Jacobsladder 1983-1



 
 D E   J A C 0 B S L A D D E R 	
  
Orgaan van de Historische Vereniging 
"0tto Cornelis van Hemessen” 
     Woubrugge 
  
Jacobsladder 1983-1 blz -1 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o- DE JAC0BSLADDER November 1982/Januari 1983 Tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” te Woubrugge Opgericht: 12 juni 1979 - Beschermheer : D. Brouwer de Koning. burgemeester van Woubrugge Redaktie : H.J. Bosman en H. van der Wereld Stencilwerk : C. Kroon Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter, Dokter Lothlaan 22, 2431 AC Woubrugge, tel. 01729--8807; H. van der Wereld, secretaris, Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen aan den Rijn; G.J. Keyser, bestuurslid, Leidse Slootweg 4, 2481 KR Woubrugge; Mej. W. Faber, bestuurslid, Van Duivenvoordestraat 21, 2481 XK Woubrugge Contributie: f 12,50 per jaar, te voldoen op onze rekening bij de Rabobank te Woubrugge, nr. 3524.14847 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

HISTORISCHE VERENIGING

HISTORISCHE Na een drieëneenhalfjarig bestaan als VERENIGING “vereniging in oprichting” mogen wij NU OFFICIEEL! ons sinds 24 november j.l. met recht een vereniging noemen. Op die datum namelijk werd bij ons lid A.D.H. Heenk, notaris te Hazerswoude, de oprichtingsacte gepasseerd. Na belangeloze voorbereidende werkzaamheden (het opstellen van de statuten) door ons lid mr. Hans van Woerden, mogen wij ook notaris Heenk erg dankbaar zijn voor het feit dat hij de acte voor ons gratis heeft verzorgd. Hij verzorgde verder voor ons de inschrijving bij de Kamer van Koophandel te Leiden. Deze acte zullen wij straks aan het gemeentebestuur van Woubrugge overleggen, wanneer wij een verzoek om subsidie zullen indienen. De acte luidt als volgt: Heden vier en twintig november negentienhonderd twee en tachtig, verschenen voor mij, Abraham Dirk Husson Heenk, notaris te Hazerswoude: 1. de Heer Hermanus Josef Cornelis Bosman, leraar, wonende te Woubrugge, Dokter Lothlaan 22; 2. de Heer Willem Kuno Korteling, leraar, wonende te Woubrugge, Emmalaan 4. De comparanten verklaarden te hebben opgericht de vereniging: “Historische Vereniging “Otto Cornelis van Hemessen””, welke vereniging zal zijn gevestigd te Woubrugge en daarvoor vast te stellen de navolgende

Statuten (1983):

Naam en Zetel. Artikel 1. 1. De vereniging draagt de naam “Historische Vereniging “Otto Cornelis van Hemessen””, en wordt hierna genoemd “de vereniging”. 2. De vereniging is gevestigd te Woubrugge. Duur Artikel 2. De vereniging is opgericht op twaalf juni negentienhonderd negen en zeventig. Zij is aangegaan voor onbepaalde tijd. Doel en middelen. Artikel 3. 1. De vereniging heeft tot doel de bevordering van de belangstelling voor en de bestudering van de geschiedenis en folklore van de Gemeente Woubrugge en alles wat daarmee verband houdt. 2. Zij tracht dit doel te bereiken door de eigen werkzaamheid van de leden, het uitgeven van publicaties, het aankopen en tentoonstellen of doen tentoonstellen van voorwerpen en uitgaven die op deze geschie­denis en folklore betrekking hebben en voorts door alle wettige en ge­oorloofde middelen.
Jacobsladder 1983-1 blz -2 3·De verantwoordelijkheid van de inhoud van publicaties berust bij het bestuur. Uitgave, redactie, frequentie van verschijning, inhoud, uitvoering en verspreiding zijn geregeld in het huishoudelijk reglement. Leden. Artikel 4. De vereniging kent leden, ereleden en ondersteunende leden. Artikel 5. 1. Leden zijn zij, die op 1 januari van het desbetreffende verenigingsjaar achttien jaar of ouder zijn en door het bestuur als zodanig zijn geaccepteerd. 2. Ereleden zijn zij, die zich ten opzichte van de vereniging of haar doel bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt en op de algemene ledenvergadering op voorstel van het bestuur met een meerderheid van twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen zijn benoemd. 3. Ondersteunende leden zijn zij, die door een jaarlijkse financiële bijdrage de vereniging steunen. Artikel 6. De in artikel 5 onder 1 en 3 genoemde lidmaatschappen kunnen worden verkregen door schriftelijke aanmelding bij het bestuur van de vereniging, Artikel 7. Zij die zich als lid van de vereniging aanmelden worden geacht met het doel van de vereniging en met de in artikel 3 onder 2 omschreven wijze, waarop de vereniging dit doel tracht te bereiken, in te stemmen. Einde van lidmaatschap Artikel 8. 1. Het lidmaatschap eindigt door: overlijden van het lid; opzegging van het lid, schriftelijk te doen bij het bestuur; opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren; d. ontzetting. Deze kan alleen uitgesproken worden wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. 3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of door de vereniging kan slechts schriftelijk geschieden voor een augustus voorafgaande aan het verenigingsjaar. Het lidmaatschap kan onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lid­maatschap te laten voortduren. 4. Een lid is niet bevoegd door opzegging van zijn lidmaatschap een besluit waarbij de verplichtingen van de leden van geldelijke aard zijn verzwaard, te zijnen opzichte uit te sluiten. 5. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door de algemene leden­vergadering. 6. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, staat de betrokkene bin­nen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene ledenvergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. 7. Wanneer het lidmaatschap in de loop van een verenigingsjaar eindigt, blijft desniettemin de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd.
Jacobsladder 1983-1 blz -3 Plichten en rechten van de leden. Artikel 9. De leden en ondersteunende leden zijn verplicht hun contributie respectievelijk jaarlijkse bijdrage bij vooruitbetaling aan de penningmeester te voldoen, ook al worden zij daartoe niet aangemaand. De hoogte van de contributie en de jaarlijkse bijdrage wordt door de algemene ledenvergadering vastgesteld. Door de vereniging kunnen naast de uit deze statuten voor de leden voortvloeiende verplichtingen in naam van haar leden geen verplichtin­gen tegenover derden worden aangegaan, dan nadat aan het bestuur daar­toe door de algemene ledenvergadering vertegenwoordigingsbevoegdheid is verleend. Artikel 10. Leden hebben: a. het recht tot bijwoning van de algemene ledenvergadering; b. het recht tot het voeren van het woord in de algemene ledenvergadering; c. het recht tot het stellen van bestuurskandidaten; d. het recht tot het indienen van voorstellen, amendementen en moties; e. stemrecht bij verkiezingen en over zaken; f. alle verdere rechten, die aan de statuten en reglementen kunnen worden ontleend. Uitoefening van de onder a tot en met f genoemde rechten zijn geregeld in het huishoudelijk reglement. Artikel 11. Ereleden hebben dezelfde rechten en verplichtingen als leden. Zij zijn echter vrijgesteld van betaling van contributie en van entreegelden. Artikel 12. 1. Ondersteunende leden zijn geen leden van de vereniging in de zin van de wet en hebben geen andere rechten en verplichtingen dan die welke aan hen bij of krachtens de statuten en reglementen van de vereniging zijn toegekend of opgelegd. 2. De rechten en verplichtingen van ondersteunende leden kunnen te allen tijde wederzijds door opzegging worden beëindigd, met dien verstande, dat bij opzegging door een ondersteunend lid de jaarlijkse bijdrage voor het lopende boekjaar voor het geheel verschuldigd blijft. 3. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Bestuur. Artikel 13. 1. Het bestuur bestaat uit vijf personen, van wie drie de functies vervullen van respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester. 2. De bestuursleden worden door de algemene ledenvergadering uit de stemgerechtigde leden gekozen voor een tijdvak van drie jaren op voordracht van het bestuur dan wel van ten minste drie leden. De namen van de door de leden voorgestelde kandidaat-bestuursleden dienen ten minste drie dagen voor de algemene ledenvergadering schriftelijk met de bereidverklaring van de betrokkene bij de secretaris te worden ingediend. 3. De voorzitter wordt als zodanig door de algemene ledenvergadering gekozen; over do overige bestuursfuncties wordt beslist door het bestuur. 4. Kandidaatstelling, waarneming van de functies, voorziening in tussentijdse vacatures, aftreding, omschrijving van taak en bevoegdheden alsmede herkiesbaarheid van de bestuursleden worden geregeld in het huishoudelijk reglement. Artikel 14. 1. Een bestuurslid kan bij verregaande nalatigheid in de waarneming van zijn functie, in geval van ernstige benadeling der vereniging of in geval van schromelijke overtreding van de bepalingen der statuten of reglementen door de algemene ledenvergadering van zijn functie worden ontheven. De wijze waarop dit royement geschiedt, wordt nader geregeld
Jacobsladder 1983-1 blz -4 in het huishoudelijk reglement. 2. Het bestuurslidmaatschap eindigt voorts: a. door het eindigen van het lidmaatschap van de vereniging; b. door bedanken. Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging. Artikel 15. 1. Behoudens de beperkingen volgens de statuten is het bestuur belast met het besturen van de vereniging. 2. Het bestuur is bevoegd onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde onderdelen van zijn taak te doen uitvoeren door commissies waarvan de leden door het bestuur worden benoemd en ontslagen. 3. Uitsluitend het bestuur is, mits met goedkeuring van de algemene ledenvergadering bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, het sluiten van overeen­komsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschulde­naar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheid­stelling voor een schuld van een derde verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden beroep worden gedaan. 4. Voor het beschikken over eventuele saldi bij banken of girodiensten is naast de handtekening van de penningmeester die van de voorzitter of secretaris vereist. 5. Voor het doen van uitgaven boven oen in het huishoudelijk reglement bepaald bedrag of voor het aangaan van verbintenissen die voor de vereniging een jaarlijkse uitgave van meer dan zeventig procent van dat bedrag met zich meebrengen, behoeft het bestuur de machtiging van de algemene ledenvergadering. Artikel 16. De vereniging wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter tezamen met de secretaris of door hun plaatsvervangers. Jaarverslag, rekening en verantwoording. Artikel 17. 1. Het verenigingsjaar loopt van een januari tot en met een en dertig december 2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanige aantekeningen te houden dat daaruit te allen tijde haar rech­ten en verplichtingen kunnen worden gekend. 3. Het bestuur brengt op een algemene ledenvergadering binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene ledenvergadering, zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerd bestuur. Na verloop van de termijn kan ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen. 4. De algemene ledenvergadering benoemt jaarlijks uit de leden een commissie van twee personen, die geen deel mogen uitmaken van het bestuur. De commissie onderzoekt de rekening en verantwoording van het bestuur en brengt aan de algemene ledenvergadering verslag van haar bevindingen uit. 5. Vereist het onderzoek van de rekening en verantwoording bijzondere boekhoudkundige kennis, dan kan de commissie van onderzoek zich door een deskundige doen bijstaan. Het bestuur is verplicht aan de commissie alle door haar gewenste inlichtingen te verschaffen, haar desgewenst de kas en de waarden te tonen en inzage van de boeken en bescheiden der vereniging te geven. 6. De last van de commissie kan te allen tijde door de algemene ledenvergadering worden herroepen, doch slechts door de benoeming van een andere commissie. 7. Het bestuur is verplicht de bescheiden bedoeld in de leden 2 en 3 tien jaren lang te bewaren. Reglementen. Artikel 18.
Jacobsladder 1983-1 blz -5 1. De algemene ledenvergadering kan een huishoudelijk reglement vast­stellen. 2. Deze reglementen mogen niet in strijd zijn met de wet, ook waar die geen dwingend recht bevat, noch met de statuten. Geldmiddelen. Artikel 19. De geldmiddelen der vereniging worden gevormd door de entreegelden, de contributies, jaarlijkse bijdragen, schenkingen, subsidies en verdere op wettige wijze verkregen financiële baten. Het beheer van de geldmiddelen van de vereniging wordt geregeld in het huishoudelijk reglement. Vergaderingen. Artikel 20. Ieder jaar vóór 1 juli wordt de jaarlijkse algemene ledenvergadering gehouden waarop in elk geval worden behandeld: a. het jaarverslag van de secretaris; b. het jaarverslag van de penningmeester; c. het verslag van de kascommissie; d. vaststelling van de jaarstukken en van de begroting van het volgend jaar, en décharge van het bestuur; e. verkiezing van bestuursleden voor opengevallen plaatsen in het bestuur; f. verkiezing nieuwe kascommissie; g. jaarprogramma voor het volgend kalenderjaar. Artikel 21. De algemene ledenvergadering kan in buitengewone zitting worden bijeengeroepen zo dikwijls het bestuur of tenminste tien stemgerechtigde leden gezamenlijk dit wenselijk achten. In het laatste geval richten deze leden een door hen getekend verzoek tot het bestuur, met vermelding van de punten, die zij behandeld wensen te zien. Wanneer het bestuur binnen veertien dagen na ontvangst van een derge­lijk verzoek daaraan geen gevolg heeft gegeven, hebben de verzoekende leden het recht zelf een zodanige vergadering uit te schrijven, met inachtname overigens van de bepalingen der statuten en reglementen, voor zover op zulk een vergadering toepasselijk. Artikel 22. Oproeping voor leden en bestuursvergaderingen en andere niet in deze statuten behandelde onderwerpen, vergadering betreffende, worden gere­geld in het huishoudelijk reglement. Artikel 23. In de algemene ledenvergadering heeft ieder lid, voorzover hij niet ten tijde van vergadering als lid is geschorst, stemrecht en wel één stem. In de bestuursvergadering heeft ieder bestuurslid één stem. Uitoefening van het stemrecht wordt geregeld in het huishoudelijk reglement. Artikel 24. Tenzij anders wordt voorgeschreven, worden besluiten genomen met gewone meerderheid van geldig uitgebrachte stemmen. Statutenwijziging. 1. In de statuten van de vereniging kan geen verandering worden aangebracht dan door een besluit van een algemene ledenvergadering, waartoe is opgeroepen met de mededeling dat aldaar wijzigingen van de statuten zal worden voorgesteld. 2. Zij die de oproeping tot do algemene ledenvergadering ter behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben gedaan, moeten tenminste vijf dagen vóór de vergadering een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgedragen wijziging woordelijk is opgenomen, op een daar­toe geschikte plaats voor de leden ter inzage leggen tot na afloop van de dag waarop de vergadering wordt gehouden. Bovendien wordt een af­schrift als hiervoor bedoeld aan alle leden toegezonden.
Jacobsladder 1983-1 blz -6 3. Een besluit tot statutenwijziging behoeft tenminste twee/derde van de uitgebrachte stemmen. 4. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat een notariële akte is opgemaakt. Tot het doen verlijden van deze akte is ieder be­stuurslid bevoegd. Ontbinding. Artikel 26. De vereniging kan slechts worden ontbonden krachtens een meerderheid van tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen genomen besluit in een opzettelijk daartoe belegde algemene ledenvergadering, waarin tenminste de helft plus een van het aantal der stemgerechtigde leden aanwezig is. Indien dit quorum niet aanwezig is wordt wederom een alge­mene ledenvergadering uitgeschreven die binnen vier weken moet worden gehouden. Ongeacht het aantal der op deze vergadering aanwezige of vertegenwoor­digde leden kan het besluit tot ontbinding worden genomen met een meer­derheid van tenminste twee/derde deel der geldig uitgebrachte stemmen. Artikel 27. Het besluit tot ontbinding houdt in de benoeming van een liquidatiecom­missie en een commissie van toezicht aan wie de rekening en verantwoor­ding der liquidatie wordt gedaan, alsmede de vermelding van de charita­tieve bestemming van het eventueel batig saldo der vereniging. Aan het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Woubrug­ge zal alsdan worden verzocht de bescheiden van de vereniging in het archief van de gemeente te willen opnemen. Algemeen. Artikel 28. Van deze statuten en het huishoudelijk reglement wordt aan alle leden bij toetreding een exemplaar uitgereikt. Artikel 29. In alle gevallen, waarin deze statuten of reglementen niet voorzien, beslist het bestuur. Na aldus de statuten der vereniging te hebben vastgesteld verklaarden de comparanten, dat voor de eerste maal zullen optreden als leden van het bestuur de comparanten sub 1 en 2, respectievelijk als voorzitter en gewoon bestuurslid; de heer Johannes Jacobus Theodorus van der Wereld, journalist, wonende te Alphen aan den Rijn, Acaciastraat 26, als secretaris, de Heer Gerrit Jan Keyser, ambtenaar, wonende te Woubrugge, Leidse Slootweg 4 als gewoon bestuurslid en Mevrouw Wendelmoet Wilhelmina Faber, studente, wo­nende te Woubrugge, Van Duivenvoordestraat 23 als gewoon bestuurslid; dat de genoemde bestuursleden aftreden in de eerstvolgende algemene ledenvergadering. Zij zijn onmiddellijk herkiesbaar. De comparanten zijn mij, notaris, bekend. Waarvan akte, in minuut opgemaakt is verleden te Hazerswoude, ten tijde in het hoofd dezer akte gemeld. Na zakelijke opgave van de inhoud van deze akte aan de verschenen per­sonen, hebben deze eenparig verklaard van de inhoud van deze akte te hebben kennisgenomen en op volledige voorlezing daarvan geen prijs te stellen. Vervolgens is deze akte, na beperkte voorlezing, door de comparanten en mij, notaris, ondertekend. Getekend: H.J.C. Bosman, D.K. Korteling, Husson Heenk. UITGEGEVEN VOOR AFSCHRIFT. Heenk -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o- In boven aangehaalde akte leest u de naam van Wim Korteling. Hij is recentelijk, in een bestuursvergadering d.d. 18 november j.l., tot het bestuur toegetreden. Enige tijd geleden deelde Wendelmoet Faber ons mede, dat zij in de loop van 1983 wegens verhuizing naar Leiden uit het bestuur wenst te treden. Wim Korteling wenste graag haar plaats in te nemen. Hij heeft een veelzijdige belangstelling en noemt zichzelf “Anglofiel”
Jacobsladder 1983-1 blz -7 Wim heeft zitting in de werkgroep jumelage Woodbridge-Woubrugge, een bijdrage over deze Engelse plaats leest u elders in dit blad. Met deze bestuurswijziging hebben we nog steeds geen echte penningmeester. Wie, o wie wil deze belangrijke en verantwoordelijke taak op zich nemen??? -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Straatnaamgeving

Op 18 november j.l. heeft de gemeenteraad zich bezig gehouden met de straatnaamgeving in het uitbreidingsplan “Bateweg Noord” in Woubrugge. Zoals bekend heeft onze vereniging al in een vroeg stadium, namelijk op 16 juni 1981, het college van burgemeester en wethouders een aantal namen gesuggereerd. Dat waren namen die betrekking hebben op de historie van de polder waarin “Bateweg-Noord” gestalte krijgt, namelijk de Oudendijksepolder. De raad voelde vrijwel niets voor onze suggesties. Alleen de VVD brak een lans voor onze ideeën en had het wel aantrekkelijk gevonden wanneer teruggegrepen zou worden op de polderhistorie. Het college legde de raad de volgende namen voor: Sterrenkroos, Watermunt, Krabbescheer, Weegbree, Witte Klaver, Veldbies en Steenbreek. Dat is naar planten die in de polder voorkomen, maar door de realisering van “Bateweg Noord” vrijwel zullen verdwijnen. De raad was echter ook met deze namen niet erg gelukkig. Aan de andere kant leefde het idee, dat men maar eens af moest stappen van een welhaast gemeengoed geworden traditie om te putten uit de geschiedenis van onze dorpen, als het gaat om het geven van namen aan straten. Wij betreuren dat, want juist uit de plaatselijke historie kunnen namen naar voren komen die karakteristiek zijn voor een eigen gezicht van een gemeente. Het eigen gezicht dat óók Woubrugge zo graag wil behouden! Maar: what’s in a name.....? -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Nieuwjaarsprenten

Bij het begin van het nieuwe jaar wordt men overladen met wensen van voorspoed en geluk. Soms kortweg mondeling “met de beste wensen voor het nieuwe jaar”, maar veelal bereiken ons dergelijke wensen schriftelijk. In de brievenbus vindon we dan kaarten en de kaartjes in de meest uiteen lopende maten en met de meest verschillende opschriften en afbeeldingen. Elkaar de beste wensen bij gelegenheid van de aanvang van een nieuw kalenderjaar overbrengen, is een gebruik dat al eeuwen oud is. In veel plaatsen was het vroeger de gewoonte dat door plaatselijke drukkers geleverde nieuwjaarsprenten werden aangeboden door bepaalde ambachtslieden aan de burgers van hun woonplaats. Zo zijn er wensen bekend askarlieden, torenwachters, lantaarnopstekers, klepperlieden, klokkenluiders enz. Dergelijke prenten bevatten niet alleen een afbeelding die de uitoefening het onderhavige beroep te zien gaven, ze verschaffen doorgaans ook heel wat informatie. In de afbeeldingen en in de vaal snorkende teksten zijn in vele gevallen historische, topografische of beroepstechnische gegevens te vinden, maar ook menig detail over de lokale, nationale en zelfs internationale politiek kan men er in terugvinden. Als een rode draad loopt door deze nieuwjaarswensen een sociale ondertoon. Ook in Woubrugge kende men het gebruik van het aanbieden van nieuwjaarsprenten. In de collectie van het Museum “Van Hemessen” bevindt zich een “Nieuwjaars Heil - en Zegen Wensch” van de nachtwaker J. Terhorst. Hij bood deze prent aan bij de aanvang van het jaar 1900 en het drukwerkje (“Uitgave van J.J. Groen & Zoon te Leiden”) opgedragen aan “de Edel-Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders, als mede alle Raden en Ingezetenen van het dorp Woubrugge”.
Jacobsladder 1983-1 blz -8 De nieuwjaarsprent is een gedrukt blad, waarop de wensen voor het nieuwe jaar, gewoonlijk op rijm, vergezeld gaan van een afbeelding. Die afbeelding houdt verband met het beroep van degenen die de pront ter gelegenheid van het nieuwe jaar huis aan huis aanboden. Het aanbieden van nieuwjaarsprenten was gericht op het ontvangen van een fooi of ge­schenk. Het gebruik leeft hij mijn weten alleen nog maar voort bij krantenbezorgers. Zij bieden dan wel geen grote nieuwjaarsprenten aan, maar volstaan met het afgeven van een klein kaartje. De eerste bezorgers van nieuwjaarsprenten waren de rederijkersknapen die reeds in de zestiende eeuw naar de andere rederijkerskamers de wen­sen overbrachten. In de negentiende eeuw waren het de pruikenmakers, de vuilnismannen, de schoenlappers, de zwavelstokverkopers, de kleer­makers, de huurkoetsiers, de schoorsteenvegers, om maar een paar be­drijfstakken te noemen, die nieuwjaarsprenten aan de man brachten. On­danks de hoeveelheid van beroepen, waren het in hoofdzaak personen die in een stad of dorp voor netheid, orde en rust zorgden, die nieuwjaars­prenten aanboden: de klepperman, de veldwachters, de torenwachters, de askarman, de riooluithaalder. Met het aanbieden van nieuwjaarsprenten probeerde men een extra centje te verdienen. Voor laagbetaalde beroepen was een dergelijke “bijverdienste” erg aantrekkelijk. De afbeeldingen op nieuwjaarsprenten zijn, wat de techniek betreft, doorgaans houtsneden, kopergravures of litho’s. Tot het midden van de vorige eeuw werd meestal gebruik genaakt van houtsneden, daarna van litho’s. Kopergravures komen sporadisch voor. Houtsneden en litho’s hadden, in vergelijking met kopergravures, het voordeel dat ze in grotere oplage konden worden afgedrukt. De “mode” van litho’s heeft echter niet kunnen verhinderen, dat ook in de tweede helft van de negentiende eeuw nog houtsneden voor de afbeeldingen op nieuwjaarsprenten werden gebruikt. De formaten van de nieuwjaarsprenten, die meestal gedrukt zijn op goed­kope flodderachtige vellen papier, schommelen meestal rond de 40à 50 cm bij 30à 35 cm. Het schema is voor de meeste nieuwjaarsprenten hetzelfde. Boven aan het blad is een prent weergegeven, die betrekking heeft op de activiteiten van de persoon of groep die de wens aanbiedt. Een enkele maal wordt bij die afbeelding de naam - of de initialen - van de maker vermeldt. Onder de afbeelding is in duidelijke termen aangegeven wie de wens aanbiedt en tot wie de wens is gericht; gewoonlijk is daar ook hot jaar vermeld. Dan volgt de eigenlijke wens, in de meeste gevallen in de vorm van een gedicht op rijm. Aan het slot van de tekst wordt vrijwel altijd herhaald wie de “dienstwillige dienaars” zijn die de wens aanbieden. Geheel onder aan de prent tenslotte, treft men vaak de naam van de drukker aan. De teksten werden stellig niet geschreven door de riooluithaalder of de askarman, een uitzondering misschien daargelaten. De gekunstelde soms pompeuze rijmen werden op bestelling geschreven. Men moet “vaste leve­ranciers” gehad hebben; dat blijkt uit het feit dat af en toe dezelfde zinnen of strofen in latere nieuwjaarsprenten opnieuw werden gebruikt. Soms werd zelfs de complete tekst overgenomen. Nieuwjaarsprenten moeten, vooral in de achttiende en negentiende eeuw, zeer verspreid zijn geweest. Van deze vorm van “massacultuur” is rela­tief weinig bewaard gebleven. Namen van makers of ontwerpers van afbeeldingen en teksten op nieuw­jaarsprenten zijn nauwelijks bekend. Wanneer dat wel het geval is, dan vinden we daar niet de “groten uit kunst en literatuur”. Afbeeldingen en teksten van de nieuwjaarsprent werden met het grootste gemak over­genomen in de andere. In de achttiende-eeuwse teksten zijn christelijke leer en armoede schering en inslag; de negentiende-eeuwse teksten zijn iets vrijer en vrolijker. Aanhankelijkheid aan het huis van Oranje, waardering voor regeerders van vaderland, stad of dorp, respect voor leraren van kerk en univer­siteit komen - met enkele uitzondering in de Patriottentijd - telkens weer aan bod. Het eigen werk van de aanbieders van de prenten wordt natuurlijk niet vergeten: het is zwaar, maar die plicht volbrengt men
Jacobsladder 1983-1 blz -9 gaarne voor ‘s werelds mooiste plaats en zijn burgers. Hans van der Wereld N.B. Voor dit artikel is geput uit het zeer lezenswaardige boek “Met de beste wensen voor het nieuwe jaar” door J.A.L. de Meyere. Deze Ambo uitgave uit 1981 is toegespitst op Utrechtse nieuwjaarsprenten maar bevat daarnaast interessante algemene gegevens over het onderwerp. -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Eerste Bus

Op 4 december j.l. was het precies zestig jaar geleden dat Woubrugge en Hoogmade uit hun isolement werden verlost door de indienststelling van een busonderneming. Daar was een grote behoefte aan, omdat in 1914 de bootdiensten van Carsjens – die ook in Woubrugge een aanlegsteiger had - was opgeheven. Op die gedenkwaardige maandagmorgen maakte de Alphense autofabrikant- ­en bestuurder J. Lanbroek de openingsrit van Alphen aan den Rijn via Woubrugge en Hoogmade naar Leiden, in aanwezigheid van de burgemeester van Woubrugge, de raadsleden en enkele genodigden. De opzet zag Lang­broek als volgt: van Alphen aan den Rijn en tussengelegen plaatsen naar Leiden en wel tweemaal per dag langs de Lage Rijndijk via Koude­kerk en eveneens tweemaal per dag via Woubrugge en Hoogmade v.v. De laatste bus uit Leiden naar Hoogmade en Woubrugge vertrok al om tien over zeven ‘s avonds; een enkele reis Leiden-Hoogmade kostte veertig cent en een enkele reis Leiden-Woubrugge tien cent méér. ‘s Zondags werd er niet gereden. Vaste halteplaatsen kende men ook niet; de bus stopte op iedere willekeurige plaats op verzoek. De jonge busonderneming heette ADWAL, welke afkorting stond voor “Vereeniging Autobusdienst Woubrugge-Alphen aan den Rijn-Leiden” en was gevestigd te Woubrugge. Blijkbaar floreerde het bedrijf goed, want in het voorjaar van 1923 werd de dienstregeling al uitgebreid, getuige een krantebericht uit die dagen, en wel door opname van Ter Aar in de dienstregeling. In ver­band hiermee werd een wijziging in de dienstregeling aangebracht, die op 5 maart 1923 in ging. Nieuw was toen ook de invoering van kinder­kaartjes. Al snel kwam er concurrentie voor de ADWAL, toen met ingang van 3 sep­tembor1923 de Teraarder Piet Langhout wel wat zag in personenvervoer. Hij reed vanuit Ter Aar naar Alphen aan den Rijn via Koudekerk naar Leiden. Een tweede lijn vanuit Ter Aar had Nieuwkoop als eindpunt. P. Langhout woonde aanvankelijk in Woubrugge, waar hij chauffeur was. Hij voerde zijn bedrijf uit in samenwerking met de Woubruggenaar J.W.Kees­sen en J. Reingoud. Zij exploiteerden een busdienst van Woubrugge op Nieuwveen, Nieuwkoop, Ter Aar, Alphen en Leiden. Keessen en Reingoud verkochten op 31 augustus 1926 hun gehele bedrijf aan Langhout. Het bedrijf bestond uit drie bussen, twee Fords en een Opel. Langhout be­taalde f 3.300 voor het geheel en begon daarna voor zichzelf. Dat was het begin van de NAL. Jan Langbroek verkocht op 24 maart 1930 zijn ADWAL aan Johannes Willem Keessen, houder van een autogarage, wonende te Woubrugge, Johannes Langhout, chauffeur, wonende te Koudekerk en Hendrik Langhout, tuinder, wonende te Alphen aan den Rijn. De ADWAL bestond toen uit vier bussen, een Opel, een Chevrolet en twee Fords. De nieuwe eigenaren zouden met ingang van 14 april 1930 voor hun rekening de dienstem voortzetten. In het koopcontract werd o.a. bepaald dat J. Langbroek en H. Houdberg ie­der voor zich of voor een lid van hun gezin recht hadden op een gratis retour vanuit Alphen aan den Rijn naar Leiden of een gedeelte daarvan. Bij een eventuele verkoop van de ADWAL aan anderen zou dit recht vervallen. De ADWAL was vanaf die datum gevestigd ten huize van Jan Keessen in de Kerkstraat. Dat punt fungeerde toen als “busstation” voor Woubrugge. Er bestaat een fraaie foto van omstreeks 1925, waarop twee bussen te zien zijn en waarbij de heren Henk Langhout,
Jacobsladder 1983-1 blz -10 Jan Keessen, Willem Buntsma (postkantoorhouder te Woubrugge) en chauffeur Lou Laars te zien zijn. We kunnen die foto hier helaas niet reproduceren. We kregen hem van de heer W. Keessen te Alphen aan den Rijn. In 1933 adverteerde de ADWAL - die toen geëxploiteerd werd als “Keessen en Langhout” - in een gids voor Woubrugge. Daarbij beeldden zij hun toen nieuwe AS-bus af, een “reiswagen” die gebouwd was door Den Oudsten & Domburg. Deze bus werd in de oorlog door de Duitsers gevorderd (zie foto 60 in “Groeten uit Woubrugge”). Kort voor de oorlog, op 15 oktober 1939, deden Keessen en de gebroeders Langhout hun lijndiensten over aan de NAL en ging het Woubrugse bedrijf als touringcarbedrijf verder. Tot 1968 was het touringcarbedrijf in Woubrugge gevestigd, op de plaats waar nu motorshowroom Jan Keessen een plaats heeft. Daar was in 1953 een garage gebouwd, waarin vijf bussen een plaatsje konden vinden. Er waren echter geen uitbreidingsmogelijk­heden en Wim Keessen, die inmiddels het bedrijf van zijn vader had overgenomen, vestigde zich daarom aan de Kalovenweg in Alphen aan den Rijn. Daar werd in 1968 een groot bedrijfspand gebouwd, met een garage voor twintig bussen, Momenteel heeft Keessen dertien bussen rijden, op één na allemaal van het merk Mercedes. De 64-jarige Wim Keessen wist nog het volgende te vertellen uit de tijd dat hij vanuit Woubrugge reed. Ver voor de oorlog kreeg hij eens moeilijkheden met de Hoogmadese politieman Hein Hoogenboom (de vader van de gemeentesecretaris Hoogenboom). Hoogenboom zat Wim Keessen met een rood hoofd achterna in Woubrugge en toen hij hem “gepakt” had zei hij dat hij Keessen op de bon zou slingeren. “Dat kwam”, lacht Keessen, “omdat ik volgens hem veel te hard had gereden. Hij noemde het onverantwoordelijk. Maar al met al was ik net boven de veertig kilometer gekomen”. Ook de verschrikkelijk slechte wegen liggen hem vers in het geheugen. “Het polderbestuur dacht er niet aan om de grote gaten dicht te maken. Dat deed mijn vader besluiten om zelf met zijn personeel de Polder Vierambacht in te trekken om de straten weer goed berijdbaar te maken. Ik weet nog, dat we over de Zwetweg naar Amsterdam gingen om die polder maar te missen. Er waren kuilen waarin je jezelf bijna kon verstoppen”. Aan de NAL als lijndienstonderneming is inmiddels ook een eind gekomen. Per 1 juli 1980 gingen de lijndiensten naar Centraal Nederland over. De NAL ging onder de naam “Langhout-Reizen” eveneens als touringcarbedrijf verder. Al eerder was er een langgewenste verbinding Woubrugge-Alphen aan den Rijn v.v. door West-Nederland gekomen en we mogen vandaag de dag spreken van prima verbindingen. Ieder half uur vanuit Woubrugge de mogelijkheid om naar Leiden te gaan, althans door de week, dat is een schrille tegenstelling met zestig jaar geleden. Toen kon men maar twee keer per dag naar Leiden, terwijl je ‘s zondags maar zien moest hoe je in Leiden kwam.... HANS VAN DER WERELD -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Woodbridge

Zoals u allemaal afgelopen tijd in de plaatselijke pers heeft kunnen lezen, zijn er een aantal enthousiaste mensen in onze gemeente bezig om te proberen een “jumelage” (een sociaal-culturele verbintenis) met het plaatsje Woodbridge in Groot-Brittannië tot stand te brengen. Gezien de bijzonder interessante geschiedenis van Woodbridge wil de Historische Vereniging u een korte samenvatting van deze geschiedenis niet onthouden. Woodbridge is een zeer oude nederzetting. Zijn heuvelachtige ligging en de strategisch gelegen rivier de Deben, waaraan Woodbridge ligt, de plaats door de eeuwen heen belangrijk gemaakt. De vroegste archeologische vondsten dateren van 2500-1700 v. Chr. Het gebied waar Woodbridge in ligt, was gedurende drie eeuwen door de Romeinen bezet, maar afgezien van een aantal muntvondsten, weet men verder erg weinig over deze tijd. Ondanks een netwerk van verdedigingswerken (o.a. Burgh Castle) waren er veel invallen van het Europese vasteland. Toen in 410 de laatste
Jacobsladder 1983-1 blz -11 Romeinse soldaten het gebied verlaten hadden, namen de Angel-Saksische stammen het in bezit. Een bekende hoofdman/koning uit de zevende eeuw was Redwald van Rendlesham. Via hem komen we dan bij een zeer belangrijke vondst, gedaan in 1939, uit deze eeuw. Er werd toen tijdens op­gravingen bij Sutton Hoo een Angelsaksisch schip van ongeveer dertig meter lengte gevonden, waarin een - aan de hand van talrijke voorwerpen - zeer belangrijk persoon, misschien wel een koning (Redwald?), was be­graven. Het was de grootste vondst op Britse bodem van deze soort en het toont de cultuur van de Angelsaksische koningsgeslachten uit die periode. U kunt de vondsten bekijken in het British Museum (Londen). Na de dood van Redwald deed het Christendom langzamerhand zijn intrede in deze gebieden. Prinses Ethelreda liet in 673 een klooster bouwen in Ely en in een oor­konde uit 970 komen we voor het eerst de naam Woodbridge tegen, hoewel er ook plaatsaanduidingen als Udebryge, Wiebryge, Wudebryge en Wode­bryge terug te vinden zijn. De middeleeuwen Belangrijk voor de geschiedenis van Woodbridge was de stichting van een klein klooster c.q. priorij met een kerkje van de Augustijnen in de twaalfde eeuw. Van hieruit werden verschillende activiteiten in nabije omgeving ondernomen. Tijdens de regering van Hendrik II kreeg Woodbridge het recht om een markt te houden, ondanks felle tegenwerking van Ipswich. De priorij werd omwald en had grote landerijen in bezit. In 1349 werd het stadje getroffen door de pest, en mede hierdoor werd er als dank voor de weinige slachtoffers aan het eind van die eeuw een nieuwe kerk gebouwd. Op 12 oktober 1534 erkende prior Henry Bassingbourne de suprematie van Hendrik VIII over de kerk (ontstaan van de Anglicaanse kerk) en begon er een periode van kerkelijke onrust. Pas tijdens de regering van koningin Elisabeth I kwam er weer rust en orde, ook in Woodbridge, waar lokale industrieën als weverijen, touwslagerijen en het verhandelen van wol tot grootse bloei kwamen. De havenfaciliteiten werden flink uitgebreid en het bouwen van schepen en het verhandelen van hout waren lucratieve bezigheden. In 1589 werd er in de stad een douanekantoor gevestigd. Enkele belangrijke mensen uit Woodbridge in die tijd waren: - Robert Beale, advocaat en minister, - John Fox, reder en koopman en - Thomas Seckford. Thomas Seckford was zonder twijfel de meest invloedrijke inwoner en begunstiger van Woodbridge. Zijn ster rees tijdens de regering van Mary Tudor, vanwege zijn enorme rechts- en wetskennis. Hij zat in het Parlement van 1550 tot 1572. Tevens was hij een succesvol zakenman, zodat heden ten dage de bevolking van Woodbridge nog kan profiteren van zijn nalatenschap, zoals vroeger de ouderen en armlastigen dat reeds deden in het door hen gestichte armenhuis (1587). De zeventiende eeuw In de zeventiende eeuw bereikte de scheepsbouw en al haar nevenactivi­teiten een hoogtepunt. Toch was er veel strijd tussen de kooplieden en het gezag over belastingen, rechten en plichten, bijdragen aan defensie etc. Tijdens de burgeroorlog in Engeland schaarde Woodbridge zich aan de zijde van de Parlementariërs (Cromwell) en kon zich via de belangrijke Peter Pott - getrouwd met de dochter waard van de “Crown Inn” in Wood­bridge - een marineofficier van Cromwell, meester maken van veel bouwcontracten voor o.a. oorlogsschepen. Het leger in Schotland werd voorzien van tonnen kaas uit Suffolk, via schepen uit Woodbridge. In 1656 vochten de inwoners van Woudbridge bij Southwold tegen de aldaar gelande Hollanders, van wie ze er 146 gevangen wisten te nemen.
Jacobsladder 1983-1 blz -12 Toen in 1658 Cromwell overleed, zonder opvolger, was Peter Pott een van de mensen die Charles II vanuit Holland terughaalde naar Engeland. In januari van het jaar 1665 werd Engeland wederom getroffen door een pestepidemie en ditmaal waren er in Woodbridge driehonderd doden te be­treuren. In 1667 veroverde de Hollandse vloot (tocht naar Chatham) een groot gedeelte van de Engelse oorlogsvloot, waaronder het vlaggeschip, de “Royal Charles”, de trots van de vloot, op de Thames. Peter Pott werd hiervoor verantwoordelijk gesteld en verdween in de Tower. De achttiende eeuw Het begin van de achttiende eeuw gaf een dramatische achteruitgang in de scheepsbouw te zien. Binnen dertig jaar was het belangrijkste dok uit de roulatie verdwenen. De scheepsbouw kon zich min of meer handhaven door schepen te gaan bouwen van een beperkt tonnage. De rivier de Deben bleef als handel – en communicatiemiddel zeer belangrijk, zij het dat de accenten ietwat werden verlegd. Woodbridge werd een zeer geschikte en geliefde haven voor smokkelaars. In de “Ipswich Jour­nal” was in 1735 te lezen, dat de douane in samenwerking met het leger meer dan tweehonderd kilogram thee in beslag wisten te nemen van de smokkelaars, vlakbij Kesgrave. In 1784 werd er even buiten Woodbridge een gevecht geleverd van ongeveer een uur tussen de douane en smokkelaars, vanwege een partij sterke drank. De smokkelaars, onder leiding van de beruchte George Callum van Brandeston moesten uiteindelijk de aftocht blazen. Een meer respectabel inwoner van Woodbridge was Francis Light. Hij was de grondlegger van een vestiging van de Engelse Oost-Indische Compagnie in Penang. Tevens was hij voor een deel verantwoordelijk voor de handel op Maleisië. De negentiende eeuw Toen de negentiende eeuw begon was Engeland in oorlog met Frankrijk en in 1803 werden er in Woodbridge barakken gebouwd voor een garnizoen sol­daten van 5000 man. Het gevolg hiervan was dat er voor de officieren huizen werden gebouwd en dat de bevolking kon meeprofiteren van de ex­tra voorzieningen, o.a. een theater, voor het leger. Echter in de naoorlogse jaren, die gekenmerkt werden door grote armoede, namen het bedelen en de misdaad sterk toe. Een geregelde bezoeker van Woodbridge in die tijd was de prins-regent, die met de hertog van Wellington een regelmatige gast was van de mar.kies van Hertford op het landgoed Sudbourne. De prins genoot er behalve van de jacht ook van de charmes van lady Hertford. Tevens was er een aantal dichters en schrijvers die Woodbridge regelmatig bezochten of er woonden. Een van de bekendsten onder hen was onge­twijfeld Edward Fitzgerald, de vertaler van het wereldberoemde Perzische gedicht “De Rubaiyyat” van Omar Khayyam. Hij bracht ook regelmatig de bekende dichter Tennyson en Charles Keene van de “Punch” naar Wood­bridge. Het tijdperk van de diligence eindigde in 1859 met de opening van het spoorwegtraject tussen Ipswich en Lowestoft. De vrees dat dit het einde van de haven zou zijn werd niet bewaarheid, want zes jaar later voeren er nog 699 schepen de Deben op en zij verhandelden 37.720 ton aan goe­deren. De schepen brachten kolen en er werd koren, meel en mout uitge­voerd. Pas in het begin van de twintigste eeuw kwam er aan deze handelsscheepvaart zo goed als een einde. De twintigste eeuw Helaas kon het middeleeuwse karakter van Woodbridge, door de komst van o.a. de auto en de twee wereldoorlogen niet bewaard blijven. Een zwarte dag in de geschiedenis van Woodbridge was 12 augustus 1915, toen er bij een Zeppelinaanval op Woodbridge 28 bommen vielen, waarbij zes doden
Jacobsladder 1983-1 blz -13 te betreuren waren en veel vernielingen werden aangericht aan de oude huizen. Gedurende de laatste veertig jaren is de bevolking gestadig toegenomen, waardoor er een aanzienlijke uitbreiding in de bebouwing plaats­vond. Gelukkig kan men er nog veel dingen terug vinden, die herinneren aan een lang en historisch verleden. Wim Korteling -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Kaart Rijnland

Wij hebben nog een beperkte hoeveelheid afdrukken van een gedeelte van een kaart van Rijnland anno 1615 beschikbaar. Het betreft een kaartfragment van de omgeving van Woubrugge en Hoogmade. De kaart is gedrukt op fraai papier en meet 55 x 40 centimeter. De prijs van deze afdruk is f 10. Wanneer u belangstelling hebt voor deze mooie wandversiering, neemt u dan kontakt op met het bestuur. Haast u, want de voorraad is maar klein. En wie het eerst komt, het eerst maalt. -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o- Historische Vereniging nu officieel!················· 1 Straatnaamgeving “Bateweg-Noord” ···················· 7 Nieuwjaarsprenten···································· 7 Zestig jaar geleden eerste bus vanuit Woubrugge naar Leiden··········································· 9 Korte geschiedenis van Woodbridge················ 10 Kaart van Rijnland uit 1615 te koop·················· 13 Kroniek··············································· 13 Vijfentwintig jaar r.k. kerk Woubrugge (2)············ 14 Leiden en omgeving in 1813 (3)························ 16 Uit het “Leidsch Dagblad” van 13 augustus 1920········ 20 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o- In het volgende nummer o.a.: Het monument in de Polder Vierambacht, Uit de geschiedenis van het Groen Kruis, Leiden en omgeving in 1813 en nog veel meer. De eerstvolgende publicatie die onze leden zullen ontvangen is een kroniek over het jaar 1982. In chronologische volgorde kan iedereen daarin nog eens nalezen wat er in het afgelopen jaar in Woubrugge en Hoogmade is gebeurd, wie en wat er in het nieuws stond, allerlei gebeurtenissen, punten uit vergaderingen, kortom, alles waarover de regionale bladen schreven waar het de gemeente Woubrugge betrof. De “Kroniek over 1982” zal omstreeks februari van het volgend jaar verschijnen. De vereniging wil hiervan een jaarlijks terugkerende traditie maken. Wanneer u zaken signaleert waarvan u vindt dat die in de kroniek over 1983 thuishoren en waarover de streekpers niets schreef, meldt u dat dan bij onze secretaris. De samensteller van de kroniek zal u er dankbaar voor zijn.
Jacobsladder 1983-1 blz -14 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

R.K.Kerk Woubrugge

Alhoewel, zoals reeds eerder gesteld, de medewerking van de directie van “Het Oude Raedthuys” bijna tot een volmaakte situatie leidde, werd toch uitgezien naar een eigen “home”. Niet alleen als kerk maar ook voor andere doeleinden. Een van de aspecten, die aandacht vroegen was bijvoorbeeld het onderwijs en als een multifunctioneel bestaan met een horecagelegenheid mogelijk was zou dit ook met een school kunnen. Er werd eens overleg gepleegd met de situeringscommissie van het bisdom Rotterdam, want zoals een gemeente een bestemmingsplan heeft wordt ook door het bisdom nauwlettend nagegaan of stichtingen van kerkgebouwen e.d. wel verantwoord zijn. Voorlopig was het wat moeilijk. In Al­phen aan den Rijn was oorspronkelijk gedacht aan de nieuwbouw van een kerk ten noorden van de Rijn, dus in de richting van Woubrugge. In dat geval zouden de Woubruggenaren gemakkelijk daar kunnen gaan kerken. Maar die kerk (de Pius X-kerk) kwam aan de zuidzijde van de Rijn en de kansen voor Woubrugge stegen. Het overleg met de situeringscommissie, in de persoon van vicaris drs. W. van der Ende, leidde tot een groen licht. Bij de opzet van dit plan, waarbij ook nog werd gedacht aan de mogelijkheid om de nu als gemeentelijke werkplaats aan de Vrouwgeestweg gebruikte ruimte om te bouwen en waarbij hele gevechten moesten worden geleverd om de architecten keuze, werd gedacht aan samengaan van kerk en school, maar mogelijk dat het niet eens zo ongunstig was, dat de plannen in 1966 weer de ijskast ingingen, in verband met een toen afgekondigde bouwstop. Wel was één hindernis genomen. De grond, die voor een bouw nu eenmaal nodig is, was geregeld. Door de gemeente was een perceel grond, gelegen aan de Bateweg, verkocht aan de parochie te Hoogmade, teneinde daarop een kerk te bouwen. Toen de bouwstop afkwam werd bepaald, dat de grond eerst zou worden overgedragen, zodra de ze­kerheid van bouw bestond. Prettig geregeld, want er werd geen rente­vergoeding betaald! Toen de mogelijkheden weer wat beter werden, werden ook de pogingen om te komen tot een eigen kerkgebouw, weer geopend. De toenmalige pastoor van Hoogmade, L. van Vugt, gaf een goede raad. Hij had in zijn parochie in Rotterdam-Schiedam kennis gemaakt met een heel handige architect, die een fijn verenigingsgebouw had gebouwd voor niet te veel geld. Deze architect was wel niet rooms-katholiek, maar in feite ging het in Woubrugge ook niet om een kerk maar om een functioneel gebouw. Met het bisdom werd de architecten keuzo geregeld en aan het architectenbureau Swaneveld en Goslinga te Rotterdam werd opdracht gegeven een plan te ontwerpen. De tijden waren echter gewijzigd en werd in 1965 nog aan een samengaan met een school gedacht, in 1970 werd de combinatie kerk/­gymzaal als de meest ideale gezien. De scholen en de sportverenigingen in het dorp Woubrugge hadden onvoldoende ruimte en de kerkzaal had de meest ideale afmetingen hiervoor. Met de gemeente en met de voetbalvereniging VVW werden de zaken ten aanzien van het gebruik door de scholen en door de plaatselijke sportverenigingen geregeld en op die basis was de bouw van een multifunctioneel kerkgebouw mogelijk. De bouw werd opgedragen aan het aannemingsbedrijf Daniel Kreuger, weer zo’n goede relatie van pastoor Van Vugt en de financiering werd rond gemaakt door een eigen fonds van ruim een halve ton, een renteloze le­ning van het fonds Kerkenbouw van het bisdom Rotterdam van ruim een ton, een bijdrage van het rijk op grond van de Wet Financiering Kerken­bouw en door een lening tegen een zeer lage rente van de rooms-katho­lieke Charitas te Woubrugge. Al met al een ideaal uitgangspunt en op 31 oktober 1971 werd de rooms-katholieke kerk te Woubrugge, aan het adres Bateweg 18, plechtig gewijd door de bisschop van Rotterdam, mgr. dr. A. Simonis. Alhoewel hij ook de pogingen van Woubrugge om te komen tot een eigen kerkgelegenheid begreep, zei hij toch bij die ge­legenheid dat hij liever een echte kerk zou hebben gewijd. Toen hem verteld werd, dat deze kerk waarschijnlijk de drukst bezochte van zijn bisdom zou worden, te weten zaterdagavond en zondagmorgen voor de eucharistievieringen en vanaf zondagmiddag tot en met de zaterdagmorgen voor de sport, waardoor ook een sluitende “exploitatie” zou worden verkregen,
Jacobsladder 1983-1 blz -15 kregen, kon hem dit slechts gedeeltelijk van zijn probleem afhelpen. Mogelijk dat nu die mening ook enigszins is bijgetrokken! Met de eigen bijdragen van de parochie- of vicariaatsleden en de in­komsten van de gym en de sport is het vicariaat Woubrugge een gemeen­schap met weinig financiële problemen. Dit moge ook blijken uit het feit, dat de toch bij een kerk behorende toren er inmiddels ook is gekomen waartoe een bijzonder fijne geste van het kerkbestuur van Hoogmade de stoot gaf. Dat kerkbestuur gaf namelijk na de “afscheiding” in februari 1975 een bedrag van f 5.000 en het Angelusklokje van de kerk van Hoogmade. Aan architect Ben Kraan werd opdracht gegeven een plan voor een toren te ontwerpen. Toen dit plan gereed en goedgekeurd was bleek het geschonken klokje echter te klein zodat bij de fa. Elderhorst in Zoeterwoude een nieuwe klok werd besteld, die nu keurig, door middel van een elektrische luidinstallatie de gelovigen elke zaterdag en zon­dag roept. De kerk annex gymzaal werd op een zodanige wijze aan de Bateweg gebouwd, dat het gehele terrein niet direct nodig was. Maar gedacht werd ook nog aan een uitbreiding van de kerk en aan de bouw van een pastorie. Toen in 1975 de mogelijkheid werd geopend een woning van de gemeente te hu­ren voor pastoor R. van Sasse van Ysselt was de behoefte aan een bouwterrein gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Slechts uitbreiding zou nog te bezien zijn, maar ook daarvoor zijn de gedachten inmiddels wat gewij­zigd. Het terrein ten westen van het kerkgebouw is nu tijdelijk ver­huurd ten behoeve van een noodwinkel van de heer Bregman, terwijl ook snackbar “Gerard” nog steeds een plaats op het kerkterrein inneemt. In een enige tijd door de Bondsspaarbank gebruikt gebouwtje, aangeleund tegen de Sparsupermarkt, oefenen mevr. v.d. Horst c.s. hun beroep als fysiotherapeute uit. Tot nu toe is bijna uitsluitend aandacht geschonken aan het materiële aspect van het kerk-zijn in Woubrugge. Maar dat is niet het belangrijk­ste aspect. De medewerking van heel velen, in allerlei opzicht, maakt van Woubrugge een gemeenschap, die, weliswaar trots op zijn eigen ”home”, in de eerste plaats een fijne met elkaar samenwerkende groep mensen is. Met een pater, die, zoals hij zelf zegt, tot zijn bittere eind in Woubrugge wil blijven, met een bijna beroemd, maar zeker algemeen bekend combo, dat ter opluistering van de eucharistievieringen in eigen gemeenschap en elders regelmatig optreedt, met mensen die zich wijden aan het godsdienstonderwijs op de openbare school, met een goede samen­werking met de andere kerkelijke groeperingen in Woubrugge en met een niet te vervangen echtpaar Roosemalen, dat zorgt, dat dat multifunctionele karakter van de kerk in Woubrugge elke dag ook waargemaakt kan worden. En dat dit nog wel eens leidt tot problemen bij zo’n veelheid van wensen is te begrijpen. Maar die problemen zijn er blijkbaar alleen maar om opgelost te worden. Tenslotte maakt een zeer florerende en actieve rooms-katholieke vrouwenvereniging een onderdeel uit van het wel­zijnsgebeuren in Woubrugge. Als alles blijft zoals het nu is, zal men in ieder geval tot oktober 1991 kerk-gymzaal blijven. Dan loopt het contract met de gemeente in­zake schoolgym af. Maar er gaan stemmen op om reeds eerder te komen tot de bouw van een ruimte, die meer voldoet aan de wensen en eisen van de moderne sportbeoefening. Welnu, ook daarbij zal de katholieke gemeenschap van Woubrugge alleen maar positief opgesteld staan. Want ook zij zijn Woubruggenaren in de meest algemene zin van het woord en bereid in goed overleg te komen, tot wat voor alle Woubruggenaren het beste is.
Jacobsladder 1983-1 blz -16

Rijnstreek 1813 - III

Op 22 november verscheen te Leiden een afdeling van de Haagse Oranje­garde onder kolonel Tullingh. In ‘s-Gravenhage zelf was veel sympathie voor de nationale zaak, maar voor de garde was weinig werk, aangezien de Fransen zonder slag of stoot waren afgereisd. Het scheen dus een goede gedachte om de geest bij de troepen warm te houden door een be­zoek aan Leiden, waarbij men door het militairvertoon enig enthousi­asme kon wekken en tevens kracht kon bijzetten aan het verlangen van het Algemeen Bestuur om zijn publicatie te doen aanplakken. Jorissen vermeldt, dat de tocht naar Leiden geschiedde “om aldaar de schutterij bij zijne garde te voegen... inzonderheid om door het voorbeeld zijner garde een even schoonen geest van moed en opoffering bij de Leidsche burgerij te ontsteken”. Voor meer dan een militaire wandeling waren de troepen van Tullingh dan ook ongeschikt; zij misten alles, wat uit een militair oogpunt geëist moet worden voor een samentreffen met een ge­oefende vijand; het ontbrak hun aan deskundige leiders, aan oefening; en aan uitrusting - alleen aan toewijding ontbrak het hun niet, maar deze alleen is onvoldoende tegenover een talrijker en meer geschoolde tegenstander. Het lag dan ook oorspronkelijk geenszins in de bedoeling noch van Tullingh, noch van Van Stirum, om dit korps tegen de vijand te doen op­treden. De opdracht op de 2lste november door L. graaf Van Limburg Stirum aan Tullingh gegeven luidde: “De Kolonel der Oranje-Garde wordt geïnviteerd, zich op morgen met 250 manschappen naar Leijden te begeven, wordende dezelfde geautoriseerd de Schutterij aldaar te organiseeren en verder te handelen naar gelang van omstandigheden”. Tullingh vertrok met zijn manschappen op 22 november om 11 uur en ontmoette onderweg aan het Huis ten Deyl de maire van Leiden; mr. Helde­wier, die zich daarheen had begeven om de kolonel te overreden, niet te Leiden stand te houden, maar zo spoedig mogelijk door te trekken naar Woerden, dat slechts door een klein Frans garnizoen bezet was en zelfs door de troep van Tullingh gemakkelijk veroverd kon worden. Tu1lingh weigerde echter beslist om op dit voorstel in te gaan en liet zijn troepen voortmarcheren naar Leiden terwijl hij zelf van de Haag­se Schouw vooruitging om voor de inkwartiering te zorgen. Hij wendde zich daartoe op het raadhuis tot de adjunct-maire Van Bommel, die hem hetzelfde voorstel deed, dat evenzeer door hem werd afgeslagen. Dit herhaald voorstel wijst op een even tevoren door het stadsbestuur beraamd plan, of althans door Heldewier en Van Bommel, die ook die middag met de maire een lijn spande tegen het voorstel van Kemper. Waarschijnlijk beoogden zij daarmee een dubbel voordeel. Vooreerst zou door de verovering van Woerden voor Leiden een voorpost verkregen worden tegen de Fransen, hetgeen van veel belang was voor de stad, die geheel van garnizoen verstoken was. Het scheen toch niet uitgesloten, dat generaal Molitor, die met een vrij grote troepenmacht te Utrecht stond, bij verrassing een tocht naar Leiden zou wagen en zou trachten over Leiden naar Den Haag voort te rukken. Maar ook om een andere re­den moesten zij de aanwezigheid van de Haagse gardes niet gewenst achten, daar deze voor de Leidse burgers een aanleiding kon worden om het stadsbestuur te dwingen, krachtiger voor Oranje partij te trek­ken, dan Heldewier wenste. Of hierbij alleen het motief gold om bij een onverhoopte terugkeer de stad niet nog harder te doen boeten, of ook de wens om zich dan persoonlijk beter te kunnen dekken, valt moeilijk uit te maken. De houding van Heldewier was zoveel mogelijk lijdelijk, of zoals Van der Palm het noemt: “ eene welgemeende, schoon te ver gedreven voorzichtigheid - belette nog krachtiger te trekken”. Reeds Jorissen wees er op, dat nog “veel omtrent Leiden’s houding in deze dagen - opheldering behoeft”. Het stadsbestuur gaf het plan van Woerden niet op en na de inkwartiering
Jacobsladder 1983-1 blz -17 van de manschappen werd Tullingh om 5 uur op het raadhuis ontboden, waar hij ook Van Boetzelaer en professor Kemper aantrof. Op deze bijeenkomst werd weer op de tocht naar Woerden aangedrongen, waarop Tullingh volgens zijn later ingediende memorie antwoordde, dat hij een dergelijke tocht onverantwoord achtte in verband met de grote vijandelijke macht te Utrecht en “mitsdien daartoe nimmer te zullen overgaan zonder uitdrukkelijke last van of vanwege het Algemeen Bestuur”. Toen Kemper hem op zijn herhaalde weigering gebrek aan moed verweet, verklaarde Tullingh hem geen rekening verschuldigd te zijn van zijn handelingen en raadde hij aan om over de voorgestelde tocht het gevoelen in te winnen van de te Leiden verblijf houdende generaals O.Z. van Sandick en D. Bruce, die daarop evenzo het plan ontraadden. Tullingh had zich tevoren bereid verklaard om de tocht te ondernemen “zoodra een ervaren krijgsman tot opperhoofd gevonden konde worden, die de moge­lijkheid inzag Woerden te bemachtigen en te behouden, zonder dat zoowel de ingezetenen dier stad, alsook (zijne) manschappen op eene roe­kelooze wijze werden opgeofferd”. ‘s Avonds laat werd Tullingh bij Kem­per geroepen, waar hem aldaar de uit Den Haag aangekomen generaal F. de Jonge werd aangewezen, onder wiens bevel de volgende morgen de tocht naar Woerden zou plaats hebben. Tot zover is er geen moeilijkheid, daar het vast staat, dat Tullingh zich steeds tegen het plan heeft verzet en dat hij alleen noodgedwongen hierin heeft berust, toen generaal De Jonge het bevel er toe gaf. Thans komen echter twee punten, die tot verschillende uitlegging aanleiding gaven, en wel 1. is de zending van De Jonge naar Leiden geschied op aandringen van daar? en 2. heeft het Algemeen Bestuur of Van Stirum tevoren kennis gedragen van het plan om tegen Woerden op te rukken en heeft het hieraan zijn goedkeuring gehecht? Door Tullingh wordt uitdrukkelijk beweerd, dat er na de middag bijeenkomst op het raadhuis, toen de generaals Van Sandick en Bruce hun medewerking weigerden, door de maire een ingezetene naar generaal Van Stirum was gezonden en dat als gevolg hiervan De Jonge naar Leiden werd gezonden. De juistheid hiervan wordt door sommigen betwist, op grond dat van deze zending naar Van Stirum nergens elders wordt gewag gemaakt. Het absoluut bewijs ervoor is niet te leveren, maar het wordt zeer waarschijnlijk, vooral in verband met enige tot nog toe (1913) onbekende bijzonderheden, die Colenbrander in het laatste deel publi­ceert. Hieruit blijkt vooreerst, dat Tul1ingh in 1834 zijn verhaal door Van Stirum liet nalezen en dat hij trouw rekening hield met diens opmerkingen, die soms tot in kleinigheden afdaalden. Tegen de vermel­ding van het afzenden van een bode door de maire wordt door Van Sti­rum echter niet opgekomen. Ook vernemen wij bij Colenbrander het eerst uit een brief van de adjudant Van Berghuijs aan De Jonge van 10 april 1814, dat deze met De Jonge om 7 uur ‘s avonds van het huis van Van Stirum naar Leiden reed, hetgeen geheel klopt met de aantekening bij Tullingh, dat hij ongeveer halfnegen, na aankomst van De Jonge bij Kemper werd ontboden. De Jonge zelf vermeldt, dat hij de mondelinge order ontving “om zich naar Leiden te begeven” en het is wel niet te betwijfelen, die order hem dus ten huize van Van Stirum werd verstrekt, dus vóór zijn vertrek om 7 uur, op een tijdstip, dat de uit Leiden eventueel na de bijeenkomst van 5 uur vertrokken bode bij Van Stirum kan aangekomen zijn. Over het tweede punt meldt mr. W.H.J. baron van Westreenen van Tiellandt, dat Tullingh onder het middagmaal uit Den Haag bericht ontving om “na een nacht vertoevens verder tegen Woerden op te rukken”. Dit is echter zeker onjuist en wordt uitdrukkelijk weerlegd door een brief van De Jonge, waarbij hij erkent geen uitdrukkelijk bevel ontvangen te hebben, maar alleen een depêche om Woerden op te eisen, waarbij verder alles aan hem werd overgelaten. Hij schrijft verder, dat hij meende, “dat het beter was die plaats indien doenlijk te nemen en te bezetten, dan zwakheid te verraden door eene sommatie, die in cas van weigering door niets zoude worden gevolgd”. Dit meen ik althans te
Jacobsladder 1983-1 blz -18 moeten verklaren, dat met Van Stirum alleen besproken was om het oog te houden op de bewegingen van Molitor en om Woerden schriftelijk van Leiden of Bodegraven uit op te eisen, maar niet om bij weigering een expeditie tegen Woerden te ondernemen. Dus slechts een bloot vertoon in de geest van de militaire mars naar Leiden. De Jonge zelf heeft dus het besluit genomen tot de expeditie en wel onder indruk van de stem­ming bij de Leidse regering, die reeds tevoren enige malen tevergeefs gepoogd had om Tullingh voor dit plan te winnen. Dit komt geheel overeen met de vermelding bij G.W. Chad, dat De Jonge naar Leiden werd “gedetacheerd, met last om op Bodegraven te marcheeren en de garnizoenen van Woerden en Utrecht gade te slaan” en met de brief van De Jonge van 22 november, waarschijnlijk vóórdat hij de vergadering bij Kemper had bezocht, waarin hij naar Den Haag schrijft: “Op morgen denk ik mij eenvoudig te occupeeren met een soort van organisatie te brengen in de nieuwe aanwervingen. P.S. Omtrent Woerden zijn geen zekere berigten”. De andere bij Van Hogendorp afgedrukte brief van 23 november 12 uur ‘s nachts - dus in de nacht van 22 op 23 november, daar De Jonge de volgende nacht te Woerden doorbracht - vermeldt niets over Woerden, niettegenstaande toen reeds door De Jonge het bevel was gegeven tot de tocht. Dit schijnt vreemd, doch kan zowel een verklaring vinden in het verloren zijn van andere brieven, als in het feit, dat juist te middernacht het gehele plan scheen opgegeven te moeten worden door de tegen die tijd uit Den Haag ontvangen order om met de gardes per schuit naar Rotterdam te trekken. Ook deze order wordt alleen bij Tullingh en niet bij De Jonghe vermeld, maar ditmaal is het direkte bewijs te leveren van de betrouwbaarheid van Tullingh’s bericht, daar de brief is teruggevonden, die De Jonge naar aanleiding van deze order aan het Leids bestuur schreef. Hij beval hierbij om schuiten gereed te houden om de troepen naar Delft te vervoeren, daar de Fransen Dordrecht hadden hernomen en om de dorpen te wapenen en bij nadering van de vijand de klokken te luiden of ‘s nachts van de torens te seinen. Spoedig kwam echter contra-order, zodat de troepen te Leiden weer be­schikbaar waren voor Woerden. Aan Tullingh was last gegeven om de 23ste ‘s morgens gereed te zijn; een gelijk bevel werd door bemiddeling van O.J.H. van Limburg Stirum-Noordwijk, de zoon van generaal Van Stirum, aan de commandant van de Leidse gardes, de luitenant-kolonel De Bruin gezonden. De troep van Tullingh vertrok de 23ste ‘s morgens om 10 uur, onder geroep van “Hoezee” en “Oranje boven”, na nog korte tijd gewacht te heb­ben op de Leidse gardes, die eerst nog geïnspecteerd moesten worden en daardoor te 2 uur in de namiddag zijn gevolgd. De indeling van dit werk brengt met zich mee, dat wij de beschrijving van de tocht hier afbreken. Men kent de uitslag: ‘s avonds werd Woer­den zonder tegenstand genomen, maar de volgende morgen moest De Jonge na een korte tegenstand vluchten met verlies van 21 doden en 9 gewonden en met achterlating van 33 gevangenen, waaronder Tullingh. Deze uitslag was te voorzien, daar men rekening had moeten houden met de waarschijnlijkheid, dat Molitor zou proberen Woerden te hernemen, omdat hij onmogelijk kon toelaten, dat vijandelijke troepen zich zo dicht westwaarts van Utrecht zouden vastzetten, terwijl de Verbondenen uit het oosten Utrecht schenen te naderen en bovendien een bezetting van Woerden door de troepen der opstandelingen voor hem bezwaren kon opleveren voor een afmars op Gorinchem, indien hem de terugtocht over Vreeswijk mocht afgesneden worden. Het was dus een onverantwoordelijke daad om de tocht naar Woerden te ondernemen met een ongeoefende kleine troep, zonder voldoende ammunitie en zelfs zonder geneesheren om de gewonden te helpen. Het was daarom ook gewenst, om eenigszins uitvoerig uit een te zetten, dat De Jonge het bevel heeft gegeven uit eigen beweging en zonder opdracht uit Den Haag, omdat hij hierdoor een ernstige verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor deze rampzalige tocht waarvan de gevolgen niet te overzien zouden geweest zijn, indien de
Jacobsladder 1983-1 blz -19 Fransen, gelijk te Leiden algemeen werd gevreesd, na hun succes te Woerden de vluchtende gardes hadden nagezet tot voor de poorten van Leiden, die dan geen weerstand zouden geboden hebben aan de vijand. Ongetwijfeld heeft De Jonge gehandeld onder de pressie van het Leids bestuur en van Kemper, doch voor hem mag althans niet als verontschuldiging gelden, dat hij als leek wellicht niet de mogelijke gevolgen van de tocht heeft overdacht. De Jonge had de 20ste november de macht gekregen “om te gebieden over alle de middelen van defensie van Zuid-­Holland - teneinde het land voor alle vijandelijke invallen te bewa­ren”, nader aangevuld met de opdracht om het vreemde krijgsvolk “te stuiten en te verjagen”. Hij was dus ook bevoegd om het bevel te geven tot de tocht, doch juist deze belangrijke opdracht en dit groot bewijs van vertrouwen hadden hem moeten weerhouden van een gewaagde tocht, waarvan hij als militair de gevolgen had kunnen en moeten overwegen. Een deel van de verantwoordelijkheid rust ook op Kemper, die zowel op het raadhuis als bij de bijeenkomst te zijnen huize met kracht op de tocht aandrong. Waarschijnlijk heeft hij in een brutaal optreden tegen de Fransen een middel gezien om de wankelmoedigen in den lande te dwingen partij te kiezen. Hij was naar Leiden en Amsterdam gezonden om de stadsregeringen te bewegen, om hun lijdelijke houding op te ge­ven en zich onomwonden voor de nationale zaak te verklaren en hij wist dat de gehele beweging gevaar liep als de grote steden zich niet open­lijk bij Van Hogendorp aansloten. Wellicht hebben deze overwegingen de anders zo scherpzinnige geleerde blind gemaakt voor de gevolgen van de niet onwaarschijnlijke mislukking van de onderneming. De stemming te Leiden was zeer gedrukt en vele dames hielden rijtuigen gereed om te kunnen vluchten, gelijk mevrouw C. Kemper de Vries de 23ste schrijft, vóórdat het bericht van de debacle was ontvangen. Zij zelf echter bleef moedig op haar post en schreef aan haar man “maar weest gerust ik zal blijven, want ik begrijp klaar, dat als ik mij be­vreesd toonde, dit veel kwaad aan de goede zaak zoude doen”. Droevig steekt hierbij de houding af van het stadsbestuur, dat aan A.P.J. Drab­be, die bij de afwezigheid van De Bruin tijdelijk tot commandant van de stad werd benoemd, de geheime last gaf om de stad niet tegen de Fransen te verdedigen, wanneer die van Woerden uit een aanval mochten doen “uit hoofde men alhier van alle middelen van defensie ontbloot is”. Inmiddels was de Leidse garde “om 2 uur zeer geregeld naar Alphen uitgetrokken, alwaar zij zullen overnachten. De jonge De Gijzelaar is mee als captain, de oude heer was zeer onthutst”, gelijk mevrouw Kemper in de reeds aangehaalde brief schrijft. Zij bleven die nacht te Alphen aan den Rijn, althans het blijkt dat eten en drinken à f 1:5:8 per man, aldaar geleverd werd voor een wacht van “Leijdense Burgers, bestaande uit een luytenant, een sergeant, een corporaal, een tamboer en twaalf fu­seliers” (1). In verband met het overnachten te Alphen aan den Rijn is de inhoud merkwaardig van het in de Haagsche Courant van 24 november opgenomen communiqué, luidende: “Hoofdkwartier van Leiden, 23 Nov. De generaal De Jonge is gister op Leiden gemarcheerd, heeft aldaar zijn hoofdkwartier gevestigd, en zendt op heden een gedeelte van zijn legerkorps naar Alphen, om zich op morgen van Woerden meester te maken”. Dit bericht moet bij het Algemeen Bestuur zijn ingekomen vóórdat kapitein Le Maî­tre het bericht had overgebracht van de eerst welgeslaagde vermeestering van Woerden en zou kunnen bewijzen op een voorlopige afspraak tussen De Jonge en De Bruin om de eerste dag niet verder te gaan dan Alphen aan den Rijn. De volgende morgen werd voortgemarcheerd op Bodegraven, doch, op het bericht van de ontruiming van Woerden, liet De Bruin naar Alphen aan den Rijn terugkeren, alwaar hij de vluchtelingen opwachtte. Daarheen zond De Jonge, die weer een kleine troep vluchtelingen had weten te verzamelen, de ordonnans-kanonnier Van Gogh en later de kapi­tein Van Berghuijs van Bodegraven uit naar De Bruin, om hem te gelas­ten met de Leidse gardes naar Bodegraven op te rukken, hetgeen De Bruin echter weigerde. Inmiddels hadden zich meer vluchtelingen bij De Jonge aangesloten en was
Jacobsladder 1983-1 blz -20 diens troep aangegroeid tot 40 à 45 man. Ook daarmee was Bodegraven echter niet te verdedigen en De Jonge besloot daarom op Alphen aan den Rijn terug te trekken, waar hij De Bruin met de Leidse gardes aantrof. De generaal onthield zich voorlopig van aanmerkingen over het gedrag van De Bruin en hield een conferentie ten huize van maire Cannegieter, waarbij hij verklaarde te Alphen aan den Rijn te willen standhouden. Hiertegen protesteerde De Bruin en een deputatie uit de Leidse officieren onder kapitein Thyssen bracht de bezwaren over, die hiertegen bij dit korps bestonden. Alleen twee officieren, de kapitein Scheltus en de luitenant Eigeman, verklaarden bereid te zijn om bij de generaal te blijven. Alle pogingen om de gardes te Alphen aan den Rijn te doen standhouden mislukten en De Jonge was genoodzaakt om door te marcheeren, waarbij hij hoopte om althans te Koudekerk of aan het Ha­zerswoudse hek een stelling te kunnen innemen. Aan dit hek herhaalden zich dezelfde tonelen en ook de Haagse gardes verklaarden thans zich niet meer aan de bevelen van de generaal te zullen houden, tenzij hij ook over reguliere troepen kon beschikken. Zowel de Leidse als de Haagse gardes marcheerden naar Leiden. De generaal reed alleen terug en toen hij omstreeks halfvijf in de avond voor de poort kwam, weigerde men hem binnen te laten, onder voorwendsel dat “hij een zijdegeweer bij zich hebbende, dus gewapend was, de ordre aldaar zijnde, om geen gewapende manschappen te laten binnenkomen”. Was dit een plagerij van De Bruin of slechts een domheid van de poortwacht? In elk geval, De Jonge moest buiten blijven, wat hij ook zei en ofschoon hij zijn aanstelling van het Algemeen Bestuur toonde. De poorten te Leiden bleken beter te sluiten dan die te Woerden en de generaal zonder manschappen zag zich genoodzaakt om langs de singels, buiten de stad om, naar Den Haag te rijden Het late uur, waarop de Leidse gardes uit Leiden vertrokken en hun weigering om op de terugtocht stand te houden, is hun later van verschil­lende zijden verweten. Het was echter, gelijk Tullingh vermeldt, tevo­ren afgesproken, dat De Bruin eerst zijn korps zou inspecteren en wel­licht heeft men ook moeten wachten op de toezending van ammunitie, waarvan men te Leiden blijkens een missive van De Jonge in de nacht van 22 op 23 november, “zeer matig” was voorzien. De weigering om tussen Bodegraven en Leiden een post te betrekken is, hoewel niet verdedigbaar, toch wel enigszins te begrijpen, als men in het oog houdt, dat het geen geregelde troepen waren en dat zij onder de indruk moeten verkeerd hebben van de uit de aard overdreven verhalen van de vluchtende Haagse gardes betreffende de sterkte van de vijand en de tekortkomingen bij de verdediging van Woerden. Kort na de tocht verscheen er een zeer partijdig naamloos pamflet onder de titel “Relaas van het gebeurde op 21, 22, 23 en 24 November met betrekking tot occupatie en ontruiming te Woerden”, hetwelk aan den commandant De Bruin aanleiding gaf tot een pompeus protest namens de Leidse officieren in de Leidsche Courant van 13 december 1813. Het vermoeden, dat De Jonge de schrijver was van dit pamflet, wordt bevestigd door diens brief van 22 maart 1814 aan Bentinck van Buckhorst, waarin hij erkent dit geschreven te hebben onder de indruk van de hem te ‘s-Gravenhage gedane verwijten. Noot: (1) Nota van de weduwe P. Goedkoop aan het ambacht, aanwezig in het gemeentearchief te Alphen aan den Rijn. - Wordt vervolgd ----------------------------------------------------------

Stoomspuit

Het "Leidsch Dagblad" van vrijdag 13 Augustus 1920 meldt onder het kopje "Woubrugge"; -Woensdagavond werden alhier onze stoomspuit en handspuit geprobeerd, onder hilariteit der jeugd. Wat aan eerstgenoemde spuit defect was bleek ons niet, doch het was tobben, telkens de stoom kwijt en zoo de waterstraal minder. Donderdag is een en ander nagezien en des avonds weder geprobeerd. Wij kunnen gerust zijn. Deze stoomspuit heeft hier al menig vuur gebluscht, met vier á vijf man hulppersoneel".