heb ik lief juist even trouw en innig. En toch vind ik mijzelven niet onreed’lijk noch krankzinnig (9). Tenslotte werd de spanning voor Pierson ondragelijk. Zijn godsbeeld vervaagde meer en meer en uiteindelijk meende hij dat ons spreken over God slechts een metafoor is die in religieuze taal onze menselijke idealen symboliseert. M.a.w.: wat wij als het hoogste, het schoonste, het beste kunnen bedenken, dat noemen wij God. Bij dit Godsgeloof is het moeilijk predikant zijn en in 1865 legde Pierson zijn ambt dan ook neer. Nog eenmaal deed hij een poging zijn geloof voor de rechtbank der wetenschap te rechtvaardigen, maar in 1875 schreef hij een fel en hartstochtelijk boek, waarin hij afscheid nam van het christelijk geloof en kwam tot de belijdenis van het ag­nosticisme: “Ik ontken in het geheel niet, wat ik in het geheel niet ken” (10). De gelovige en de atheïst praten beiden over zaken waarvan ze niet het flauwste benul hebben. 4. Slotopmerkingen Drie centrale motieven, zo heb ik in mijn inleiding gezegd, hebben de moderne theologie gekenmerkt. Allereerst het verwerpen van alle uitwendig gezag, vervolgens de waardering voor de natuurwetenschappelijke methode en tenslotte de nadruk op het eigen geestelijk leven als de bron van Godskennis. Deze motieven heb ik geïllustreerd aan de hand van de theologische kenleer van Allard Pierson. Ik hoop dat deze motieven u enigszins duidelijk zijn geworden, want ze vormen een belang­rijk deel van de geestelijke achtergrond van de NPB, en daarover zou ik u iets vertellen. Tevens heb ik er in de inleiding op gewezen dat aan de moderne theologie vele beroemde namen zijn verbonden. Deze namen staan voor even zo­vele ideeën. De moderne theologie was een pluriforme theologie. Schol­ten, naast Opzoomer de vader van deze beweging, was een geheel ander denker dan Opzoomer en Pierson, terwijl Hoekstra, een doopsgezind theoloog van hen beiden weer verschilde. Maar ondanks deze plurifor­miteit keren genoemde motieven telkens weer terug. Anders verpakt, dat wel, maar ze zijn bij iedere moderne theoloog te vinden. Ook na 1870, wanneer een nieuwe generatie theologen het strijdperk betreedt. Pas na 1900 kwam hierin enigszins verandering, o.a. door het optreden van Roessingh. Toch zijn die motieven niet geheel en al verdwenen. Ook nu nog niet. Zo hoorde ik onlangs een uwer zeggen: “Ik heb altijd moeite gehad om die wonderen van Jezus te aanvaarden, totdat een predikant mij vertelde dat ik deze niet letterlijk maar symbolisch moest opvat­ten". Dat is inderdaad vrijzinnigheid pur sang. Pierson heeft het voor u gezegd. Het andere motief, de mondigheid van de mens, speelt ook nog steeds zijn rol. Of in de tegenwoordige vrijzinnigheid nog steeds de nadruk wordt gelegd op de eigen godsdienstige ervaring als kenbron van God, is mij onbekend. Tot slot nog enige opmerkingen over de gevolgen die deze theologie heeft gehad voor de kerkvisie. Deze moest wel veranderen. Immers, als christelijk geloof en deze natuurwetenschap op een noemer worden
Jacobsladder 1984-5 blz -13 gebracht, kan de kerk niet meer zijn wat zij volgens de traditioneel christelijke visie is: een verzameling van door de Geest Gods wedergeboren mensen. Dan kan de kerk niet meer zijn een door God in het leven geroepen instituut dat het evangelie aan alle creaturen moet verkondigen. Want God zit gevangen in de wet van oorzaak en gevolg. En dan moet de kerk wel worden tot een verzameling mensen met een vaag godsgeloof en een brede culturele belangstelling. Die ontwikke­ling heeft inderdaad het vrijzinnig protestantisme gekenmerkt. De meest radicalen stapten op en stichtten de Vrije Gemeente te Amsterdam. Met een kerkgenootschap in de gebruikelijke zin des woords wilden zij niets te maken hebben. Anderen bleven in de hervormde kerk, maar verenigden zich om hun belangen beter te kunnen beharti­gen. Een derde groep zocht tussen beide vormen een compromis. Dat is de NPB. Opzoomer wilde een nieuw kerkgenootschap van vrijzinnige snit en riep alle vrijzinnigen op zich achter de NPB te scharen. Rau­wenhoff echter wilde van de NPB een soort leesgezelschap maken voor mensen die hun culturele behoeften in de kerk waarvan zij lid bleven, niet zagen bevredigd. Deze verdeeldheid heeft vanaf het begin de pro­testantenbond gekenmerkt. Is het een kerk, of, juist niet? Sommige afdelingen zijn inderdaad kerkhoudend, ze organiseren kerkdiensten, andere echter leggen zich toe op maatschappelijk en cultureel werk. Tot op de dag van vandaag doen zich rondom dit thema allerlei span­ningen in de NPB voor. Daarom is juist aan de NPB goed zichtbaar, hoe belangrijk kennis van het verleden is. Deze Bond vormt een tref­fende illustratie van de wijze uitspraak van de prediker: er is niets nieuws onder de zon. En laat me daarom deze voordracht in vrijzinni­ge kring beëindigen met een goed gereformeerd woord: de bijbel heeft dus toch gelijk! Noten 1. Voordracht gehouden op een koffieochtend van de NPB afdeling Woubrugge d.d. 3 april 1984. 2. Het standaardwerk over de moderne theologie is de briljante dissertatie van K.H. Roessingh, "De moderne theologie in Nederland. Hare voorbereiding en eerste periode". Opgenomen in K.H. Roes­singh, "Verzamelde werken", I, Arnhem, 1926. 3. Een biografie van sommigen is te vinden in D. Nauta e.a.: "Bio­grafisch Lexicon voor de geschiedenis van het nederlandse protes­tantisme". Van dit werk zijn inmiddels twee delen verschenen bij Kok; er volgen er nog drie. 4. Onlangs verscheen een fotomechanische herdruk van zijn boek “Oude­re tijdgenoten”, verzorgd door P.L. Schram. Naast een biografi­sche schets geeft Schram ook een uitgebreide bibliografie. Ik noem het tot nog toe meest omvangrijke boek van K.H. Boersema, "Allard Pierson. Een cultuur-historische studie", ‘s-Gravenhage, 1924. 5. Allard Pierson. Toespraak aan prof. C.W. Opzoomer, in: Handelsblad, 1889. Opgenomen in: “Uit de verspreide geschriften van A. Pierson”, 1882-1890. 's-Gravenhage, 1902, blz. 292. 6. A. Pierson, “Bespiegeling, gezag en ervaring”, Utrecht, 1855, blz. 129. 7. Roessingh, “Werken”,I,65 e.v. 8. Zie over Opzoomer: H. van 't Veer, “Mr. C.W. Opzoomer als wijsgeer", Assen, 1961. De Genestet, "Dichtwerken", verzameld en uitgegeven o.t.v. C.P. Tiele, Rotterdam, zj, 184 e.v. (Leekedichtje nr. XXIII). 10. Allard Pierson, "Eene levensbeschouwing”, Haarlem, 1875, blz. 820 drs. M. J. AALDERS +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -14

Publicaties Hoogmade

DRIE PUBLICATIES BETREFFENDE HOOGMADE Enige jaren geleden ontving ik van wijlen mr. A.J. Sormani, in leven rentmeester van de Stichting Erven Cornelis Sprongh te Leiden, een drietal afschriften van openbare bekendmakingen die betrekking hebben op Hoogmade. De eerste, daterend uit 1785, heeft betrekking op honds­dolheid in naburige dorpen, de tweede (uit 1788) geeft richtlijnen voor illuminatie van de huizen in Hoogmade ter gelegenheid van de verjaardag van prins Willem V en de derde, tenslotte, deelt ons in 1808 mee dat Hoogmade een nieuwe veerschipper kreeg. Genoemde drie bekendmakingen wil ik graag letterlijk weergeven, daar zij ons een indruk geven hoe men destijds bepaalde zaken aankondigde. Bovendien geven ze een heel klein beetje een idee wat er leefde in het Hoogmade van zo'n tweehonderd jaar geleden. 1. Schout en Geregte der Vrije Grondheerlijkheid Hoogmade, geïnformeerd zijnde dat in eenige naburige Dorpen zig thans dolle Honden bevinden hebben, om de daer uit voortspruitende onheilen zooveel moog­lijk tegen te gaen en de goede Ingezetenen voor ongelukken te behoe­den, goedgevonden te interdiceeren en verbieden, gelijk hun Ed. Agtb. verbieden bij dezen, het loopen van alle Honden, hoe ook genaemd, langs de wegen dezer vrije Grondheerlijkheid op een boete van 3 Gul­dens ten laste van den Eigenaer en daer en boven dat dezelve Honden, terstond zullen worden gedood, waertoe de Geregtsbode dezer Heerlijk­heid expresselijk wordt gelast en ieder ingezetene wordt gequalificeerd. Lasten wijders alle Ingezetenen dezer vrije grondheerlijkheid welke Honden houden of houden zullen, dat zij hunne honden aenstonds op hunne werven zullen hebben vastteleggen aen een sufficante ketting of band op poene van contrarie doende mede te verbeuren 3 gls. en bo­vendien naer Exigentie van zaeken arbitrair te worden gecorrigeerd. Aldus gedaen, gekeurd en geordonneerd bij Josué l' Ange, Baill. en Schout; Jacob Quakkenbos, Ary van ’t Wout, Rexe Beugelsdijk, Corn. Maertenz. Berg en Rutger van der Boon, Scheepenen der vrije Grond­heerlijkheid Hoogmade den 31 Maert 1785 en ten zelven dage na voor­gaende klokkegeslag den volke gepubliceerd. (get.) K. de Pecker (N.B. Deze ondertekenaar, sedert 1783 adjunct-secretaris van Hoogmade, was procureur te Leiden en te Hoogmade. Met de Franse revolutie zat hij een tijdje in het gemeentebestuur van Leiden. Hij schijnt echter bij die gelegenheid nogal gestolen te hebben en verdween na­dat men hem uit zijn positie had gezet uit het land. AJS.) 2. Schout en Gerechte van de vrije Grondheerlijkheid Hoogmade, in aanmerking genomen hebbende de bereidwilligheid der Ingeseetene om bij Occasie van de heuchelijke verjaaring van Zijne Doorlugtige Hoog­heid Willem de Vijfde, Prince van Oranje en Nassau, Erfstadhouder, Erfgouverneur, Erfcapitein en Admiraal Generaal deser Provinsie, op heden invallende, hunne huyzen te illumineeren, hebben, op dat sulks met egaliteit geschiede en daar door de rust en harmonie bewaard en bevorderd worde, goedgevonden alle ingeseetenen bij deeze te verma­nen en te verzoeken hunne huizen ieder naar Zijne Situatie en gelegen­heid, desen avond van Agt tot Twaalf Uuren toe te illumineeren. Ter­wijl hun Ed. Achtb. vertrouwen dat de rust en eensgesindheid die tot hier toe gelukkig heeft plaats gehad, verder zal stand grijpen en ieder ingeseeten zig dus zal wagten van alles wat tot stooring van deese vrolijkheid zoude kunnen strekken en aenleiding tot ingelukken of ongenoegen zoude mogen geven. Aldus gedaan en gearresteerd op den 8 Maert 1788. In kennisse van mij (get.) K. de Pecker
Jacobsladder 1984-5 blz -15 Mr. Sormani wist mij niet te vertellen waar deze "Publicatiën" zich in originali bevinden; vermoedelijk berusten zij in het archief van de Erven Cornelis Sprongh te Leiden. 3c Het Gemeente Bestuur van Hoogmade heeft op het verzoek van Cornelis Ruigrok, wonende in de Buitenhuizen in de Esselijckerwoude, nabij Hoogmade, aan 't zelve gedaan, denzelven Cornelis Ruigrok in plaatse, van Aldert C. van Zijl, die overleden is, aangesteld gelijk denzelven aangesteld werd bij dezen tot Veerschipper van Hoogmade op de steden Amsterdam en Leiden, te weten, van zoodanige goederen als hem van wegen de Burgers en Ingezetenen zullen worden besteld, en mits hem ge­dragende naar de keuren en reglementen op de Veeren, mitsgaders de publicatiën en ordonnantiën op der Panagien reeds gemaakt of nog te maken. Ter oorconden deze ter ordonnantie van ’t Gemeente Bestuur onderteekend den 30 Januari 1808. (get.) P. van Hemeren HANS VAN DER WERELD ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Burgemeester van Wageningen(9)

IK HERINNER MIJ …… (9) Vele lezers van deze rubriek zullen zich nu zeker nog herinneren de avond van zaterdag 28 april 1984: een televisie-uitzending ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van prinses Juliana op 30 april daarop volgend. Deze televisie-uitzending (namen van omroep en presentatrice worden ter wille van de neutraliteit maar niet ge­noemd) was goeddeels opgebouwd uit herinneringen, die landgenoten hadden ingezonden. Herinneringen aan ontmoetingen, gesprekken en der­gelijke met de koningin in de afgelopen jaren. Persoonlijk heb ik niet geweten, dat een dergelijke verzameling werd opgebouwd. Jammer, anders was het mogelijk geweest een herinnering aan Woubrugge in de openbaarheid te brengen. De herinnering in kwestie ontstond in feite bij een misverstand op donderdag 20 mei 1954, tijdens het koninklijk bezoek aan de Rijnstreek. Aan bedoeld evenement wordt dit stukje gewijd: 1954-1984, juist dertig jaar (en enige maanden) geleden. Het bezoek van koningin Juliana en prins Bernhard was een zogenaamd werkbezoek. Dit en dat werd bekeken, voor koningin en prins waren afzonderlijke routes opgemaakt en na overleg definitief vastgesteld. Tussen Woerden (aankomst 9.30 uur) en Leiden (vertrek tijdens het avond-vuurwerk) stonden zeventien gemeenten op het programma. Men denke daarover niet te min: In iedere gemeente andere, vreemde men­sen en overal belangstelling tonen voor veelal onbekende problemen. Het bezoek diende van te voren als het ware te worden ingestudeerd, waaraan enige vergaderingen gewijd dienden te worden. Een der eerste aanwijzingen, die werd gegeven was, dat nergens het “Wilhelmus” gespeeld of gezongen mocht worden. Immers, dan diende iedereen stil te staan en daarvoor was geen tijd in het overladen programma. Omstreeks 13.00 uur was er de lunch-pauze in Avifauna te Alphen aan den Rijn, waar alle betrokken burgemeesters aan Hare Majesteit werden voorgesteld door de Commissaris der Koningin, mr.L.A. Kesper. Bij de burgemeester van Woubrugge komend, werd deze geïntroduceerd als burgemeester van Wageningen. Ten teken, dat Hare Majesteit niet alles voor zoete koek opnam, kwam de verwonderde wedervraag: “Wat doet die nu hier?" Zonder moeite en met vriendelijkheid over en weer werd het misverstand aangaande gemeente- en/of familienaam overwon­nen, maar niet vergeten. Na de lunch reed de koningin over de grote provinciale weg via Woubrugge en Rijnsaterwoude naar Leimuiden, waar werd geëmbarkeerd op de in de Drecht liggende Rijkspolitieboot RP 10. Op dit vaartuig had de oversteek plaats naar paviljoen “De Brasem” te Oude Wetering: een demonstratie waterskiën (het was wel wat fris) en een vlootschouw 0
Jacobsladder 1984-5 blz -16 Te ruim 16,35 uur (alles volgens het draaiboek) vertrek uit Alkemade met genoemde politieboot, waarop ook de burgemeester van Woubrugge zich had moeten/mogen inschepen. We voeren over de Brasem, waarvan ongeveer twee-derde tot het territoir van Woubrugge behoort. Ongeveer bij de niet aangegeven, de niet zichtbare grensscheiding haalde ik mijn ambtsketen te voorschijn: dat mocht op eigen gebied. Dit bleek voor de koningin waarlijk een verrassing te zijn en volkomen mede­levend gaf zij de wens te kennen, dat kleinood eens even in handen te mogen hebben; dat was haar nog nooit overkomen. De ambtsketen in koninklijke handen, dat kan van weinig ketens worden gezegd! (Het was een tweede herinnering geweest voor de televisieavond van april 1984). De vaarroute van de politieboot was geprogrammeerd van paviljoen “De Brasem" in Alkemade, via Paddegat en Wijde Aa over de Woudwetering naar de los- en laadplaats voor de Nederlandse hervormde kerk te Wou­brugge. Langs beide oevers van de Woudwetering vele, vele mensen, vlaggen en bloemen, wuivende bewoners van het (oude) Rust- en Wees­huis. Wat doet men al niet: een koningin in ons midden. Op het pleintje voor de kerk bevonden zich de leden van het gemeente­bestuur en van de toen bestaande Commissie-20 mei 1954 (deze commissie had een en ander georganiseerd). Voorts was er naast de kerk een tribune samengesteld, plaats biedend aan bejaarden. Bijzonder aardig was het daarvoor aangelegde mozaïek van landbouwproducten en daar achter een strak geplaatste rij van helder gepoetste melkbussen. Een meisje, genaamd Juliana Aengenent, bood de koningin bloemen aan en even verder wees een jongen, Bernhard Disseldorp, op het fraaie geschenk: een miniatuur van de zeilboot “The Red Devil”, waarmede de dochters zich in die tijd vermaakten. Door een haag van meisjes met versierde bogen werd via de Kerkstraat gelopen tot de kop van de Dokter Lothlaan, de voornaamste ader van nieuw-Woubrugge met het Groene ­Kruisgebouw, de brandweergarage met museum en het postkantoor. Over bezichtigen had niet gedacht kunnen worden; de auto's dienden weer in beweging te komen om langs opgestelde verenigingen met vaandels (te snel) weg te rijden voor het verdere vervolg van het bezoek aan de Rijnstreek: Koudekerk, Hazerswoude, Zoeterwoude, Leiderdorp en Leiden moesten nog aan de beurt komen. Woubrugge had z'n deel aan de spectaculaire tocht meegenoten. De toen nog jonge, zeer levendige koningin verwoordde haar dank voor de ontvangst levendig en het klonk overtuigend. In vele dorpen, ook bij ons, was er ‘s avonds een soort kermisachtige jool, evenwel zonder speciale kermisattracties. VAN WAGENINGEN +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Nederzettingsonderzoek

NEDERZETTINGSONDERZOEK De Nederlandse bodem zit vol archeologische monumenten. Betrekkelijk weinige daarvan zijn aan het oppervlak zichtbaar. Dat zijn overwegend grafmonumenten: voornamelijk grafheuvels uit de Brons- en IJzertijd (+/- 1700 v. Chr. – 200 n. Chr.), waarvan er in ons land nog honderden aanwezig zijn. Ze vallen echter meestal niet op, omdat ze zo laag en klein zijn. Meer aandacht trekken de Drentse hunebedden. Deze grafkelders uit de nieuwe Steentijd (± 4500 v. Chr.) hebben altijd erg tot de verbeelding gesproken. Er zijn er echter nog maar zo'n vijftig over. Tegenwoordig valt de nadruk meer op het nederzettingsonderzoek. Pre- ­en protohistorische nederzettingen evenals Romeinse of middeleeuwse nederzettingen worden meestal bij toeval ontdekt. Bij allerlei grondwerkzaamheden, zoals wegenaanleg, ontginning, huizenbouw en dergelijke kunnen scherven tevoorschijn komen of verkleuringen in de grond opge­merkt worden, die de aanwezigheid van nederzettingsresten in de bodem verraden en tot een nader onderzoek, tot een ontginning: , kunnen leiden,
Jacobsladder 1984-5 blz -17 Vindt er geen ontsluiting plaats, dan is zo’n woonplaats dikwijls moeilijk te herkennen. Concentraties van scherven, stenen, botten en ander nederzettingsafval kunnen aan het oppervlak van zijn aanwezigheid getuigen, maar deze aanwijzingen worden alleen opgemerkt door wie er oog voor heeft. Slechts door het land systematisch op dit soort van indicaties af te zoeken, krijgt men een indruk van de dichtheid en verspreiding van de bewoning. De vraag, hoe intensief de bewoning in de opeenvolgende periodes ge­weest is en waar de nederzettingen precies gelegen hebben, is voor verreweg het grootste deel van ons land nog niet bij benadering te beantwoorden. Wat we hierover weten, zal nog geruime tijd sterk door het toeval bepaald blijven. En dat komt dus voor een belangrijk deel, omdat de oude woonplaatsen in het terrein zo weinig op vallen. Het meeste wat er nog van over is, zit onder de grond. Zij zijn “onzicht­baar” geworden. Deze regel kent een uitzondering: de terpen. Terpen zijn woonheuvels. In sommige streken vormen zij een dominerend element in het land­schap. In vele gevallen hebben zij tot op zekere hoogte hun oorspron­kelijke functie behouden en dragen zij nog steeds een nederzetting: een enkele boerderij, een dorp of zelfs een stadje. Terpen hoeven niet meer ontdekt te worden. Ze zijn voor iedereen te zien en de meeste mensen zien ze ook wel. Hun aantal en vaak ook hun afmetingen zijn indrukwekkend. Terpen behoren tot de opvallende archeologische monumenten van Nederland. Bij nederzettingsonderzoek gaat het uiteindelijk niet om afzonderlijke nederzettingen, maar om de bewoningsgeschiedenis van grotere gebiedseenheden. “Compleet” nederzettingsonderzoek - men zou beter van bewo­ningsonderzoek kunnen spreken - vereist dan ook enerzijds uitgebreide en gedetailleerde waarnemingen op een of enkele punten en anderzijds een globale inventarisatie van alle vindbare bewoningsresten in het betreffende gebied. Alleen door een combinatie, kan men hopen voldoende gegevens te verzamelen om een inzicht te krijgen in de bewo­ningsontwikkeling. De resultaten van het nederzettingsonderzoek bezitten vele aspecten. Op de individuele woonplaats stelt men aan de vorm van de afzonder­lijke gebouwen (de huisvorm) en ook het patroon van de nederzetting als totaliteit (de nederzettingsvorm) vast. Er is informatie te vin­den over het dagelijks leven, over de economische basis van het be­staan (landbouw en veeteelt, ambachten, handelscontacten enz.) en over de relatie tussen de bewoning en de ontwikkeling van het landschap. Richten we dan een blik op onze omgeving dan merken we, dat opgravingen in Leiden en Alphen aan den Rijn onze aandacht vragen. Beperken we ons tot Alphen aan den Rijn, dan zien we dat daarin de afgelopen jaren reeds vele opgravingen hebben plaatsgevonden. Reeds lange tijd is men ervan overtuigd dat in Alphen het Romeinse castellum “Alba­nianae” moet worden gezocht. Toch wist men tot de twintigste eeuw niet precies hoe de situering van dit castellum was, ondanks aardewerk en muntvondsten. Eigenlijk kwam het “echte” onderzoek pas deze eeuw op gang. Vooral na 1950 werd er op verschillende plaatsen putten en sleu­ven gegraven. De succesvolste opgravingsplaatsen vinden we in de Ju­lianastraat en omgeving (Nederlandse hervormde kerk, bank, openbare werken). Helaas heeft de Rijn vele andere bewoningslagen weggeslagen. Toch heeft men nog vele bewoningssporen gevonden. Leden van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (A. W. N.) hebben o.a. de inmiddels bekende "Venus van Alphen" opgegraven; een onderdeel van een Romeinse waterleiding, gemaakt van een zilverspar (waarschijnlijk uit Zuid-Duitsland geïmporteerd); een gem, een steen van een zegelring van kornalijn; munten; potscherven; botten etc. Verder kon men uit de onderzoekingen concluderen, dat de Rijn in de laat-Romeinse tijd of
Jacobsladder 1984-5 blz -18 in de vroege middeleeuwen een deel van het oude castellum heeft weggeslagen. Zoals reeds eerder werd vermeld, zou het wenselijk zijn om een compleet nederzettingsonderzoek te doen, waardoor men wellicht meer ge­gevens zou kunnen verkrijgen en een inzicht in de bewoningsontwikkeling. Dit zal echter wel een wens blijven en we zullen het toch moe­ten hebben van incidentele opgravingen. Geraadpleegde literatuur: J.H. Holwerda, Nederlands vroegste geschiedenis Westerheem, jaargang XXXII, nr. 5 Bloemers e.a., Verleden land H.P.H. Jansen, Levend verleden WIM KORTELING +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

DUIZENDEN MONUMENTEN AFGEVOERD

Minister Brinkman (WVC) heeft aangekondigd dat het monumenten­bestand van het rijk met enkele duizenden wordt verminderd. Bij het schrappen van monumenten gaat het om panden van voor 1850. Dit staat in een rapport dat de bewindsman onlangs naar de Tweede Kamer beeft gestuurd. Gemeenten krijgen een belangrijke stem bij het opstellen van een nieuwe monumentenlijst. Panden die het rijk als monument afstoot, kunnen de gemeenten op een eigen lijst van bescherm­de monumenten plaatsen. Pas als de Kamer het eens is met de visie van de minister, zullen gebouwen worden aangewezen die in aanmerking komen om van de monumentenlijst te worden afge­voerd. Brinkman geeft bovendien gehoor aan een wens van de Tweede Kamer er komt een Nationaal Restauratie Fonds. De verwachting is dat dit fonds binnen enkele jaren over een bedrag van rond de vierhonderd miljoen gulden zal kunnen beschikken. Geld dat zowel van het rijk als van grote beleggers afkomstig zal zijn. Het beheer van het fonds komt in handen van een particuliere instelling die over voldoende deskundigheid beschikt op het gebied van de monumentenzorg. Welke organisatie dat wordt, moet nog worden uitgemaakt. Eigenaren van woonhuismonumenten kunnen uit het fonds, onder bepaalde voorwaarden, geld lenen. Minister Brinkman verwacht dat de monumentenzorg in de nieuwe opzet de komende vijf jaar zeker vijfduizend extra arbeids­plaatsen zal opleveren. (Bron: Alphens Dagblad, 1 juni 1984) ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

BOEKBESPREKINGEN

Rijnlandse Molenstichting

Vijfentwintig jaar Rijnlandse Molenstichting Onder deze titel verscheen - op groot formaat - een alleraardigst en uitstekend gedocumenteerd boek. Verschillende auteurs hadden er een aandeel in. Prof. dr. H. van der Linden opent het boek met een bij­drage over de voorgeschiedenis en opkomst van de Rijnlandse polder­molens. P.J.M. de Baar vertelt veel wetenswaardigs over Floris van Alcmade, de veertiende-eeuwse waterbouwkundige, die zoveel belang­stelling had voor de Rijnstreek en de bemalingsproblemen. Ing. G. Kuenen schreef een artikel over de windbemaling in onze omgeving. Twee belangwekkende bijdragen komen van Jan Lunenburg, de bekende molenvriend bij uitstek. Hij schreef en tekende over de vroegere mo­lenrijkdom van Nieuwkoop en omgeving en over molenmakers en andere bedrijvigheden aan de Oude Wetering. A. Bicker Caarten en L.C. Witte-
Jacobsladder 1984-5 blz -19 man vertellen iets over het nachtmalen op de poldermolens en wat daarmee verband houdt. Tenslotte wordt een overzicht gegeven van alle molens die de Rijnlandse Molenstichting bezit. Het zijn er in het boek eenendertig, maar inmiddels is het aantal opgelopen tot drieëndertig. Een aantal van veertig wordt voor de naaste toekomst niet uitgesloten geacht. Begunstigers van de Rijnlandse Molenstichting ontvangen dit boek gratis. Als minimumdonatie wordt f 25 per jaar gevraagd. Door be­langeloos werk en een financiële gift werd dit boek mogelijk. Toch moet de Rijnlandse Molenstichting nog geld toeleggen op deze voor onze omgeving zo belangrijke uitgave. Vandaar dat gevraagd wordt om toch een gift over te maken. De Rijnlandse Molenstichting heeft nu ruim vijfhonderd donateurs. Dat mogen er best meer worden! Als alle leden van onze historische vereniging zich nu eens zouden aanmelden ……! Uw donatie wordt goed en nuttig besteed, namelijk voor het instandhouden van dat typische Hollandse cultuurbezit, de molens. Jaarlijks ontvangt men een jaar­boekje met daarin - naast een overzicht van het reilen en zeilen van de stichting - enkele zeer lezenswaardige artikelen over het onderhavige onderwerp. Traditiegetrouw wordt op de laatste zaterdag in augustus een boottocht door Rijnland gemaakt, met daarbij na­tuurlijk een bezoek aan een of meer molens. Wij, als liefhebbers van de historie, houden natuurlijk ook van molens. Steunt daarom de Rijnlandse Molenstichting! Secr.: Breestraat 59g Leiden, tel. 071-211711.

Ds. Doornenbal op reis

Van 1936 tot 1939 werd de Nederlandse Hervormde Gemeente te Woubrugge geleid door ds. J.T. Doornenbal. Deze predikant maakte in de loop der jaren vele reizen: naar Amerika, Canada, Afrika, Israël, Schot­land etc. Telkens deed hij daarvan door middel van korte, prettig 1eesbare schetsjes verslag in de kerkbode van de classis Harderwijk. Later werden deze artikelen - die getuigen van de kunst van het rei­zen die ds. Doornenbal heel goed verstond - gebundeld in het boek “Ds. Doornenbal op reis”. Daarvan is inmiddels een derde druk ver­schenen bij De Banier in Utrecht. Ook Woubrugge komt in het boek aan de orde. In 1965 bezocht Ds. Doornenbal Schotland. Daarbij bracht hij ook een bezoek aan het stadje Perth, de geboorteplaats van de be­faamde ds. A. Comrie, een 18de-eeuwse voorganger van Doornenbal. Hij schetst het stadje Perth, en vertelt daarbij ook iets over Comrie's betekenis voor hem, Doornenbal. Het dikke, 336 pagina's tellende boek is erg prettig leesbaar en zal zeker ook hen aanspreken, die ds. Doornenbal persoonlijk hebben ge­kend. Een foto van hem treft u aan op blz. 91 van het boek “Otto Cornelis van Hemessen”. Jacobus Teunis Doornenbal werd op 29 november 1909 te Doorn geboren. Hij studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht en stond vervolgens te Woubrugge. Hier werd hij op 8 maart 1936 in het ambt bevestigd. Op zondag 8 oktober 1939 nam ds. Doornenbal afscheid van ons dorp wegens een beroep naar Kesteren. Op 27 oktober 1946 preekte hij daar voor het laatst om vervolgens op 3 november zijn intrede te doen in zijn laatste Gemeente Oene. Na zevenentwintig jaar was hij wegens gezondheidsredenen genoodzaakt om vervroegd met emeritaat te gaan, hetgeen op 1 november 1973 geschiedde. Hij overleed op 16 april 1975. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Rijnbode 1877

Voor de vacante betrekking: van bode, lantaarnopsteker, doodgraver en dienaar van politie bij nacht, op eene jaarwedde van f 312, hebben 21 sollicitanten zich aangemeld, waaronder 16 van elders. (De Rijnbode, 11 februari 1877)
Jacobsladder 1984-5 blz -20 ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Anneke Barenderecht

Anneke Barendregt schreef onderstaand fictieve verhaal “Marijtje” naar aanleiding van het verschijnen van het boekje “Een moord op het Braassemermeer”. Het leek ons een leuk idee het te plaatsen, mede naar aanleiding van de tweede, vermeerderde druk. Redactie -++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++-

MARIJTJE

Nee, nee, het kon niet waar zijn. Waarom hoorde zij dat nu pas? Nee, ze geloofde er niets van. Het kon niet, en toch. Ze hadden hem mee­genomen voor verhoor. Wanhopig wrong ze haar handen ineen en kneep, kneep tot haar knokkels wit zagen. Een woordeloos gebed steeg uit haar omhoog. Even later ontspanden haar vingers zich en kreunde ze zacht­jes voor haar heen. “Here, laat het niet waar zijn, sta ons bij, Here, laat het niet waar zijn”. Haar vingers krampten weer samen en ze kreunde harder nu. “Here, nee, laat het niet waar zijn. Nee, nee”. Wild schudde ze met haar hoofd heen en weer, als wilde ze daarmee z'n onschuld bewijzen.. . Natuurlijk, ze had de verhalen gehoord: er was eind februari een lijk gevonden in het meer en later had die kletsmeier van een Jan Brunske het verhaal rondgestrooid dat het haar broer Wilhelm was. Hij had de­zelfde kleren gedragen. 0, die Jan Brunske had altijd van die opge­blazen praatjes. Ze had er niets van geloofd. Ze hadden immers net een brief van Wilhelm gehad. Daarin schreef hij dat hij in Schiedam werk had gevonden. Het kon Wilhelm niet zijn, die ze uit het meer ge­vist hadden. Ze schrok op uit haar overpeinzingen toen ze gestommel hoorde bij de deur. Hoe lang had ze zo gezeten? Het was al bijna donker. Gauw deed ze een kaars aan. Het zou Jan Veene wel zijn, de kostganger. Zenuw­achtig opeens begon ze wat op te ruimen. Brrr, ze mocht die Jan niet en met schrik realiseerde ze zich dat ze nu alleen met hem in huis was. Hij mompelde “ een goeienavond”, stak de kaars aan in zijn blaker en ging rechtstreeks naar de zolder, waar hij sliep. Als in een mist deed ze die zaterdag haar werk, kroop ‘s avonds dood­moe in bed en lag de halve nacht te piekeren. Herinneringen aan ge­sprekken kwamen boven. Had Wilhelm zijn zinspeling op het feit dat er nog geen kinderen waren Heinrich boos gemaakt? Was het de liefde die zij voor Wilhelm voelde? Haar zusterlijke bezorgdheid die hem jaloers had gemaakt? Ze had er niets van gemerkt. Maar dat kon toch een rede zijn waarom hij dit gedaan had. Ze moest maar ophouden. Gisternacht had ze bijna helemaal niet geslapen en toen was ze tot de conclusie gekomen dat het een vergissing moest zijn. Nu lag ze zo lang wakker om te bedenken waarom hij het misschien gedaan zou kunnen hebben. Ze moest maar gaan slapen. Morgen zou ze naar de kerk gaan om te bidden. Dat zou vast wel helpen. Auto­matisch vouwde ze haar handen. De kerkgang werd een grote teleurstelling, niemand had iets tegen haar gezegd. Ze voelde dat men haar meed. Waarom? Ze had toch niks gedaan? En Heinrich, het was toch helemaal niet zeker? 0, hoe konden ze! Ze had van afschuw bijna niets van de dienst gehoord. Verdoofd had ze daar gezeten en ze was alleen weer teruggelopen naar huis. Toen die maandag, die vreselijke maandag, waarop ze gehoord had dat Heinrich bekend had. Hij had het gedaan! Pastoor Braakman was die avond bij haar gekomen. Heel lang had hij met haar gesproken en gebeden. Daarna was ze bijna de hele week de deur niet meer uit geweest. Ook zondag niet. Hoezeer pastoor Braak­man er bij haar op aangedrongen had. Ze kon het niet. Ze durfde de mensen niet onder ogen te komen. En naar Gods huis kon ze helemaal niet.
Jacobsladder 1984-5 blz -21 Eergisteren was de pastoor weer geweest. Hij had vanuit Alkemade, waar Heinrich vorige week vrijdag al heen gebracht was voor verhoor, be­richt gekregen dat woensdag na weer een verhoor het vonnis geveld was. Hij zou met een mes boven zijn hoofd gehangen en van onder op gerad­braakt worden. Ze had niet eens meer gehuild. Ze had geen tranen meer. Woordeloos had ze naar hem geluisterd en alleen maar geknikt toen hij vroeg: "Besef je wat dit betekent?” Ja, ze besefte het best. Maar wat moest zij nou beginnen? Hier wilde ze niet blijven. Nee, hier wilde ze weg. Liefst zo gauw mogelijk. Maar hoe en waarheen? En toen was gisteravond geheel onverwachts Jan gekomen, haar broer uit Wilnis. Hij had bericht gekregen van de baljuw van Alkemade en wilde dus naar de terechtstelling toe. Ja, hij wilde met zijn eigen ogen zien hoe die Heinrich, dat zwijn, aan zijn einde kwam. Zijn broer had hij vermoord, zijn zuster ongelukkig gemaakt. En zo raasde hij maar door. Ze had niets gezegd en toen hij eindelijk uitgetierd was, had ze gefluisterd: “Ik wil hier weg, help me”. Tot laat in de avond hadden ze ingepakt en vandaag zouden ze weggaan met Heinrichs boot. Ze wilde niet meegaan naar de terechtstelling. Ze zou wel wachten bij de boot. Jan laadde de laatste spullen op de kar. Ze keek nog een keer het huisje rond, pakte haar reisvalies en zei zachtjes tegen Jan: "Ik ga alvast naar de boot toe". Hij zei niets, knikte alleen maar. Hij had haar natuurlijk vannacht horen huilen. Ze had hem boven nog lang met Jan Veene horen praten. Die had ze zelfs horen brallen: "Ik mag dan een dief zijn, maar ik ben geen moordenaar". 0, ze wist het zeker. Heinrich was door die Jan Veene er toe gekomen om Wilhelm te vermoorden. Om het geld had Heinrich misschien wel van hem verloren met dobbelen of zo. 0, wat haatte ze die man. Ze moest ophouden met piekeren. Opletten moest ze nu. Ze wilde Heinrich nog een keer zien, ze hield zo veel van hem. Ze moest afscheid van hem nemen. Moordenaars mochten geen afscheid nemen, maar zij dan, zij was toch geen moordenaar? Ze wilde wel afscheid nemen. Maar niemand mocht dat weten. Stil zat ze in de boot, samen met haar broer en die ellendige Jan Veene, die ook nu nog maar doorging met schelden op Heinrich. Ze zag meerdere bootjes. Allemaal mensen die naar het galgenveld gingen. Ze huiverde ervan. Allemaal kwamen ze kijken naar hem, maar ook naar haar. Ze bleef alleen achter in de boot in Oude Wetering. Toen ze geen bekenden meer zag glipte ze snel de boot uit. Deed haar mutsje af en zette het hoedje op, wat ze eens van Heinrich had gekregen. Dan zou hij haar vast wel herkennen. Snel liep ze voort met vele anderen mee, de stoet met Heinrich tegemoet, die uit Alkemade kwam. De mensen voor haar gingen langzamerhand allemaal aan de kant staan. Omdat ze met gebogen hoofd liep had ze het eerst niet zo in de gaten. Verschrikt bleef ze staan, liet zich naar opzij trekken. Heinrich …… wat zag hij eruit. Met gebogen hoofd liep hij voort. Verwensingen uit het publiek rolden over hem. Opeens holde ze naar voren en sloeg haar armen om hem heen. Even keken ze elkaar aan. Toen werd ze weggetrokken en werd ze zich bewust van de stilte om haar heen. Ze rukte om los te komen en vluchtte weg, bij de stoet vandaan. Ze had afscheid genomen. +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Rijnbode 1878

De Rijnbode van 8 september 1878 berichtte: "Voor de vacante hoofdonderwijzersbetrekking aan de openbare school alhier (Woubrugge), voor­lopig op een jaarwedde van f 900, met vrije woning en tuin, hebben zich 23 sollicitanten, alle met een of meer acten voor m.u.l.o. aangemeld”. +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Jacobsladder 1984-5 blz -22

Katwijkse klederdracht

KATWIJKSE KLEDERDRACHTGROEP NAAR WOUBRUGGE Het bestuur is er in geslaagd om voor donderdagavond 22 november a.s. de befaamde klederdrachtgroep van het genootschap "Oud Katwijk" naar Woubrugge te halen. Deze groep - bestaande uit ongeveer twin­tig dames en heren - zal ons het een en ander laten zien over de kleding van weleer. Zo, zal men een vissersechtpaar tonen, trouw- en rouwdracht, een visloopster etc. De show staat niet helemaal in het teken van het vissersdorp Katwijk; op het programma staat ook een reis van Katwijk naar Utrecht, langs de Rijn. In verschillende dor­pen in Rijnland werd ook een klederdracht gebezigd ook in onze dorpen Woubrugge en Hoogmade! De groep zal ons dan ook iets laten zien van wat onze voorouders aan kleding droegen. Overigens zal niet het accent op de klederdracht alleen liggen: bij die oude dracht hoorden ook vele sieraden. Het meest bekend is wel de gouden kap, met daar overheen een kanten muts. Misschien droegen uw grootouders of ouders ook wel deze kleding en kent u die oude, kartonnen portretjes wel waarop ze keurig uitgedost zijn afgebeeld. Het hoogtepunt van deze klederdrachtshow is het uitbeelden van een Katwijkse doopplechtigheid, compleet met baker (een soort ouderwet­se kraamverpleegster) en een echte baby. Deze baby is de op 2 sep­tember jl. geboren dochter Liselotte van onze voorzitter en zijn vrouw Paula. Liselotte verricht dus, om zo maar eens te zeggen, op deze avond haar eerste officiële daad... De klederdrachtgroep ging in 1966 van start. In totaal zo’n vijftig mensen van Oud-Katwijk houden zich er mee bezig. Men heeft overal geïnventariseerd wat er nog aan kleding en sieraden aanwezig was. Veel kleding heeft men nagemaakt, maar dan wel zo dat het niet van "echt" is te onderscheiden! Veel daarvan is natuurlijk ook te zien in het Katwijks museum, een voormalige pastorie. De klederdrachtgroep van Oud-Katwijk heeft al vele shows verzorgd; men is zelfs mee geweest met een koninklijk staatsiebezoek aan Luxemburg! De groep heeft dan ook een flinke bekendheid. Een ander aardigheidje op de 22ste november is, dat Oud-Katwijk ons in de gelegenheid zal stellen om originele Katwijkse koek-voor-bij-de-koffie zal laten proeven. Het bestuur hoopt met het naar Woubrugge halen van deze groep (voor een later tijdstip denken wij aan een optreden in Hoogmade) een goed begin van het nieuwe seizoen te maken. We hopen op een grote opkomst. Maar komt u s.v.p. beslist voor acht uur, zodat we precies om acht uur kunnen beginnen. Het is erg storend als tijdens het show-lopen van de groepsleden - waarbij tekst en uitleg wordt ge­geven - nog mensen binnenkomen. We moeten de zaal anders inrichten dan u gewend bent en dat betekent dat de tafels en stoelen een aparte plaats moeten krijgen. Vanwege de organisatie van deze avond zijn wij genoodzaakt om een klein toegangsbedrag te vragen en wel f 2,50. Ook niet-leden zijn op deze avond natuurlijk weer welkom. Ook zij wordt een rijksdaalder toegang gevraagd. We hopen op 22 november op een grootse opkomst! HET BESTUUR ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

In Memoriam Mevr.Timmer-van Hemessen

MEVR. B.A. TIMMER-VAN HEMESSEN OVERLEDEN Juist voor het afsluiten van deze Jacobsladder bereikte het bericht ons dat op 26 september in Almkerk mevrouw Barendina A­driana Timmer-van Hemessen is overleden. Deze dochter van O.C. van Hemessen bereikte de leeftijd van bijna 91 jaar. Zij heeft nog mogen genieten van het boek over haar vader, zo schreef ons haar familie. Moge zij rusten in vrede. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++