Jacobsladder 1983-5



 
D E   J A C 0 B S L A D D E R 	
  
Orgaan van de 
Historische Vereniging 
"0tto Cornelis van Hemessen" 
     Woubrugge 
                           
november/december 1983
3e jaargang, nummer 5/6
  
Jacobsladder 1983-5 blz -1- +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ DE JAC0BSLADDER november 1983 Tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” te Woubrugge Opgericht: 12 juni 1979 - Beschermheer : D. Brouwer de Koning. burgemeester van Woubrugge Redaktie : Wim Korteling en Hans van der Wereld Stencilwerk : C. Kroon Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter, Dokter Lothlaan 22, 2431 AC Woubrugge, tel. 01729--8807; H. van der Wereld, secretaris, Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen aan den Rijn; R.Heemskerk Düker-Bulk,penningmeester Boddens Hosangweg 94 2481 CB Woubrugge G.J. Keyser, bestuurslid, Leidse Slootweg 4, 2481 KH Woubrugge; Contributie: f 12,50 per jaar, te voldoen op onze rekening bij de Rabobank te Woubrugge, nr.3524.14847 giro: 95108. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Bestuurstafel

VAN DE BESTUURSTAFEL Met dit nummer van "De Jacobsladder" sluiten we wederom een jaargang af. Boden wij onze leden vorig jaar als extra bijlage een gedrukte Kerst- ­en Nieuwjaarswens” aan, dit jaar bieden wij U het hoofdstuk “Woubrugge” uit de in 1936 verschenen gids “De Rijnstreek” aan. Deze “Geïllustreerde propaganda-uitgaven” was bedoeld voor een aantal Gemeenten in onze omgeving, waaronder dus Woubrugge. De heruitgave van het boek “Het witte huis aan de wetering” is een groot succes geworden. Op 19 november werden de eerste exemplaren uitgereikt aan de auteur, de heer D.J. Douwes, en aan burgemeester D. Brouwer de Koning. U hebt er ongetwijfeld over gelezen in de diverse kranten. Elders in dit blad leest u nog een eigen verslag over dit gebeuren. Er zijn nog boekjes (à f 10) verkrijgbaar; behalve bij de bestuursleden, drogisterij Colijn is het ook verkrijgbaar in het Museum “Van Hemessen”, 's zater­dags van 10 tot 12 uur. In een vorig nummer vertelden wij u reeds over ons a.s. vijfjarig bestaan, op 12 juni 1984. Hoe we een en ander (bescheiden) zullen gaan vieren wordt binnen het bestuur nog besproken. Mocht u ideeën hebben: laat het ons weten! Onderdeel van de viering zal in ieder geval zijn de uitgave van een boekje met een uitgebreide levensbeschrijving van onze naamgever, Otto Cornelis van Hemessen. Bovendien is het in 1984 honderd jaar gele­den, dat Van Hemessen in Woubrugge zijn taak als gemeenteveldwachter aanving. Het bestuur wil een oproep aan de leden doen, vooral aan de ouderen, om een stukje herinneringen te schrijven. Het mogen leuke, vrolijke, droevige of andere herinneringen zijn. We denken hierbij aan schoolherinneringen, over het werken in onze gemeente in vroeger dagen, gebeurtenissen waarbij u betrokken bent geweest, etc. Vanzelf sprekend zullen uw reacties in “De Jacobsladder” worden gepubliceerd. Net zoals vorig jaar biedt “De Jacobsladder” u ook dit jaar weer een bijdrage in kerstsfeer. Schreven wij vorig jaar over het gebruik van gedrukte nieuwjaarswensen, deze keer vertellen wij u iets over het ontstaan van het kerstfeest en de viering daarvan door de eeuwen heen.
Jacobsladder 1983-5 blz -2- Wij vertellen u ook iets over de slechte toestand waarin de toren van de Nederlandse hervormde kerk in Woubrugge zich bevindt. De laatste maanden is het historische gebouw diverse malen in commissievergaderingen ter sprake geweest. Begin dit jaar stelde de directeur Gemeentewerken, de heer J. de Feij, een rapport op, waarin hij zijn bevindingen over de toestand van het kerkgebouw aan het college van burgemeester en wethouders uitbracht. In dit nummer ook het tweede deel van het drieluik over “De kerk in de middeleeuwen”, van de hand van Wim Korteling. Van dezelfde schrijver een bijdrage over de Tide Mill in onze Engelse “zustergemeente” Woodbridge. Oud-burgemeester J.C. van Wageningen publiceert in deze aflevering van ons blad de vierde aflevering van zijn artikelenserie “Ik herinner mij…” en de Aalsmeerse historicus Jan Lunenburg vertelt iets over de historische tuin in zijn woonplaats. Daarover straks meer. Verder een verhaal over het restaureren van oude archiefstukken in het Algemeen Rijksarchief en het eerste deel van een nieuwe, driedelige serie over de hervormde gemeente te Hoogmade van 1589 tot 1593. We lezen van de vele moeilijkheden rond de eerste predikanten en het plaatselijk bestuur van Hoogmade. We hopen met deze artikelen weer een lezenswaardig nummer te hebben samengesteld en wensen u veel leesplezier. We hadden het hierboven over Jan Lunenburg. Ons verenigingsbestuur heeft onlangs een eerste oriënterend gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de Stichting Oud-Alkemade en de Stichting Oud-Leimuiden en Rijnsaterwoude. Juist omdat we aan elkaar grenzen en met hetzelfde bezig zijn, is en nauw contact nuttig. We kunnen van elkaar leren en elkaar met diverse zaken helpen. In oktober bezichten bestuursleden van de stichtingen/ver­eniging de historische tuin in Aalsmeer. Jan Lunenburg doet veel voor de stichting Oud-Leimuiden en Rijnsaterwoude en heeft toegezegd ook voor onze vereniging wat te gaan doen. Zijn specialiteit is waterschapsgeschiedenis en voorts kan hij erg goed tekenen! De Stichting Oud-Leimuiden en Rijnsaterwoude heeft onlangs opgravingen gedaan op de plaats van een voormalige boerderij aan de Herenweg. Wij zullen onderzoeken in hoeverre er mogelijkheden zijn om in de voormalige Polder Vierambacht eens te gaan zoeken naar resten van het voormalige Jacobswoude. Herman Bosman, voorzitter
Jacobsladder 1983-5 blz -3-

Witte Huis

De heruitgave van het in 1959 verschenen jeugdboek “Het witte huis aan de wetering” is een groot succes geworden. Nog voordat het boekje in de handel was, waren er al vele bestellingen geplaatst. Ongeveer de helft van de oplage van tweehonderdvijftig exemplaren werd bij verschillende bestuursleden vooruit besteld. Er was zelfs iemand die er maar liefst vijfentwintig tegelijk kocht....! Op 19 november kwam de heer D.J. Douwes, de auteur van het boekje met zijn echtgenote naar Woubrugge om uit handen van voorzitter Herman Bos­man het eerste exemplaar aangeboden te krijgen. De heer Douwes kreeg de herdruk van zijn boek overhandigd in het Museum “Van Hemessen”. Ook aan onze beschermheer, burgemeester D. Brouwer de Koning, werd een exemplaar aangeboden. De heer Douwes sprak een dankwoord tot de aanwezigen, waarin hij onder meer zei, dat hij destijds nooit gedacht had dat dit boekje nog zo'n vervolg zou krijgen. Hij zei erg gelukkig te zijn met de heruitgave, die hij mooier vond dan de eerste druk destijds. Ook burgemeester Brouwer de Koning sprak lovende woorden. Hij was van mening, dat dit boekje niet mocht ontbreken op de Woubrugse scholen. Hij noemde de heruitgave een aantrekkelijk gegeven in het kader van de Kinderboekenweek. Vele Woubruggenaren, waaronder oud~leerlingen van de heer Douwes (hij was van 1932 tot 1946 verbonden aan de Christelijke Nationale School) waren eveneens naar het Museum “Van Hemessen” gekomen. Er werden oude (school)herinneringen opgehaald. De heer en mevrouw Douwes genoten zichtbaar van het weerzien met zoveel oude Woubrugse bekenden. De schrijver was ook gaarne bereid om de boekjes te voorzien van zijn handtekening. Van deze gelegenheid werd dan ook een druk gebruik gemaakt. Er zijn nog exemplaren van “Het witte huis aan de wetering” te koop en wel bij de in Woubrugse bestuursleden (zie voor de adressen pagina 1 van dit blad), drogisterij Colijn aan de Comriekade en op zaterdag van 10 tot 12 uur in het Museum “Van Hemessen” aan de Dokter Lothlaan. De prijs bedraagt f 10 per stuk.
Jacobsladder 1983-5 blz -4-

Kerktoren Woubrugge

TOREN NEDERLANDSE HERVORMDE KERK TE WOUBRUGGE ERNSTIG IN VERVAL Het is slecht gesteld met de toren van de Nederlandse hervormde kerk aan de Comriekade. Uit een recent onderzoek is gebleken, dat de restauratie ongeveer f 160.000 zal gaan kosten. Een financieel meevallertje, want aanvankelijk werden de herstelwerkzaamheden op f 300.000 geraamd. Dat be­drag was ook opgenomen in het investeringsprogramma van de gemeente Woubrugge. Begin dit jaar werden er (weer) enkele allernoodzakelijkste reparaties aan de toren uitgevoerd. Dat gebeurde nadat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de kerk aan een nauwkeurig periodiek onderzoek had onderworpen. De dit jaar uitgevoerde werkzaamheden zijn eigenlijk maar een druppel op een gloeiende plaat en een grootscheepse restauratie kan niet lang meer uitgesteld worden. De kerk is in een slechte staat, terwijl daarnaast de toren almaar schever gaat staan. Burgemeester D. Brouwer de Koning veronderstelt, dat het misschien nog wel tien jaar kan duren voordat er iets gedaan kan worden aan dit uit 1653 daterende monument. De reden daarvan is, dat er bij Monumentenzorg een lange wachtlijst bestaat. Bovendien is het hervormde kerkje in Hoogmade het eerst aan de beurt voor een opknapbeurt. De kleine herstelwerkzaamheden die begin dit jaar werden uitgevoerd wer­den ook al in 1980 uitgevoerd. Bij deze reparatiewerkzaamheden maakte de directeur Gemeentewerken, de heer J. de Feij, een rapport op, dat hij indiende bij het college van burgemeester en wethouders. De Feij bevond de volgende onderdelen in zeer slechte staat: - de spantbenen zijn ingerot en hierdoor wordt de stabiliteit van het spant in ernstige mate aangetast; - het voetlood rondom de torentrans ontbreekt en is momenteel vervangen door stroken lodorite. Deze stroken geven echter onvoldoende bescherming, daar een goede bevestiging onmogelijk is; - het hout rondom de trans is door jarenlange lekkage aan het voetlood ingerot. Deze lekkage breidt zich steeds verder uit; - het houtwerk ter plaatse van het uurwerk, hetwelk omkleed is met lood, is door scheuren in het lood ook gedurende lange tijd aan lekkages blootgesteld. Ook is het hout op vele plaatsen ingerot; - het houtrot heeft dusdanige vormen aangenomen, dat reparatie onmogelijk is. Men moet er van uitgaan dat de gehele spits vervangen dient te worden. Ook aan het kerkdak mankeert het nodige: - op vele plaatsen is in de kap ook lekkage zichtbaar. Er zijn op diverse spantbenen vocht- en zwamsporen zichtbaar. Bij de laatste uitgevoerde restauratie (1949/1950) is het dak voorzien van een betonnen ringband (latei) met hierop een muurplaat. Deze muurplaat is eveneens door lek­kages op vele plaatsen aangetast. "Verder uitstel van restauratie zal de schade nog doen vergroten", aldus J. de Feij in zijn rapport. De historische vereniging hoopt, dat er een weg gevonden kan worden om de kerktoren zo spoedig mogelijk te kunnen restaureren. Gezien het be­drag dat er mee gemoeid is, lijkt ons een lang uitstel van de restaura­tie toch te voorkomen!
Jacobsladder 1983-5 blz -5-

BURGEMEESTER van Wageningen

In een vorig artikel werd terzijde melding gemaakt van de opening van de brandweergarage te Woubrugge. Om juist te zijn: in augustus 1951. De oudere gemeentenaren zullen kunnen reconstrueren, dat er zich ongeveer op die plaats de restanten bevonden van een schoolgebouw. Het restant van dit scholencomplex (om een groot woord te gebruiken), werd in 1950 afgebroken bij de hoekvorming Kerkstraat/Dokter Lothlaan, de entree naar nieuw Woubrugge. Even doorgaande op dan wel teruggaande over dit scholencomplex komt men nog vóór 1851 uit, het de vorige maal beschreven markante jaartal. In februari 1838 vertoonde zich een door gemeentebestuur uitgeschre­ven aanbesteding voor het bouwen van een “nieuw” schoollokaal en een onderwijzerswoning - te aanvaarden, te gunnen voor f 9950. De onderwijswetgeving van toen (anderhalve eeuw geleden) was anders geregeld dan na de Lager-Onderwijswet van 1920. Hoe dan ook geregeld: de provincie verleende op de welhaast tien mille een derde deel ofwel f 3500 subsidie. Bedoelde woning, die vele jaren onderwijzersgezinnen herbergde, blijkt ongeveer negentig jaren een object van het dorp te hebben uitgemaakt, tot het perceel in 1926 werd afgebroken. De school hield welhaast een eeuw stand, tot het gebouw in 1935 aan haar oorspronkelijke bestemming werd onttrokken na de bouw van de openbare lagere school aan de Schoolstraat, het tegenwoordige gebouw, “De Wijk”. De bouwvallige hoek had nog een levensduur van een goede vijftien jaar te goed: tijdelijk bestemd voor brandweergarage, ook voor opslag van Groene-Kruisspullen, maar bovenal een steen des aanstoots. Maar bij deze herinneringen moge niet worden vergeten, dat er tussen 1940 en 1945 oorlog was en ook na 1945 een ernstig gebrek aan bouwmaterialen. Het gemeentebestuur boog zich met zijn stedebouwkundig bureau over wat men toen nog noemde het uitbreidingsplan voor de dorpskern: de verbinding met de nieuwbouw, de hoekvorming, denkend aan een Groene-Kruisge­bouw, een brandweergarage met museumruimte en een postkantoor. De eigen­dom van de grond terzijde latend, was er van kerkelijke zijde bezwaar omdat de pastorietuin enige meters zou verliezen, terwijl anderen opponeerden, dat er voor dergelijke objecten bouwmaterialen gebruikt zouden worden in plaats van voor woningbouw. De problemen konden worden overwonnen, maar: waar bleef de brandweerwagen en andere spullen tussen afbraak en voltooiing van de nieuwbouw? Brandweercommandant Cornelis Wittebol verheugde zich dermate op de nieuwbouw, dat hij een deel van zijn eigen magazijnruimte ontruimde en beschikbaar stelde als tijdelijke garage. Het laatste obstakel was overwonnen, zij het, dat de toevoer naar
Jacobsladder 1983-5 blz -6- deze tijdelijke berging via de Boddens Hosangweg niet ideaal was voor snel uitrukken. Met de bouw kon worden begonnen, waarbij aan de heiers nadrukkelijk werd gevraagd de grootst mogelijke voorzichtigheid te betrachten met de uitstekende takken van de grote plataan, zo karakteristiek in het straatbeeld. De voornaamste opzet van de garage was: de toog voor in- en uitrijden zo hoog en breed te construeren, dat niet alleen de toenmalige wagen er in en uit kon, ook volgende wagens. Ondanks dat bleek de ruimte na drie decennia te beperkt. Een ander detail, dat boven komt: bij de inrichting werden kleerkastjes gemaakt. Onmiddellijk daarna de vraag: kleding thuis bewaren of in de garage? De centrale verwarming diende er voor de garage vorstvrij en het archief tochtvrij te houden. Met het archief wordt i.c. de ruimte bedoeld om het gemeentelijk archief in op te slaan, opdat bij de nieuwbouw van het gemeentehuis op zulk een ruimte bespaard zou kunnen worden. Ook in de jaren vijftig werd bij herhaling gesproken (zelfs geënquêteerd) over deze nieuwbouw, meer in het bijzon­der over de vraag ten oosten dan wel ten westen van de wetering. De ar­chiefruimte (vooraf) bleek na enige decennia even onnodig te zijn geweest als de forse in- en uitrijtoog. Hoe volledig men ook wil zijn, voor een volgende generatie is het zelden passend. VAN WAGENINGEN ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

INVENTARISSEN

Zoals we in ons vorig nummer al aankondigden, is de vereniging gestart met het aanleggen van een verzameling archiefinventarissen. Sindsdien hebben we aan het bezit toegevoegd een lijst van de doop-, trouw- en begraafboeken, registers van overledenen en bescheiden behorende tot de gaardersarchieven in Zuid-Holland, daterende van voor de invoering van de burgerlijke stand. Het gaat hierbij om Woubrugse en Hoogmadese bescheiden, die alle in het Algemeen Rijksarchief berusten. Verder beschikken we over een lijst van de notariële archieven van Woubrugge en Hoogmade, die eveneens in het Algemeen Rijksarchief worden bewaard. Tot slot beschikken we over de inventaris van het oud-archief van de voormalige Polder Vierambacht (uitgave 1961). Natuurlijk zijn deze archiefinventarissen voor iedere belangstellende te raadplegen; het beheer berust bij de secretaris. Hij verstrekt u graag nadere inlichtingen. ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Kerstmis

KERSTMIS DOOR DE EEUWEN HEEN Met Kerstmis vieren we het feest van Christus geboorte. De benaming komt van: "Christus-Mis". Het feest wordt al zeker sinds de 4de eeuw na Christus gevierd op 25 december, oorspronkelijk met de bedoeling om in Rome het Zonnewendefeest te vervangen. De juiste geboortedatum van Christus is niet bekend. Vanuit het westen kreeg het kerstfeest ook in het oosten burgerrecht.
Jacobsladder 1983-5 blz -7- In de liturgie stond aanvankelijk tegenover het Arianisme (= de leer van Arius, volgens welke de Zoon vóór alle dingen door God geschapen is en dus niet gelijk in wezen met de Vader) sterk de eeuwige geboorte uit de Vader op het voorplan, maar later kreeg meer de maagdelijke geboorte uit Maria het accent. Het gebruik van de drie missen (de Nachtmis, de Dageraadsmis en de Dag­mis) is een imitatie van de pauselijke liturgie, welke drie missen in drie verschillende statiekerken kende. Kerstliedjes ------------ Tot de vorige eeuw rekende men ook de Adventsliederen tot de Kerstliede­ren. Sinds de eerste christelijke eeuwen ontstonden Latijnse gezangen, gewijd aan Christus’ geboorte. Uit de middeleeuwen (15e eeuw) kennen wij de gevoelvol beschrijvende, vreugdevolle en vaak naïeve Kerstliederen in de volkstaal. Hiervoor hebben de Franciscanen bijzondere verdiensten ge­had. Ze waren bestemd voor de huiselijke kring en voor de kerk. De Nederlandse middeleeuwse Kerstliederen munten uit door gevarieerdheid en bewogenheid. Uit latere tijd is vooral het “Stille nacht, heilige nacht” zeer bekend, hoewel het overeenkomstig zijn tijd van ontstaan sentimenteel romantisch van karakter is. Kerstboom --------- Het gebruik van de kerstboom ontstond in Duitsland omstreeks het jaar 1550 en vond veel verspreiding in het protestante noordelijk deel van ons land. De kerstboom is echter niet van protestantse oorsprong. Het wortelt veeleer in de gebruiken van de Germanen, die in de donkere maand december de altijd groene dennenboom, als teken van de aanstaande herleving van de natuur, met bijzondere feestelijkheden omringden. Dit heidense gebruik werd later in verband gebracht met het zuiver christelijk gebruik van de z.g. Paradijsspelen in de voorhof van de domkerk. De to­neelactie bewoog zich vooral rondom een met appelen behangen boom, die de levensboom van het paradijs voorstelde en die later op zijn beurt in verband werd gebracht met de Kruisboom, waaraan de levensvrucht, Chris­tus, hing. Lichten droeg deze oorspronkelijk niet, maar graag omringde men hem met kaarsen. Voor het volk werden nu de Paradijsbomen, Kruis­bomen, Christusbomen, Kerstbomen. Van de kerk plantte het gebruik zich voort naar de huisgezinnen, waar de boom met geschenken werd behangen en wel bij voorkeur met gouden appelen, die nu niet meer aan de boom der kennis van voed en kwaad uit het paradijs herinnerden, maar aan Chris­tus, de levensvrucht. Kerstkribbe ----------- Het gebruik van het “stalletje zetten” is niet zo oud als de hierboven beschreven gebruiken. De kribbe zou voor het eerst opgesteld zijn door de H.Franciscus van Assisi in 1223. Het gebruik is echter al eerder bekend, daar zich te Rome een reliek van de kribbe in de basiliek van Santa Maria Maggiore bevond, die aanleiding gaf tot het bijplaatsen van figuren, tijdens de mis op Kerstdag. Wel is onder invloed van de Minder­broeders het gebruik algemeen nagevolgd in kerk en huisgezin. De kribbe blijft in de kerken staan tot Driekoningen of Maria Lichtmis. De eerste kerststalletjes kwamen vooral uit het zuiden van Italië, uit Napels en omgeving. In de zestiende eeuw kwam het gebruik al in de Nederlanden voor. Een Karmelitessenklooster in Brugge bezat er in 1537 al twee. In de zeventiende eeuw waren het de jezuïeten die de kribbe in München introduceerden. Dat sprak de gelovige bevolking zó aan, dat zij de kribbe in hun huizen plaatste. Overige gebruiken ----------------- Sommige kerstgebruiken, als het kindje-wiegen, zijn zuiver christelijk van inspiratie en hebben rechtstreeks betrekking op het geheim van de
Jacobsladder 1983-5 blz -8- Menswording. Andere, als kerstklok en smulpartijen, zijn in hun oorsprong te herleiden tot oeroude heidense praktijken en houden verband met het Germaanse Joelfeest of de Romeinse Saturnalia. Verschillende heidense gebruiken werden in de middeleeuwen gekerstend, maar het is niet steeds met nauwkeurigheid uit te maken waar de raakpunten liggen tussen een christelijk gebruik en een vroegere heidense gewoonte. Feitelijk zijn vele kerstgebruiken (versiering met hulst, mistletoe, kerstboom, kerstkrans, licht enz.) in zwang gebleven als iets dat er nu een maal bij hoort, zonder dat men zich van de mogelijkheid van een heidense of christelijke interpretatie rekenschap geeft. Ze worden in christelijke milieus in ere gehouden, omdat ze een zekere sfeer met zich meebrengen. Maar zij worden zelfs met bijzondere zorg gecultiveerd waar het christelijk geloof totaal is verdwenen en waar ook al geen reminiscenties aan oude heidense cultusvormen zijn overgebleven. Een ander gebruik met Kerstmis, dat ook tot voor enige jaren in de parochie te Hoogmade nog wel voor kwam, is het bedenken van de armen en noodlijdenden met extra aalmoezen. Dit is een van de kerstgebruiken, die vanuit een christelijke gedachte door de Kerk werden aanbevolen. HANS VAN DER WERELD Bronnen: “Encyclopedie van het katholicisme”, Amsterdam, 1949; “Encyclopaedisch kerkelijk woordenboek”, Bilthoven, 1952; “Het boek voor de kerst”, Amsterdam, 1968.

Vergeten Squadron

Onlangs verscheen een bewerkte, tweede druk van een boek, geschreven door squadron-leader René Wittert. Het boek handelt over de dappere, bijna ongelooflijke strijd die een handjevol Nederlandse piloten tij­dens de Tweede Wereldoorlog voerden tegen de Japanners. Ze opereerden daarbij vanuit de onherbergzame wildernis van Australië. Het vergeten squadron is beschreven vanuit het persoonlijke gezichtspunt van een man, die als commandant van dit squadron bij deze strijd zo intens betrokken is geweest. Waarom schrijven wij over dit boek, dat handelt over een episode uit de Tweede Wereldoorlog? Wel, de schrijver van het werk is jhr. mr. R.W.C.G.A. Wittert van Hoogland, van 1933 tot 1975 ambachtsheer van de heerlijkheid Hoogmade. Vele Hoogmadenaren, en met name agrariërs in de Hoogmadese Polder, kennen hem persoonlijk, want zij moesten hun pacht aan hem betalen. Jhr. Wittert vertegenwoordigde de Stich­ting Erven Cornelis Sprongh en deze stichting beheert de landerijen in de Hoogmadese Polder. Sinds 1 januari 1975 is zijn zoon jhr. L.E.R.G. Wittert van Hoogland (geb. 28 november 1934) uitvoerder van het testament van wijlen Cornelis Sprongh. Hij voert echter niet de ti­tel van “heer van Hoogmade”; die blijft voorbehouden aan zijn vader. Reyndert Willem Carel Godard Adriaen Wittert van Hoogland werd op 1 januari 1906 te Den Haag geboren. Zoals blijkt uit zijn boven aangehaalde boek is hij actief geweest, in de Nederlandse luchtvaart. In februari 1935 vestigde hij een opmerkelijk record door met een Fokker D-XVII een hoogte te bereiken van 10.180 meter. Hij werd chef van de vliegdienst van de Koninklijke Nederlandsch-Indische Lucht vaart Maatschappij (KNILM) te Batavia. Hij verliet de Koninklijke Luchtmacht als kolonel. Zijn laatste functie bij het luchtwapen was hoofd van de sectie Krijgsgeschiedenis. Mr. Wittert van Hoogland woont in de Brabantse Kempen, in Hoge Mierde.
Jacobsladder 1983-5 blz -9-

Aalsmeer

HISTORISCHE TUIN TE AALSMEER AALSMEER, dat juist dit jaar haar 850-jarig bestaan viert, heeft een niet altijd even rustig bestaan achter de rug. Uit verklaringen van de jaren 1494 en 1514 blijkt, dat toen de voornaamste bronnen, van inkomsten waren: de veenderij, de visserij en het kweken van elzen. In de 16de eeuw kwam daar nog bij de turfwinning ofte wel de vervening. Na de woelingen en vooral de Alteratie in de laatste helft van die eeuw, ontstond aan de Uiterweg, en omgeving een doopsgezinde of mennonieten kolo­nie. Ondanks vervolgingen en dergelijke is deze kolonie steeds blijven bestaan en ook nu nog van grote betekenis. Spaarzaamheid en handelsgeest hebben vanouds de doopsgezinden gekenmerkt. Door de verveningen verkeert al het land aan de zuid- en oostzijde in water. In het noorden en westen was het vooral de afslag door de golfslag van de Haarlemmermeer, die voor enorme landverliezen zorgde. Bijna de helft van de oppervlakte van de gemeente is weggespoeld. In 1764 was de meer de dorpskerk dicht genaderd en van de Uiterweg zelfs een kilo­meter met huizen en al prijs gegeven. In 1766 begon de overheid met het leggen van een zware beschermingsdijk, die thans onderdeel van de Ringdijk van de Haarlemmermeerpolder is, waarmee het gevaar van totale vernietiging bezworen was. In de eerste helft van de zeventiende eeuw mislukte een poging om Aalsmeer door inpoldering te redden door onmacht en onwil van een deel der ingezetenen. Binnen veertig jaar waren de polderkaden verdwenen en de molens en sluizen voor afbraak verkocht. Beter slaagde de droogmaking van twee kleinere meren. De Stommeer en het Hornmeer resp. in 1650 en 1675. Hierdoor kon het boerenbedrijf in Aalsmeer blijven bestaan. Elders in de gemeente was dat nagenoeg onmogelijk geworden, daar van het steeds kleinere grondoppervlak steeds meer mensen moesten zien te leven en de beschikbare grond steeds intensiever benut werd. Al in de zeventiende eeuw breidden de kwekerijen zich steeds uit en in 1740 werd het laatste stuk grasland aan de Uiterweg omgespit en in tuinland veranderd. Aanvankelijk kweekte men voornamelijk laan-, sier- en vruchtbomen, wat later ook bonen en augurken. Onder de rijen bomen teelde men ook aardbeien en bessen e.d. Weer later in de tijd kwam de vormcultuur sterk naar voren, in tal van vormen of figuren geknipte buxus- en taxusstruiken. Al deze culturen moesten van lieverlee het veld ruimen voor de bloemen­cultuur, die vooral nadat in 1870 de eerste kassen gebouwd waren, sterk de overhand kreeg. Thans zijn boomkwekerij, aardbeienteelt en vormcultuur bijna geheel van het toneel verdwenen. De Uiterweg en omgeving waren al die tijd sterk op het vervoer te water aangewezen, waartoe een menigte vaartuigen van allerhande makelij, en voor diverse doeleinden in gebruik was. De wegen waren smal, en nauwelijks meer dan voetpaden en alle bruggen en draaiplanken waren op dat verkeer berekend. In 1948 viel niet meer aan verbetering d.w.z. verbreding van de Uiterweg te ontkomen, waarvoor een der dijksloten gedempt moest worden. Een besluit dat door velen niettemin zeer betreurd werd omdat het een einde maakte aan een zeer mooi en interessant dorpsbeeld. Toen in 1972 ook nog de twee veilingen die op het vaarverkeer ingesteld waren, vervangen werden door een grote, nieuwe veiling in de Stommeerpolder, was het met het varen grotendeels gebeurd en ging de grote vloot houten schepen bijna geheel verloren. De recreatie had tot 1948 langs de Uiterweg weinig te betekenen, maar door de verbeterde weg was nu het voor de watersport zo gunstig gelegen gebied voor de brede massa ontsloten. Vooral nadat enige jaren lang de seringencultuur weinig revenuen opleverde en de daarvoor gebezigde akkers aan recreanten verkocht werden, die er z.g. “pretakkers” van maakten, rezen jachthavens en aanverwante bedrijven als paddestoelen uit de grond. Hoewel de bloemkwekerijen het dorps­beeld nog steeds beheersen is de recreatie toch een grote rol gaan spe­len. Nu de overtuiging veld wint dat kleinschalige bedrijven eigenlijk
Jacobsladder 1983-5 blz -10- uit de tijd zijn en alleen de grote bedrijven nog levensvatbaar zijn, is het gevaar niet denkbeeldig dat binnen weinige tientallen jaren het oude dorpsbeeld geheel verdwenen zal zijn, Er gingen stemmen op om te trachten althans iets van het oude te bewa­ren in de vorm van een kwekerijmuseum. Toen zich dan ook de mogelijk­heid voordeed dit plan te realiseren, werd de kans met beide handen aangegrepen. Het kon niet mooier: een prachtige akker nabij het centrum van het dorp gelegen kon dank zij een genereus gebaar van de eigenaren aangekocht worden door de gemeente. Een speciale stichting tot beheer van de tuin werd in het leven geroepen. Na een wat moeilijk verlopende start kon in mei 1982 “De Historische Tuin” geopend worden. Achter een werkelijk unieke boerderij, een Zuid-Hollandse woonstaltype met zomer­huis en karnmolen, maar dan in Noord-Hollandse stijl gebouwd (in 1825 gebouwd door Joost Timmers, molenmaker en meester timmerman te Oude Wetering) treft men eerst een reeks verschillende typen kassen aan, vervolgens een dienstgebouwtje met een kantoor, schaftlokaal en toilet. Hierna enig platte bakken, waaronder een oud type met aarden wallen, een bloemenschuur met aangebouwde “kruip-in” (lessenaarkas ) alsmede het “huisje boven de sloot”. Vervolgens een dwarssloot, waarover een draaiplank ligt. Op een helling liggen een aantal oude vaartuigen. Ook in de zijsloten ligt een aantal oude boten afgemeerd, die merendeels nog ge­bruikt worden. Na een hoek perkplanten vinden een stuk met dahlia's beplant een publiekstrekker van de eerste orde, evenals de museumkas, die in de er naast gelegen rozenkas is ondergebracht en waar aan de hand van modellen, gereedschappen, foto’s e.d. een beeld wordt gegeven van leven en werken in Aalsmeer gedurende de vier seizoenen. Een gereconstrueerd “flettehok” houdt de herinnering levendig aan het tijdperk dat het glas en de verwarming op de kwekerijen nog onbekende zaken wa­ren en het vaak een hele toer was het plantmateriaal onbevroren de win­ter door te helpen. Al wandelend gaat men steeds verder in de tijd te­rug. Men ziet de rozencultuur (een zeer fraaie collectie binnen- en buitenrozen), de seringen, de palmen, waaronder prachtig geknipte figuren, tal van coniferen en andere gewassen om te eindigen in een l7de ­eeuwse boomkwekerij. Langs het lange pad staan passende tuinbanken opgesteld, alsmede een ouderwetse landhut waarin men vroeger zijn brood opat en kon schuilen voor een regenbui. Sommige objecten zoals een cokeshok en een mattenschuur moeten nog gerealiseerd worden, maar het geheel geeft al een goede indruk van het oud-Aalsmeerse kwekersbedrijf. De tuin is te bezoeken op aanvraag, en in de periode 15 mei – 15 september, ‘s woensdagsmiddags van 1.30 - 5 uur en 's zaterdags van 10 - 12 en van 1 tot 5 uur._Het adres luidt: Uiterweg 32, Aalsmeer. Er is een ruime parkeergelegenheid op het Raadhuisplein, plm. drie minuten lopen van de historische tuin. Nadere inlichtingen: de VVV te Aalsmeer en het gemeentehuis te Aalsmeer. JAN LUNENBURG
Jacobsladder 1983-5 blz -11-

Kerk

DE KERK IN DE VOLLE MIDDELEEUWEN 1. De hervormingsbeweging. In een periode van staatkundige en maatschappelijke desintegratie ontstond in de 10eeeuw hier en daar in de kloosters het verlangen om het kloosterleven te zuiveren. Vaak wordt dit initiatief aan Cluny toegeschreven. De laatste jaren is men echter tot het inzicht gekomen dat deze beweging ongeveer tegelijkertijd in een aantal kloosters is ont­staan, waar het overheidsgezag zwak genoeg was om buiten de greep van de vorst te kunnen blijven. Ook hiervan is Cluny een voorbeeld: de abdij plaatste zich direct onder de paus. In feite wilde dat zeggen, dat Cluny eigen baas was, omdat het pauselijk gezag in die tijd niets te bete­kenen had. Er zijn echter ook kloosters geweest, die met steun van wereldlijke heren hun hervormingsprogramma gerealiseerd hebben. Wat in de 10e eeuw in de kloosters begonnen was, breidde zich in de 11e eeuw over een breder terrein uit. De godsvredebeweging die omstreeks 1000 in Frankrijk begon, wilde de zwakken in de samenleving beschermen en de goederen van de kerk verdedigen. Vroeger zag men achter deze beweging de kloosters als drijvende kracht; vandaag de dag schrijft men het initiatief vooral toe aan de bisschoppen. In die tijd kwam ook nieuwe belangstelling op voor de studie van besluiten van pausen en concilies en men kreeg oog voor het feit dat het pausdom uit zijn bredere positie bevrijd moest worden. Bo­vendien onderstreepte dit het zich toespitsende conflict tussen paus en patriarch over het primaatschap van Rome. 2. De positie van de kerk na de investituurstrijd (strijd tussen paus en keizer over de benoeming van bisschoppen). a. De winst. We zullen hier niet uitwijden over de inzet en het verloop van de investituurstrijd. De afloop is bekend: de paus won. De grote winst van de kerk was niet dat ze zelf de bisschoppen mocht gaan benoemen. Want al snel maakte de adel uit de omgeving van de bisschopskerk zich via de verwante kanunniken van de verkiezing meester. Wat was dan wèl de winst? Het grote prestige, dat het pausdom verworven had en de krachtige greep die de kerk op de samenleving kreeg. De volle middeleeuwen waren vrome eeuwen. Krachtige pausen als Gregorius VII, Urbanus II, Innocentius III en Gregorius IX maakten met succes aanspraak op het leiderschap van het westen. Ze stimuleerden de reconquista (herovering Spanje op Moren) en gaven richting aan de kruistochten. Ze bestraften weerspannige vorsten en maakten zich leenheer van verscheidene staten. De macht van de lagere seculiere clerus (priesters zonder klooster, in
Jacobsladder 1983-5 blz -12- dienst van het bisdom), verminderde doordat het eigen kerkenstelsel uitgehold werd tot het z.g. patronaatsrecht. Ze mochten alleen nog maar de pastoor ter benoeming voordragen aan de bisschop. De greep van het geloof op de samenleving is ook zichtbaar in de fraaie kerken, die toen gebouwd werden. De bloei van het romaans en de gotiek is niet goed denkbaar zonder materiële voorspoed en de religieuze behoefte om fraaie godshuizen op te richten. Ook op andere gebieden leefde het een en ander op. Deze bloei werd weliswaar niet direct door de Kerk teweeggebracht of geleid, maar is evenmin denkbaar zonder de geestelijke mate­riële veranderingen en zonder de toegenomen politieke stabiliteit. Her­nieuwde studie van het kerkelijke en Romeinse recht, nieuwe belangstel­ling voor de theologisch-wijsgerige problematiek en voor de exacte we­tenschappen bezorgden kathedrale scholen hier en daar internationale faam. Omstreeks 1200 ontstonden dan ook de eerste universiteiten. b. De keerzijde. Nadelige kanten van de geschetste ontwikkelingen waren, bezien vanuit het standpunt van kerk en paus, de toenemende hang naar het materiële, waaraan het religieuze soms ondergeschikt zou worden gemaakt. Ook hadden de pausen te vaak met ban en interdict gewerkt om deze straffen op ­den duur nog geloofwaardig te laten zijn. (Wordt vervolgd) WIM KORTELING

Rijksarchief

ALGEMEEN RIJKSARCHIEF IS SUPERMARKT VOOR HISTORISCHE INFORMATIE DEN HAAG - Het Algemeen Rijksarchief is een supermarkt voor historische informatie. Althans, zo heeft de directeur van het Rijksarchief, dat stukken restaureert en conserveert, het eens genoemd. Iedereen kan er terecht, Wat er zoal te zien is? Papier, veel papier, zo’n zeventig kilometer en verder 150000 kaarten en atlassen - 70000 uit de 19de eeuw - 45.000 boeken en 300000 perkamenten oorkonden. Stoffig, saai? “Nee, het is juist erg spannend", zegt Judith Hofenk-de Graaf, verbonden aan het centraal laboratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap. “Elk stuk heeft een achtergrond, een geschiedenis. En oude, bevlekte papieren kunnen ook mooi zijn, het_ hoeft niet allemaal spic en span”. Een voorbeeld van wat er gerestaureerd wordt. Heemskerk en Barentz hadden op hun fatale tocht naar Nova Zembla prenten mee genomen. Prenten die in Nederland destijds niet zeldzaam waren. Die zijn nu in klompen papier bij de restaurator. Het worden, na restauratie, prenten die door hun achtergrond waarde krijgen. Niet alleen papier ------------------
Jacobsladder 1983-5 blz -13- Overigens heeft het Algemeen Rijksarchief natuurlijk niet alleen maar papier. Er zijn bijvoorbeeld ook stukken (ijzer en steen) uit de Romeinse tijd. Dat kan geen papier zijn want papier is niet zo lang houdbaar. Alleen de Egyptenaren konden hun papyrus onder uitstekende omstandig­heden bewaren. Zij begroeven het en voorkwamen daarmee dat zuurstof of licht het konden aantasten. Judith Hofenk-de Graaf vertelt over het dilemma waarvoor restauratoren staan. “Aan de ene kant moet een stuk (een informatiedrager) zo goed mo­gelijk bewaard worden en moet zo weinig mogelijk informatie verloren gaan. Aan de andere kant wil de restaurator het mooi maken en zeggen: Zo vies zag het er uit, en kijk nu eens”. Ter illustratie geeft zij een voorbeeld: de restaurator is in het bezit van het hemd waarin Ernst Casimir in de 17de eeuw doodgeschoten werd. Het bloed heeft het hemd aangetast en het zou dus gewassen moeten worden. Dat betekent dan echter dat de authenticiteit van het hemd verloren gaat. “Restauratie zal altijd een compromis blijven”, aldus Judith. “Ja, je moet je indenken om het niet té mooi te willen maken”, geeft Gerrit de Bruin, chef van het Algemeen Rijks­archief toe. “Je kunt een smoezelige kaart mooi bleken, maar dat is niet nodig”. Rondkijken ---------- De Bruin (“Er is hier zoveel moois te zien”) legt sterk de nadruk op de openbaarheid van de archiefstukken. Iedereen kan kopieën, microfilms of foto's laten maken of gewoon rondkijken. “Vooral het uitzoeken van stambomen neemt de laatste tijd een grote vlucht”. Er zijn bergen archiefmateriaal die bewaard moeten worden en met de huidige methodes en een tekort aan geld is het allemaal niet meer te behappen. In Nederland bewaren we tien percent van het archiefmateriaal van de overheid (bijv. regeringsarchieven, brieven van oud-ministers), in de VS is dat twee percent en in het Oostblok een percent”, zegt Judith Hofenk. “We kijken nu meer naar de bewaaromstandigheden en de omgevingscondities. De temperatuur, waarin je de stukken bewaart mag niet extreem en de vochtigheidsgraad mag niet te hoog zijn”. Zij wijst nog op de luchtver­ontreiniging en vooral de zure regen, die het achteruithollen van de pa­pierkwaliteit in de hand werken. “Zwaveldioxide bijvoorbeeld wordt snel door het papier opgenomen. En ook rook tast de stukken aan”. Stukken die in gevaar zijn krijgen in principe natuurlijk voorrang, maar Judith Hofenk laat doorschemeren dat een restaurator of een archivaris hier een sterk persoonlijk stempel op het beleid kan drukken. Wat hij mooi vindt wordt dan bewaard. Zij wil echter niet het woord wildgroei in de mond nemen. Houdbaarheid ------------ De restaurators werken onder andere met water en (een beperkt aantal) chemicaliën. Met water wordt wel veel vuil verwijderd, maar het stuk kan aangetast worden en een deel van de informatie kan verloren gaan. Er moet zo weinig mogelijk aan het stuk veranderen, maar de houdbaarheid staat natuurlijk voorop. De kwaliteit van het papier is sinds 1840 hard achteruit gegaan, stelt De Bruin. Voor die tijd werden er lompen in het papier verwerkt en daar­mee kon de verrottingstijd worden uitgesteld. Het Nederlandse papier is tot die tijd het beste in de wereld geweest. Nederland had veel papiermolens
Jacobsladder 1983-5 blz -14- en kocht veel lompen in het buitenland. De Bruin en ook Hofenk-De Graaf maken zich echter zorgen om de moderne regeringsarchieven die volgens hen nog voor grote problemen gaan zorgen. “Het papier is van té slechte kwaliteit en kan niet zo lang goed be­waard worden. En dat geldt ook voor de moderne kunst”, zegt Judith. “De kunstenaar denkt ook helemaal niet na over hoe lang het behouden blijft. Dat was vroeger wel anders”. MARTIN VOORN ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Wordingsgeschiedenis NH.gem. Hoogmade

1. HOOGMADE TUSSEN 1589 en 1593 Een van de eerste predikanten te “Homade” of Hoogmade is geweest een zekere Franco Willems. Allereerst gaan wij u iets vertellen over de wijze waarop deze Franco Willems te Hoogmade gekomen was. Want dat was niet geschiedt langs de wettige weg. Hij was enkel en alleen in de H. Dienst gekomen door de beschikking van de toenmalige ambachtsheer Gerrit van Poelgeest, die zoals wij zullen zien, zich in Hoogmade alle gezag in kerkelijke zaken aanmatigde. Deze Gerrit van Poelgeest, gestorven in 1614, was een willekeurig en eigenmachtig heerschap. Hij behoorde tot het aanzienlijke geslacht van de Van Poelgeesten, die te Hoogmade een lusthuis hadden, gelegen op de plaats van het tegenwoordige “Vierkante Huis” aan het Noordeinde. Van Poelgeest was niet alleen heer van Hoogmade maar tevens lid van de ridderschap van Holland. Onder zijn naaste familiebetrekkingen waren zeer aanzienlijke roomsgezinden. Of hij en zijn vrouw misschien ook niet roomsgezind waren is niet uit te maken, maar al was hij dan ook hervormd, vermoedelijk heeft hij sterke roomse neigingen gehad, is hij niet met hart en ziel tot de gereformeerde kerk overgegaan. Hij behoorde in 1566 tot het verbond der edelen en moest in het volgende jaar daarom ook voor Alva’s komst naar deze gewesten vluchten. Hij schijnt zich in die tijden wel het algemeen vertrouwen verworven te hebben, want hoge landsbedieningen werden hem opgedragen. In 1577 stond hij de prins van Oranje bij; hij had een werkzaam aandeel in de totstandkoming van de Unie van Utrecht en heeft tot de wording van de republiek der Verenigde Nederlanden veel bijgedragen, ook in verband met de hervormde godsdienst. En toch is hij geen uitzondering geweest als hij in zijn hart rooms is gebleven en alleen zo gehandeld heeft uit afkeer van Spanje's dwingelandij en uit liefde voor de vrijheid. Dat hij in ieder geval de hervormde godsdienst te Hoogmade niet bijzonder in de hand heeft gewerkt zal het volgende overtuigend bewijzen. Gewoon in zijn hoge betrekkingen te heersen en gehoorzaamd te worden, handelde bij ook te Hoogmade zeer eigenmachtig. Als ambachtsheer bezat hij hier het patronaatsrecht. Dit uit de middeleeuwen stammende recht (vervolg: blz. 16)
Jacobsladder 1983-5 blz -15-

Getijde molen Woodbridge

Alle Nederlanders, jong en oud, zijn bekend met het verschijnsel de molen. Bij mijn bezoek aan Woodbridge (Eng.) in oktober j.l. heb ik echter een molen bezocht, die bij ons onbekend is, namelijk de getijdemolen. Al sinds 1170 stond er, op de plaats waar de tegenwoordige molen staat, een getijdemolen. De huidige molen is gebouwd in 1793 en is dank zij de Tide Mill Trust grondig gerestaureerd en sinds 1973 weer voor het publiek toegankelijk. Deze molen is zo belangrijk, omdat het waarschijnlijk de vroegst geregistreerde en zeker de laatste werkende molen van zijn soort in Engeland is. Hij is voor Woodbridge zo belangrijk, omdat deze molen een groot stempel op de economische geschiedenis van het stadje drukt. Als wij over een molen praten, denken we automatisch aan wind en wieken. De getijdemolen moet het echter hebben van water en een scheprad. Welnu, water is er genoeg! Woodbridge ligt aan de rivier de Deben, die in open verbinding staat met de Noordzee. Daar hebben we dan tevens de verklaring voor “getijde”. De Deben kent een verschil van eb en vloed van enkele meters. Maar, zult u terecht opmerken, kan de molen dan alleen maar werken als het opkomend of afnemend getij is? Inderdaad, maar dit probleem werd
Jacobsladder 1983-5 blz -16- opgelost door een groot waterspaarbekken aan te leggen, waarin het water zich bij vloed kon verzamelen. Een sluisje zorgde er­voor, dat het water binnen dit bekken bleef. Zo kon men de werk­tijd van de molen verlengen door bij eb het sluisje open te zetten. De molen draaide alleen niet als ook dit spaarbekken leeg was. Dan kon men slapen, het gemalen meel opslaan etc. Helaas is het oude spaarbekken nu een grote jachthaven, maar men heeft een klein spaarbekken aangelegd, zodat men de molen toch kan laten werken. Tot zover deze korte impressie. Volgend jaar, ter gelegenheid van nationale molendag, hoop ik hierop uitgebreid terug te komen. Wim Korteling vervolg van blz. 14: hield in: het benoemen van de geestelijke en heette dan recht van collatie, of om die voor te dragen en heette dan recht van presentatie. Dat een en ander vaak leidde tot botsing tussen de “patroon” en het geestelijk gezag, spreekt vanzelf. Zonder enigszins de kerkelijken daarin te kennen had Gerrit van Poelgeest in 1589 Franco Willems als predikant te Hoogmade aangesteld. Deze was, zonder zelfs met gunstig gevolg geëxamineerd te zijn, als predikant alhier opgetreden. Nu had reeds van het begin van de hervorming af de Kerk er met de grootste nauwlettendheid op toegezien, dat geen onbevoegden zich tot predikant opwierpen en de oudste synoden hebben reeds bepalingen gemaakt om een wettige aanstelling tot het predikantsambt verplichtend te stellen. Geen wonder dan ook, dat men het optreden van Franco Willems te Hoogmade niet onopgemerkt liet. Het lag op de weg van de classis van Leiden om zich met deze zaak te bemoeien. De classis was echter in 1587 door de Synode van Delft in twee delen opgesplitst: Neder-Rijnland en Over-Rijnland. Daar was bepaald dat tot Neder-Rijnland zouden behoren de gemeenten Alphen, Jacobswoude (Woubrugge), Hoogmade, Leimuiden, Ter Aar, Rijnsaterwoude, Nieuwveen, Zevenhoven, Zwammerdam, Aarlanderveen, Nieuwkoop, Noorden, Kalslagen (bij Leimuiden; de plaats waar de kerk van Kalslagen gestaan heeft), Koudekerk, Boskoop, Waddinxveen en Reeuwijk. Tot Over-Rijnland zouden behoren de gemeenten Leiden, Rijnsburg, Hazerswoude, Benthuizen, Voorschoten, Katwijk, Noordwijk, Sassenheim, Voorhout, Lisse, Hillegom, Warmond en Zoeterwoude. Van Poelgeest nam met deze indeling van Hoogmade onder de classis van Neder-Rijnland geen genoegen. Hij verbood Willems eenvoudig op de vergaderingen van die classis te verschijnen en zo moest de zaak van diens optreden te Hoogmade voor een synode komen. Het schijnt dat Van Poelgeest er op gestaan heeft dat Hoogmade aan de classis waar Leiden toe behoorde, werd toegewezen. Later, in
Jacobsladder 1983-5 blz -17- 1596 is zulks ook geschiedt op voorwaarde dat Van Poelgeest verklaren zou tevreden te zijn, dat de predikant van Hoogmade zich in alles gedroeg naar de kerkelijke ordening. Men gaf dus toe aan de ambachtsheer om hem zo te winnen! Intussen was Franco Willems, die zelfs niet eens lidmaat was, op de Sy­node van Dordrecht (1590) verschenen en had hij daar beloofd dat hij te Koudekerk zou gaan wonen en met de gedeputeerden (afgevaardigden) van de Synode een onderhoud zou hebben over de belijdenis van het geloof om daarna "ordentlijk tot den Dienst Gods aangenomen te worden”. Maar hij kwam zijn belofte niet na en wierp de schuld op de heer Van Poelgeest. Aan de Synode van het volgend jaar beloofde hij beterschap, maar omdat daarvan niet veel gezien werd, besloot men het Van Poelgeest te kennen te geven. Want hetgeen men tegen hem had, was niet alleen, dat hij, hoe­wel vroeger bij zijn examen voor de classis "onbekwaam bevonden", toch te Hoogmade in dienst getreden was, maar ook, dat hij zich niet nogmaals aan het kerkelijk examen onderwerpen wilde; dat hij nog nooit in de classicale vergadering verschenen was, noch nooit ten avondmaal was ge­weest, dan acht of veertien dagen geleden; dat de kerkelijke toestand te Hoogmade geheel verward was en dat er zelfs geen kerkeraad was. De Synode zond daarom enige leden naar hem af, om hem “door vriendelijke conferentie te onderzoeken”. Dat onderzoek liep treurig af. Het bleek, dat hij geen rekenschap van zijn geloof wist te geven, dat hij zelfs “gansch onverstandig” was in de tien geboden, de wet en het evangelie en dat hij ook niets wist van de leer van de catechismus! De Synode be­sloot toen, dat hij zijn ambt moest neerleggen. Men stond hem evenwel nog toe tot februari 1592 te Hoogmade te blijven, terwijl in die tijd in de dienst door de omwonende predikanten (men kende toen de tegen­woordige "Ringen" nog niet) voorzien zou worden. Aan drie predikanten werd opgedragen om hierover met Van Poelgeest te gaan praten, die dan te samen met de classis naar een plaatsvervanger van Willems zou uit­zien. Maar zie, dit synodaal besluit is niet uitgevoerd. Want de vol­gende Synode, in 1592 te Leiden gehouden, vond, dat Willems maar stond in een klein dorp en dat hij vroom van wandel was en redelijk wel de Evangeliën kon verklaren! Zelf gehoord verklaarde Willems, dat hij wel­iswaar op de Synode van het vorige jaar, toen hem onverwachts de "con­ferentie" opgelegd was, van de schrik niet had kunnen antwoorden, zoals het behoorde, maar dat hij nu hoopte dit te verbeteren om wettig in de dienst geduld te worden. Hij kwam er daarom met een vermaning dat hij niet op de bepaalde tijd zijn werk gestaakt had, af. Hij verontschul­digde zich met te zeggen, dat er geen bezwaar was en dat nu een ander, die niet al te best bekend stond driemaal te Hoogmade gepreekt had. Hij wilde zich echter aan een nieuw examen onderwerpen en de Synode benoemde een commissie om hem in de voornaamste stukken van de Christelijke gods­dienst te onderzoeken. Vond men hem bekwaam, dan zou hij te Hoogmade in dienst mogen blijven, mits hij zich aan de kerkorde onderwierp en de vergaderingen van de classis Leiden getrouw zou bezoeken. Ook van de uitvoering van dit besluit kwam niets, omdat Willems ziek werd. De classis van Leiden werd nu opgedragen om te samen met enige gedeputeerden van de Synode de zaak verder af te handelen. Maar voor het zover was, stak de heer Van Poelgeest een spaak in het wiel. Hij dankte Willems eenvoudig in 1593 als predikant van Hoogmade af, onder voorwendsel dat de opbrengst van de pastoriegoederen van dat jaar nodig waren geweest tot herstel van het kerkgebouw! Wel bracht de Synode hem aanstonds onder ogen dat het niet betaamde om de gemeente zonder de Dienst des Woords en de Sacramenten te laten, en wel dreigden zij hem dat zij, indien hij onwillig mocht zijn om daarin te voorzien, zich tot de Staten zouden wenden om Hoogmade een geschikte predikant te be­zorgen, maar Franco Willems was voorgoed van de baan. (Wordt vervolgd) P. HOFSTEDE
Jacobsladder 1983-5 blz -18- INHOUD Van de bestuurstafel 1 Heruitgave Woubrugs kinderboek groot succes 3 Toren Ned. Herv. kerk te Woubrugge ernstig in verval 4 Lezing “Polders in de gemeente Woubrugge” 4 Ik herinner mij …. (4) 5 Inventarissen, 6 Kerstmis door de eeuwen heen 6 Boekbespreking “Het vergeten squadron” 8 De historische tuin te Aalsmeer: 9 Kroniek 10 De kerk in de volle middeleeuwen (2) 11 Uit “De Rijnbode” 12 Algemeen Rijksarchief “supermarkt” voor historische informatie 12 Grepen uit de wordingsgeschiedenis van de N.H. Gem. Hoogmade 14 De getijdemolen te Woodbridge 15