Jacobsladder 1982-5



 
 
  
Jacobsladder 1982-5 blz -1 ---------------------------------------------------------- D E J A C O B S L A D D E R September 1982 Tweemaandelijkse uigave van de Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” Opgericht : 12 juni 1979 - 2e jaargang, nummer 4, Beschermheer: Edelachtbare Heer D. Brouwer de Koning Redaktie : H.J. Bosman en H. van der Wereld Stencilwerk : C. Kroon Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter, Dokter Lothlaan 22, 2431 AC Woubrugge, tel. 01729--8807; H. van der Wereld, secretaris, Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen a/d Rijn; G.J. Keyser, bestuurslid, Leidse Slootweg 4, 2481 KR Woubrugge; Mej. W. Faber, bestuurslid, Van Duivenvoordestraat 21, 2481 XK Woubrugge Contributie: f 10 per jaar, te voldoen op onze rekening bij de Rabobank te Woubrugge, nr. 3524.14847 ------------------------------------------------------------

BRANDWEERWAGEN

HISTORISCHE VERENIGING BIJ OVERDRACHT NIEUWE BRANDWEERWAGEN Op zaterdagmiddag 26 juni j.l. werd in “De Wijk” aan het vrijwillige brandweerkorps officieel de nieuwe brandweerwagen overgedragen. In een volle zaal trad commandant J. de Feij op als gastheer. Het woord werd gevoerd door verschillende sprekers, zoals burgemeester Brouwer de Koning en de heer Hannaart van de brandweer Alphen aan den Rijn. De historische vereniging was vertegenwoordigd door secretaris Hans van der Wereld. Hij bood het college alsmede alle leden van de Wou­brugse brandweer een exemplaar aan van de nieuwste historische pu­blikatie, getiteld “Geoctroijeerde Ordonnantie op het weren en blus­sen van brand binnen de Vrije en Hooge Heerlykheid van Esselicker­woude en Heer Jacobswoude”. De secretaris sprak de volgende woorden: "Geachte heer De Feij, leden van het brandweerkorps en overige aan­wezigen. U zult zich misschien afvragen wat een vertegenwoordiging van de plaatselijke historische vereniging - die zich toch in eerste in­stantie met het verleden bezig houdt - hier moet, bij de overdracht van een spiksplinternieuwe, moderne brandweerwagen. U zult zich mis­schien ook afvragen wat dit kleine emmertje, hier voor mij, behelst. Ik zal u dat uitleggen. Als vereniging verzorgen wij op gezette tijden publicaties op historisch gebied. Daarbij proberen wij altijd in te haken op de actualiteit. Daarom hebben wij ter gelegenheid van deze bijeenkomst ge­meend een boekje te moeten uitgeven dat ons iets vertelt over de brandbestrijding en -preventie zo'n twee eeuwen geleden. Destijds, in 1780, was ieder gezinshoofd in dit dorp in het rijke bezit van een leren emmertje, waarvan u hier een exemplaar uit het Museum “Van Hemessen” voor u ziet. Het is mij vanmiddag welwillend in bruikleen gegeven door de conservator, de heer Haasbroek. Het bezit van zo'n emmertje was niet vrijwillig, maar verplicht. Op ge­zette tijden controleerde de schout de brandweerbenodigdheden en degenen die zo'n emmertje als dit hadden moesten dat dan voor hun huisdeur zetten. U kunt zich voorstellen dat een brand destijds een catastrofale afloop had, want met een aantal van deze emmertjes moest men zien de brand te blussen. Nu, in 1982, gaat dat anders. Vandaag, mijnheer De Feij en leden van de vrijwillige brandweer, beschikt u over een nieuw en terdege uitgerust voertuig en bent u in staat om een vuurhaard binnen de kortste keren een halt toe te roepen. Onze vereniging feliciteert u, commandant, korpsleden en bestuur
Jacobsladder 1982-5 blz -2 van de gemeente Woubrugge met deze fraaie aanwinst. Ik bied u, leden van de brandweer,graag als herinnering aan deze dag een exem­plaar aan van een brandweerreglement van zo’n tweehonderd jaar ge­leden. Daarin kunt u lezen dat er wel heel veel veranderd is. Ik laat graag dit emmertje met inhoud circuleren onder de leden van uw korps en elke brandweerman mag er een boekje uitnemen. Het emmertje deze boekjes ziet u afgebeeld op het omslag. Tot slot spreek ik de hoop uit dat het nieuwe brandweervoertuig van Woubrugge nooit in actie hoeft te komen en dat onze gemeent gespaard moge blijven voor “de rooie haan” Op de Thuisweide was de wagen voor de aanwezigen te bezichtigen. De nieuwe DAF stond daar opgesteld naast de oude Bedford. Brand­weermensen gaven daar antwoord op tal van vragen van belangstel­lenden, In “De Wijk” bleef men hierna nog enige tijd gezellig bij­een.

Canada

Sinds kort heeft onze vereniging een lid in Canada. Het,is de heer Jo Hofstee uit Listowel. Ontario. Hij en zijn broer hebben al enkele jaren interesse in de geschiedenis van de omgeving van Alphen aan den Rijn ,Ter Aar en Woubrugge. De reden dat men daarin geinteresseerd is ligt in het feit dat hun voorouders vroeger in Woubrugge woonden. Maarten Cornelisse Hofstede arriveerde rond 1700 in Woubrugge en had daar samen met zijn eerste vrouw, Ariaan­tje Cornelisse Bon, een boerderij en een turfakker. Hij had ook een turfbootje en men vermoedt dat hij zich ook met de handel in deze brandstof bezig hield. Volgens informaties die de heren Hof­stee inwonnen zou hun voorvader in 1730 in Woubrugge in huis num­mer 137 gewoond hebben (er waren toen nog geen straatnamen, alle huizen hadden een nummer), maar dat heeft men niet kunnen bewijzen. De voorvaderlijke ges1achten zijn: Maarten Corne1isse Hofstede, geboortedatum onbekend maar overleden op 10 november 1739; Cornelis Maartense Hofstede, geboren in 1712, overleden op 27 november 1765; Jan Hofstede, geboren 1 november 1744, overlijdensdatum onbekend; Zacharias Hofste(d)e, geboren 2 augustus 1772, overleden te Alphen aan den Rijn in 1842. Men neemt aan dat Maarten van "goede stand” was, maar reeds in 1734 gaf Cornelis zijn huwelijk aan "onder de classis van Pro Deo". Er leeft een overlevering in de familie Hofstee dat een van hun voorouders zijn geld verloor omdat de notaris er mee vandoor zou zijn gegaan. Feit of sprookje? Misschien vindt men daar nog wel eens een antwoord op. In ieder geval wil1en de broers Hofstee graag meer weten over de geschiedenis van Woubrugge, de economische toestanden en de ont­wikkelingen van kerk en maatschappij in de achttiende eeuw. Dat hopen ze dan te lezen in de uitgaven van onze vereniging.
Jacobsladder 1982-5 blz -3

Ambtsgebed

TACHTIG JAAR AMBTSGEBED Op 2 september j.l. was het precies tachtig jaar geleden dat voor het eerst een Woubrugse raadsverga­dering met gebed werd geopend. Het voorstel daartoe kwam van Arie Peters, van 1901 tot 1919 lid van onze gemeenteraad. Het voorstel werd krachtig gesteund door de toenmalige burgemeester, Arend Ludolf Wichers, van 1888 tot eind 1902 eerste burger van Woubrugge. Hoewel er wel eens stemmen zijn opgegaan om het ambts­gebed voortaan achterwege te laten, is de meerderheid van de raad er altijd voor geweest om deze goede ge­woonte te handhaven.

Vertellingen

Over enkele weken verschijnt van de hand van Hans van der Wereld het boek "Vertellingen over Woubrugge en Hoogmade in de negentiende eeuw". In dit boek geeft de auteur een karakterschets van de twee dorpen in de vorige eeuw, beschrijft hij het gemeentewapen en de ambtsketen van de burgemeester en passeren de schouten en burgemeesters van de voormalige gemeente Hoogmade de revue. Uitgebreid wordt ook aandacht gegeven aan een 19de-eeuwse gemeente­lijke herindeling, de samenvoeging van Hoogmade met Woubrugge. De schrijver van vertellingen laat u ook de geschiedenis van de Christelijke Nationale School in Woubrugge lezen. Hij besluit zijn nieuwe boek met een artikel over de Rijnlandse kap, die tot in de twintigste eeuw door tal van vrouwen uit onze gemeente werd gedragen. “Vertellingen” is het eerste deel in een serie. Het ligt in de bedoeling van uitgeverij Repro-Holland in Alphen aan den Rijn om ieder jaar een aflevering te laten verschijnen. Evenals het eerste deel zullen alle volgende boeken in deze reeks van tal van illustraties worden voorzien. Te zijner tijd ontstaat dan een reeks boeken die het leven, wonen en werken in Woubrugge en Hoogmade beschrijft. Burgemeester D.Brouwer de Koning schreef voor dit nieuwste boek van Hans van der Wereld het voorwoord. Woubrugge’s eerste burger zal ook in de loop van oktober het eerste exemplaar worden aangeboden door auteur en uitgever, de heer A. Vis uit Alphen aan den Rijn. Het boek zal vanaf dat moment te koop zijn bij de receptie van het gemeente­huis en bij de Rabobank in Hoogmade. De prijs zal omstreeks f 25 bedragen.

Jaarboek Molenstichting

B O E K B E S P R E K I N G Onlangs verscheen het “Jaarboekje 1982” van de Rijnlandse Molenstichting, ditmaal in een record aantal pagina's, n.l. 116. Naast de zakelijke gegevens over het reilen en zeilen en over de doelstelling van de stichting (“het bevorderen en verzekeren van de instandhouding van de windmolens in het Zuidhollandse deel van het Hoogheemraadschap van Rijnland”) bevat het jaarboekje de laatste jaren tal van lezenswaar­dige artikelen op molengebied. Diverse auteurs schreven voor het jaarverslag interessante bijdragen. Zo zette J.C. Lunenburg de geschiedenis van de Wassenaarsepolder op papier en schreef P.J.M. de Baar over de droogmaking van de Starrevaartspolder. Interessant is ook het artikel over kruisen boven keldervensters van Rijnlandse poldermolens. De Rijnlandse Molenstichting werd in 1959 opgericht en telt nu zo'n 650 begunstigers. Het behoeft geen nader be­toog dat het doel dat de stichting voorstaat van groot be­lang is. We zouden daarom graag de Rijnlandse Molenstich­ting onder de aandacht van onze leden willen brengen. Wan­neer de molens u na aan het hart liggen(en bij wie is dat niet het geval??), meldt u dan aan als lid. Het secretariaat is gevestigd: Breestraat 59, Leiden.
Jacobsladder 1982-5 blz -4

R.K.Kerk Hoogmade

Op 4 augustus j.l. was het precies een halve eeuw geleden dat in Hoogmade een nieuwe kerk voor de parochie Onze Lieve Vrouw Geboorte werd ingewijd. Dat gebeurde door de toenmalige bisschop van Haarlem, mgr. J.D.J. Aengenent. Aanleiding voor de bouw van deze kerk was het feit dat enkele jaren eerder, in juni 1929, de voormalige kerk instortte. Oorzaak: een ondeugdelijke fundering. Die vroegere kerk werd in de zeventiger jaren van de negentiende eeuw gebouwd; op 16 oktober 1877 wijdde mgr. P.M. Snickers, de bisschop van Haarlem, deze kerk in. Ontwerper van dit bedehuis was de befaamde architect E.J. Margry uit Rotterdam. De totale bouwkosten bedroegen f 78.870. Nog voordat de twintigste eeuw aanving vertoonde het gebouw ernstige gebreken. Diverse herstellingen kostten veel geld. Door de jaren heen. bleef deze kerk een zorgenkind voor het kerkbestuur. In het voorjaar van 1929 werden de verzakkingen plotseling van zeer erns­tige aard en begin juni achtte de Leidse architect J. van der Laan het absoluut. noodzakelijk om de kerk te sluiten. Nog diezelfde maand was het gebeurd met het met het neogotische bouwwerk. Plannen voor herbouw werden terstond gemaakt. In november 1930 presenteerde architect Van der Laan de eerste tekeningen voor een nieuwe kerk. Omdat het de tijd van de grote crisis was, moest er op alle mogelijke manieren op de bouwkosten worden beknibbeld. Een aantal aannemers schreef in voor de herbouw, waarvan de Noordwijkse N.V. Erica de opdracht kreeg. Diens inschrijvingssom bedroeg f79.945. Na een voorspoedige herbouw, waarbij de toren van de oude kerk in de nieuwbouw betrokken werd door haar te verstevigen en te “ommantelen”, kwam in augustus 1932 de ingebruikname. Tengevolge van de oorlog raakte de kerk in 1943 haar twee luidklokken kwijt. Ze moesten aan de bezetter worden afgestaan. Deze twee klokken hadden ook nog dienst gedaan in de vroegere kerk. Pas in de zomer van 1950 werden zij vervangen door drie nieuwe klokken. De laatste jaren is de kerk uitwendig gerestaureerd. Dat was hard nodig, want de kap van het dak was ernstig door houtworm aangetast. Ook diverse belangrijke onderhoudswerkzaamheden werden uitgevoerd. Van binnen werd de kerk aangepast aan de eisen die men daaraan tegenwoordig bij het vieren van de Eucharistie stelt.Zo werd met name het priesterkoor belangrijk gewijzigd, verdwenen de communie­banken en kreeg het fraaie 19de-eeuwse marmeren doopvont een plaats­je voorin. De vrijkomende doopkapel werd ingericht tot mortuarium. Bij een bezoek aan deze kerk zijn nog veel herinneringen aan de vorige kerk te zien. Onmiddellijk valt dan op de eikenhouten preekstoel, een ontwerp van de eerdergenoemde Margry, die niet alleen een architectenbureau had maar zich ook bezig hield met een atelier waar kerkelijke kunst werd vervaardigd. Afkomstig uit de door hem gebouwde kerk zijn voorts de altaren van Maria en Jozef, alsmede een gepolychromeerd Christusbeeld, destijds een schenking van bouw­pastoor B.J. van Aarsen. Naast de kerk staat een pastorie die destijds gelijk met de Margry- kerk werd_gebouwd. Deze pastoorswoning ontkwam in 1929 aan de instortingsramp. Veel meer over deze kerkbouw in Hoogmade is te lezen in het nieuwe boek van Hans van der Wereld, dat onder de titel “Vijftig jaar parochiekerk Onze Lieve Vrouw Geboorte te Hoogmade” binnenkort ver­schijnt. Daarin wordt uitgebreid geschreven over de kerkgelegen- heden voor de Hoogmadese katholieken in vroeger eeuwen, de bouw van een nieuw bedehuis in de jaren 1873-1875, de instorting en de her­bouw in de jaren 1932-1932. Ook wordt veel aandacht besteedt aan de architecten die zich in Hoogmade met kerkbouw bezig hielden. Het boek zal met ongeveer vijftig afbeeldingen worden geillustreerd, waarvan een aantal nog nooit eerder werd gepubliceerd.
Jacobsladder 1982-5 blz -5

Aanwinst

_Z_E_L_D_Z_A_M_E___A_A_N_W_I_N_S_T_ Onlangs werd de bibliotheek van onze secretaris verrijkt met een uiterst zeldzaam boekje uit 1749. Het betreft een lijkrede, uit­gesproken door ds. Alexander Comrie, bij het overlijden van Cornelius van Schellingerhout. Deze was in de achttiende eeuw ambachtsheer van Esselijkerwoude en naar hem werd de Van Schellin­gerhoutstraat genoemd. De titel van het te Leiden bij Johannes Hasebroek (de vaste uitgever van Comrie) uitgegeven boekje luidt: “Samuel in zyn Leven zeer gelieft, in zyn Doodt betreurt en hoog-geëert ofte Lyk-Reeden”. Het ligt in onze bedoeling om aan Cornelius van Schellingerhout te zijner tijd een deeltje te wijden in onze reeks “Historische Publicaties”. In de “Lyk-Reeden” zijn namelijk veel belangwekkende gegevens over Van Schellingerhout te vinden. Bovendien geeft Comrie een treffende karakterschets van zijn vriend en bescher­mer. Aangevuld met gegevens uit andere bronnen is een publicatie over Cornelius van Schellingerhout in de loop van volgend jaar te verwachten.

Ingezonden stuk.

Aan Bestuur Historische Vereniging O.C. van Hemessen - Alhier. Het is nooit mijn bedoeling om bestuursleden eens goed de waarheid te zeggen voor gemaakte fouten. Ik heb alle respect voor uw arbeid besteed aan onze Vereeniging. Dit wilde ik u hierbij laten weten. Alleen als ik Uw "Ottootjo" ontving moest ik steeds wat wegslikken. Het is gelukkig nog niet te laat om gemaakte fouten weer te verbe­teren. Volgens Alphens Dagblad was kort samengevat ons Ottootje een Dorpsveldwachter, een Amateur in Oudheidkunde en een fantast. Waar zijn U en wij als Bestuur en Leden nu lid van? In uw tweede jaargang no. 2 van Maart jl. meldt U blz. 4 dat de toenmalige burgemeester T.P. Klein ere-voorzitter was van de Har­monie. Ik heb onze Burgemeester gevraagd om b.v. met de uitbrei­ding een straat te noemen naar Dhr. Klein. Ik wist n.l. eenige bijzonderheden van deze hr. Klein. Als fabrieksarbeider op de “Ce­rus” achter “Gezicht in de Dageraad” v.h. Wagenmakerij van Raad moest ik dagelijks de woning van ex-burgemeester Klein passeren. Onze Burgemeester beloofde mij zijn aandacht te zullen schenken. Doordenkende over een en ander komd mijn vraag, is het niet beter als onze vereeniging (Bestuur) daar over gaat praten? Ook de naam Drenthen kan mogelijk genoemd worden. Was schoolmeester O.L. school tot circa 1913. In de laatste Raadsvergadering bracht een raadslid naar voren Vogelnamen te gebruiken. Bij ondervinding weet ik dat meestal bij een voorstel gedaan door een burger, in plaats van een Raadslid geheel de Raad of een gedeelte daarvan voor of tegen stemd. Hierbij nog een kleine episode uit v. Hemessen zijn levensloop als Dorpsveldwachter. Onze eerste winter in Woubrugge vanuit Lopik was 1913-1914. Sterk ijs, overal ijsfeesten. Voor pannenfabriek van Oord, 's Molenaarsbrug, lag de zwarte busboot van Haarlem naar Gouda naar ik meen. Deze boot was gebombardeerd, zoodat alles wat los en vast zat, ook het dikke glas in de patrijspoorten, naast de
Jacobsladder 1982-5 blz -6 ingevroren boot op het ijs lag. Van overheidswegen kwam de order “varen”. Toen kwamen de groote mannen met steenen enz. de brug bezetten. Ook wij,"schooljongens natuurlijk, op de brug. Toen kwam de boot, maar zonder Sinterklaas, die zou met al die luchtigheid kou hebben gevat. De boot fluiten en nog eens fluiten, maar wij kleinen en grooten bleven onze brug bezetten. Toen kwam van Hemessen op het toneel, compleet in Uniform, en sabel opzij. Groot en klein spraken: wij geven de brug niet over, hij alleen maakt toch niets klaar. Eerst werden wij, schooljongens, van de brug gewerkt, met de vermaning, denk er om geen stap meer op de brug of anders pak ik jullie anders aan. De Veldheer had dus gedeeltelijk wat gewonnen. Maar daarna de groote mannen. Tweemaal kwam de order van de brug. Niemand gaf antwoord of verzetten ook maar een voet. Even stilte, ook de stoomfluit zweeg. Prachtig stil winterweer. Ieder wachtte in spanning af. Wat zal dat worden? Voor de derde maal klinkt de order "Van de brug". Alles bleef stil. Toen werd de sabel uit de schede gehaald en was het “Zie, zie" (stopwoorden bij hooge spanning), “hebben jullie mij niet gehoord? En nu de brug af”. Een paar groote mannen boden nog verzet, maar na een stevige aanpak kwamen zij vlug voor in plaats van op de brug! Toen de brug geheel ontruimd was ontving de brugwachter de order “Brug open”. Daarna kon de boot, onder veel verwensingen, doorvaren. Dit was dan onze van Hemessen, ten voeten uit geteekend. Geen procesverbaal, alleen een verstandig optreden. A. Vermaas (80 jaar) Gerbrand Swartlaan 13 Woubrugge

Brandweermuseum

Op dinsdag 16 november a.s. om 20.00 uur, verzorgt de heer G.J. Verburg, conservator van het Nationaal Brandweer museum in Hellevoetsluis, in "De Wijk" aan de Schoolstraat te Woubrugge een lezing over de brandbestrijding en -preventie in de loop der eeuwen. De heer Verburg zal in zijn betoog ook iets vertellen over de oude Hoogmadese brandweerwagen, die al enige jaren in het Nationaal Brandweermuseum staat. Bovendien zal hij nader ingaan op onderwerpen uit het onlangs verschenen boekje "Gooctroijeerde Ordonnantie" etc. De heer Verburg heeft zich bereid verklaard geheel gratis naar Woubrugge te komen. Onze vereniging heeft haar leden ook nooit om entreegeld gevraagd. Voor deze keer willen wij u echter vragen om een beetje geld bij u te steken om­dat er gecollecteerd zal worden ten bate van het Nationaal Brandweermuseum. Daar werkt een aantal vrijwilligers in haar vrije tijd aan het rijdend houden van het oude brand­weermateriaal. Ook de oude Hoogmadese wagen houdt men er in rijdende staat. Zoiets kost veel geld. Vandaar dat wij willen vragen om dit mooie doel te steunen. De gebouwen waarin het Nationaal Brandweermuseum in Hellevoetsluis is gehuisvest, dragen nog steeds de namen van "Kuiperij” en "Groot Magazijn". Ze dateren uit het midden van de achttiende eeuw, een periode waarin Hellevoetsluis nagenoeg alles met de marine had te maken. De gebouwen werden in de jaren erna niet meer gebruikt en raakten in verval. Pas in 1963 werd de "Kuiperij” gerestau­reerd, vijftien jaar later gevolgd door het “Groot Maga­zijn”. Beide panden werden daarna in gebruik genomen als Nationaal Brandweermuseum. De collectie in het museum is, behoudens enkele in bruikleen
Jacobsladder 1982-5 blz -7 gegeven voorwerpen, eigendom van een stichting, die is voortgekomen uit de Koninklijke Nederlandse Brandweer Ver­eniging. De attributen, die toen in Utrecht stonden opge­slagen, moesten tijdens de oorlogsjaren worden opgeborgen omdat de bezetter er meer dan normale belangstelling voor kreeg. Diverse brandweerkorpsen zorgden er in 1943 voor dat in één nacht de volledige collectie onderdook. De versprei­ding gebeurde echter zo grondig dat er nog steeds enkele stukken niet boven water zijn gekomen. Het museum in Hellevoetsluis geeft een beeld van de eeuwen­oude strijd tegen het vuur. Het gaat hier om een zeer uit­gebreide verzameling van de meest primitieve middelen uit vroeger eeuwen tot de moderne apparatuur van deze tijd. De tentoonstelling laat zien hoe uniformen de plaats innamen van onderscheidingstekens, er snelblussers kwamen in de plaats van watertonnen, bij de fabricage van waterslangen het rubber en leer moesten wijken voor nylon en de twee­tonige hoorn het geluid verdrong van de klok, ratel en klepper. Naast talloze brandweerauto's en hand- en motor­spuiten zijn in het museum ook attributen ondergebracht als glijgoten, ladders en benaderingsapparatuur. Tot de pronkstukken van de collectie behoren een touwladder uit 1630, een handspuit uit 1870, een stoomspuit van Hol­landse makelij uit 1875, een dieselspuit uit 1890 en een door de gemeente Rotterdam gebruikte kolossale Ahrons Fox uit 1927. Het Nationaal Brandweermuseum aan de Opzoomerlaan (in de vesting) in Hellevoetsluis is dagelijks open van 10 tot 16 uur en op zondag van 11 tot 15.30 uur. Toegangsprijzen: volwassenen f 4 en kinderen f 2. Voor inlichtingen: 01883­14479.

R.K.Kerk Woubrugge

Eind oktober a.s. is het precies vijfentwintig jaar geleden dat in Woubrugge de mogelijkheid werd geschapen om roomskatho1ieke kerkdiensten te houden. Wij publiceren daarom in twee afleveringen iets over de afgelopen kwart eeuw. In dit nummer van "De Jacobsladder" iets over de stichting van de kerkgemeenschap, in het novembernummer iets over de verhuizing naar het gebouw aan de Bateweg. Het Vikariaat "De Goede Herder" bestaat nog slechts vanaf 1 februari 1975 als voortzetting van de kerkgemeenschap “Christus Koning”, dat als onderdeel van de parochie van Onze Lieve Vrouw Geboorte te Hoogmade voor de kleine groep katholieken van Woubrugge sedert 31 oktober 1957 de gelegenheid bood Eucharistievieringen in Woubrugge te doen plaatsvinden. Met uitzondering van enkele Eucharistievie­ringen gedurende de bezettingsjaren betekende dat weer de eerste geregelde kerkelijke vieringen in Woubrugge sedert de Reformatie. De mogelijkheden daartoe werden geboden door de paters Franciscanen te Leiden, die Woubrugge blijk­baar nog als een soort missiegebied zagen en die desgevraagd mededeelden, dat zij voor de “bemanning” van de post zouden zorgen, indien de Woubruggenaren voor een passende ruimte zouden zorgen. Dat vinden van een passende ruimte was niet eenvoudig. Daarvoor was overleg nodig met de situeringscommissie van het bisdom Rotterdam, de deken van Leiden en het kerkbestuur van Hoogmade, het laatste als parochiebestuur ook over Woubrugge. De besprekingen verliepen gunstig, zij het, dat van de zijde van het kerkbestuur weinig vertrouwen werd gesteld in de naar zijn mening wel goed bedoelde maar weinig pers­pectief biedende pogingen tot “afscheiding”. Gesteld werd
Jacobsladder 1982-5 blz -8 dan ook, dat toestemming werd verleend, indien de parochie maar niets behoefde te kosten. Van het R.K. armbestuur van Woubrugge werd f 1.000 geleend voor de noodzakelijke aan­schaf van wat paramenten en het maken van een uitneembare altaartafel en op 31 oktober 1957 vond de eerste Eucharis­tieviering plaats in ... de rechtkamer (nu restaurant) van “Het Oude Raadthuys”. Als altaartafel diende de bar - waar onder de gebruikelijke hoeveelheid spiritualien rustig uit­gestald bleef - afgedekt door een kunstig vervaarigd al­taarblad. De vaste inkomsten van de nieuwe gemeenschap bedroegen f 23 per week (23 gezinnen, die elk f 1 per week betaalden) terwijl de vaste uitgaven f 20 per week bedroegen, t.w. f 10 huur per week voor de rechtkamer en f 10 vergoeding voor de pater, die eerst per rijwiel , later met een brommertje uit Leiden kwam. Met de opbrengst van de collecte werd gepoogd een basis te verkrijgen voor de be­taling van de kosten van kaarsen e.d. en voor het aflossen van de schuld. Dit alles lukte wonderwel. Al spoedig kon de schuld worden afgelost, kon wat aandacht worden besteed aan de uitbreiding van het meubilair en kon wat opzij worden gelegd voor het geval uitbreiding van accomodatie wenselijk of noodzakelijk zou worden.Dat kwam al tamelijk gauw. De toeloop, ook uit de omgeving, werd zodanig dat de rechtkamer te klein werd terwijl ook het feit, dat er een R.K. kerkgelegenheid was Woubrugge wat aantrekkelijker maakte voor mensen, die dat nu eenmaal als een onmisbaar onderdeel van hun levenspatroon zagen. Dank zij de grote medewerking van de directie van “Het Oude Raedthuys” kon worden verhuisd naar de bovenzaal, waar voorlopig weer voldoende ruimte was. Vanaf het prille begin was de kerkgelegenheid van Woubrugge een multifunctionele aangelegenheid. Zowel de rechtkamer als de bovenzaal bleven gewoon in gebruik als onderdeel van het hotel-café-restaurant zodat het voorkwam, dat men 's zondagsmorgens eerst moest luchten om de drank- en rook­lucht van de uitvoering van de zaterdagavond enigszins kwijt te raken of moest men wachten tot de bovenzaal, die als slaapzaal voor een groep roeiers had dienst gedaan, was ontdaan van slaapzakken met inhoud. Dit multifunctionele betekende ook, dat de kerkruimte elke zaterdagavond moest worden voorzien van altaar en zit-meubilair, dat op zolder keurig in een kamertje stond opgeslagen, naar welk kamertje het zondagsmorgens na de kerkdiensten ook weer netjes moest worden overgebracht. Een taak, die de vier initiatiefnemers voor deze “zelfstandige” kerkgelegenheid vanaf oktober 1957 tot de ver­huizing naar Batewog 18 steeds hebben verzorgd. Misschien ook wel omdat het hun gelegenheid bood hun beperkte kennis van het biljartspel wat op te vijzelen. Het was tenslotte gemakkelijker te verkopen, dat je de kerk in orde ging maken, dan te vortellen, dat je naar het café ging om te biljarten ••• Een kerkgelegenhoid zonder herder is onmogelijk maar zoals in het begin reeds gesteld, de Fransciscanen waren Woubrugge gunstig gezind en zo mag worden geconstateerd dat van 31 oktober 1957 tot augustus 1962 pater Casimir Faase OFM, van augustus 1962 tot augustus 1967 pater Max Dames OFM en sedertdien pater Raymond van Sasse van Isselt OFM hun geestelijke macht in Woubrugge hebben uitgeoefend. En als het Woubrugge meezit zal deze Franciscaanse hegemonie voorlopig nog wel blijven voortduren, aangezien laatstge­noemde heeft verklaard, dat hij wil blijven tot hij er bij neerval!!! De volgende keer iets over de overgang van de kerkgelegenheid in “Het Oude Raedthuys" naar die in Bateweg 18.
Jacobsladder 1982-5 blz -9

Leiden 1813

II. De voorbereiding en het begin van de omwenteling Na de April - beweging volgde een tijd van schijnbare rust. Degenen, die bij het dempen van de opstand behulpzaam waren geweest, werden beloond, en die erbij betrokken waren hielden zich stil. Op 28 juni 1813 toonde de schipper Wijt­tenburg de Vries een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Marine, waarbij hem voldoening betuigd werd jegens zijn gedrag op 21 en 22 april. Of hij hiervoor ook een beloning kreeg vermeldt de geschiedenis niet. Op 23 mei werd aan de armen brood uitgedeeld wegens de overwinning van Napoleon bij Lützen en op 11 juni we­gens die bij Wurschen, alsof de band met Frankrijk onver­breekbaar was, en de 11de oktober kwam bericht, dat Helde­wier als maire was herbenoemd met Van Bommel, Van Leyden Gaol en A. van Gerwen als adjuncten. Het eerste lichtpunt was de merkwaardige redevoering van professor Van der Palm bij de opening van de openbare lessen van de academie op 4 oktober 1813,waarbij hij de stu­denten opwekte om bij hun studies te volharden en hierin steun te vinden bij de rampen van het vaderland. Hij werd hiervoor bij de onder-prefect Gevers geroepen en achtdagen later bij de “commissaire spécial de haute police” te 's-Gravenhage ontboden. Het was of de moedige geleerde een voorgevoel had van de naderende gebeurtenissen, die reeds twee weken later de mogelijkheid zouden scheppen het Franse juk af te werpen. De slag bij Leipzig, van 16 tot l8 oktober 1813, besliste Napoleon's lot. Het bericht van de nederlaag was de 3de november in Leiden bekend. De Fransen toonden hun angst en vrij onomwonden gaf de bevolking blijk van haar blijdschap. Reeds 3 no­vember schreef De Stassart dat hij voor niets instond als de vijand zich op de grenzen vertoonde; de Franse troepen waren grotendeels onbetrouwbaar of ongeoefend. De Hollanders zelf bevroedden toen echter nog niet, hoe be­angst de Fransen waren om uit het land verdreven te wor­den. Op 9 november hadden er te 's-Gravenhage relletjes plaats en werd er oranje gedragen op het bericht dat Napoleon vermoord was en de volgende dag werd ook te Leiden hiervan de weerslag ondervonden. Midden op de dag van 10 november hadden er om twaalf uur oploopjes plaats voor het raad­huis, die de maire aanleiding gaven om in overleg met de onder-prefect en de generaal-commandant de grenadier-com­pagnie in het geweer te doen komen en enige van de stads­poorten om tien uur te doen sluiten. Aan de Marepoort, de Hoogewoerdspoort en de Wittepoort werden twee schildwach­ten geplaatst. De relletjes schijnen van weinig belang te zijn geweest en Heldewier kon het verbaal die dag beslui­ten met de woorden: “de uitslag van alle maatregelen is geweest, dat de stad zeer rustig gebleven is”. Toch schij­nen de Fransen hierin steeds het begin gezien te hebben van de naderende revolutie. Volgens het relaas van een ooggetuige, aanwezig in het gemeente-archief van Leiden, werden de gendarmes en de douaniers reeds de 10de novem­ber plotseling teruggeroepen en kwamen zij eerst de 16do november in de stad terug om de 17do voorgoed te verdwij­nen. Het hoofdmotief voor de relletjes schijnt gelegen te heb­ben in do belangstelling in de politieke gevangenen uit de aprildagen op Gravestein, althans er werden, aangezien het marktdag was en
Jacobsladder 1982-5 blz -10 en vele boeren in de stad zouden komen, twee sergeants in Gravestein geplaatst om de cipier bij te staan en, zo nodig, verder hulp te kunnen vragen. Ook werd er voor een beweging in de dorpen gevreesd, en, teneinde hierdoor niet als in april verrast te worden, werd de 11de november aan de portiers van de Zijlpoort en van de Hooge­woerdspoort gelast om, zodra zij enige toeloop van volk op de weg naar de stad bemerkten, terstond de poort te sluiten, de brug op te halen en kennis te geven aan de hoofdwacht en aan de maire. Uit hot feit, dat deze order alleen gege­ven werd aan de portiers van de poorten aan de kant van Leiderdorp, blijkt dat van die zijde, evenals in april, het eerst een beweging werd verwacht. Werkelijk hadden er enige oploopjes plaats in het kanton Woubrugge en te Alphen aan den Rijn, zoals blijkt uit brieven van 15 novem­ber door de onder-prefect te Leiden verzonden, waarin van ongeregeldheden aldaar wordt gewag gemaakt. Hij kon echter diezelfde dag schrijven “dat de rust in het kanton Woubrugge en de stad (!) Alphen geheel is weergekeerd” (1). Voorlopig bleef het nog rustig; eerst de 17de november zien wij te Leiden de eerste verschijnselen van het in­storten van het Franse bewind. Die dag zond de onder-pre­fect aan de maire een schrijven van de prefect, waarbij deze berichtte, dat hij geen instructie had ontvangen over de wijze hoe de administratie gaande te houden en dat hij zich daarom moest verlaten op de maatregelen die de onder­prefect zou treffen. De maire was, zoals hij op 18 novem­ber aan de onder-prefect schrijft: "reeds onverwacht door alle Franse functionarissen in de steek gelaten, die door een overhaast vertrek dat niet te rechtvaardigen is, zonder militaire macht, zelfs zonder nationale garde”, zodat het gehele bestuur op zijn schouders rustte. Hij besloot daar­om de 17de om de heren Johan Gael, Anthony Gustaaf baron van Boetzelaer, mr. Gerardus Andreas Martinus van Bommel en mr. Willem Pieter Kluit uit te nodigen om hem hun mede­werking te verlenen, "geconsideerd hebbende het gewigt van den post van maire zonder het gezag van den prefect, bij­zonder in deze gewichtige oogenblikken”. De uitgenodigde heren verklaarden zich bereid en nog dezelfde dag werd in overleg met hen besloten om in de morgen van 18 november hiervan bij notificatie kennis te geven aan de burgerij en deze te vermanen “tot behoud van rust en orde”. Tevens richtte hij een korps rustbewaarders op van aanzienlijken en studenten. De heren vertoonden zich bij het afkondigen van de publicatie met de Oranjekokarde op de borst (2). De 18de november bleek de omkeer reeds feitelijk tot stand gekomen te zijn. De douaniers waren gevlucht, zoals blijkt uit het besluit van de maire om “het stedelijk octrooi, als bijna het eenig inkomen der stad, waaruit mede de arme ge­stichten moeten worden gesubsidieerd, provisioneel te doen voortgaan, en daarvan notificatie te doen aan de burgerij”. Tevens werden er provisioneel nieuwe beambten voor het oc­trooi aangesteld, “in aanmerking nemende, dat de Heeren alle hunne posten op het onverwagt hebben verlaten”. Van het in brand steken van de douanehuisjes, waardoor te Am­sterdam en elders het volk zijn afkeer luchtte tegen de gehate octrooien, wordt te Leiden geen gewag gemaakt. De commandant van de stad, de gepensioneerde generaal Van San­dick berichtte aan de maire, dat hij zijn functies als vervallen beschouwde, omdat de hogere autoriteiten hem zonder instructies lieten, waarop het commando werd opgedragen aan luitenant-kolonel De Bruin. Tevens werd besloten
Jacobsladder 1982-5 blz -12 om de herbergen ‘s avonds om elf uur te doen sluiten en om aan de armen brood en kaas uit te delen “uit hoofde van derzelve stil en rustig gedrag”. Ook de hier weinig bevriende Franse professor Mielle begon de grond onder de voeten te heet te worden. Heldewier antwoordde hem op zijn verzoek om een pas, dat hij aan alle burgers bescherming zou verlenen, maar dat, zo hij "vanuit een slecht gezichtspunt” mocht willen vertrekken, hij hem zijn paspoort zou geven. Hij hoopte echter te bewijzen hoe zijn “beleid als burgemeester op 21 april overdreven is geweest". De bevolking hield zich rustig, maar toonde op ondubbelzinnige wijze haar gevoelens. Een grote menigte drong er op aan om de Oranjevlag op de toren te plaatsen en de drie gevangenen van de April-beweging in Gravestein (3) ver­zochten om uit de gevangenis ontslagen te worden. Het bestuur achtte echter de tijd nog niet gekomen om partij te kiezen, “als zijnde het oogenblik daartoe niet rijp” en vermaande de menigte om verder niet aan te dringen op het uitsteken van de Oranjevlag en om zich verder rustig te blijven gedragen. Het verzoek van de drie gevangenen werd buiten beschouwing gelaten, "als zijnde buiten de magt dezer vergadering”. ‘s Nachts werden de borden met het keizerlijk wapen verwijderd. De beweging was blijkbaar nog van weinig betekenis, maar deze nam spoedig in kracht toe, waarschijnlijk ook door de komst van enige Scheveningers, die de 19de november door Jacob Pronk onder zijn zoon naar Leiden gezonden werden met twee wapens met acht à tien man en zestien man te voet. Van deze zending, afkomstig uit een particuliere bron, wordt echter in de officiele stukken geen melding gemaakt. Volgens het verhaal van de maire werden de verzoeken de 19de november hernieuwd “met de allersterkste aandrang en onder bedreiging van storing der rust”, waarop besloten werd om geliefde Oranjevlag op de toren te plaatsen (4) en de gevangenen vrij te laten. Tot dit laatste besluit werkte ook mede, dat er bericht kwam, dat het buitenland in beweging geraakte en dat de boeren van Alphen aan den Rijn, Oudshoorn en Aarlander­veen dreigden om in massa naar de stad te trekken en de gevangenen, desnoods met geweld, te bevrijden. De maire van Aarlanderveen, J.D. Steenstra Toussaint, vreesde te­recht, dat dit tot “tumultueuze bewegingen” in Leiden kon voeren en tot een herhaling van de tonelen, die hier in de aprildagen waren afgespeeld. Hij bracht de bevolking al­thans in zoverre tot rust, dat men van de algemene tocht afzag en zich tevreden stelde met het zenden van een de­putatie bestaande uit Adam van der Helm, Frank van Rijk, Jan Bonten en Hendrik Wies. Een weigering van hot verzoek kon echter tot oproer leiden, daar er te Leiden geen mili­taire macht aanwezig was om de orde met geweld te hand­haven. Toen de commissie zich op het stadhuis aanmeldde, werd terstond tot vrijlating van de gevangenen besloten, nadat de commissie haar woord had gegeven, dat alsdan de rust in de stad niet verstoord zou worden. Bij de vermelding van het besluit om de Oranjevlag op de toren te plaatsen liet de maire aantekenen, dat dit geschiedde “tot vermijding van oproer en rustverstoring ­mits te vreezen was, dat zulks welligt anders door het volk zoude geschieden”. Waarschijnlijk hebben wij echter hierin minder het bewijs te zien, dat de regering slechts noodgedwongen aan de wens van het volk gehoor gaf, maar meer van een overgrote voorzichtigheid van het bestuur, dat deze houding aannam om bij een onverhoopte terugkeer van de Fransen zich aan een zware bestraffing te kunnen onttrekken door zich op de noodtoestand te beroepen. Heldewier schreef aan de onder-prefect, dat het bestuur tot de maatregelen gedwongen was “waarvoor wij noodzakelijkerwijs onze weerzin moesten overwinnen”. De maire gaf van het uitsteken van de Oranjevlag kennis aan de rector van de academie en verzocht die om dit ook van de academietoren te doen, wat echter vooralsnog voorlopig niet gebeurd schijnt te zijn. Dezelfde dag verscheen voor het eerst de courant alleen in Hollandse tekst als "Leydse Courant" met het stadswapen, bij dezelfde firma, de Weduwe A. de Klopper en Zoon, die op 17 november het laatste nummer van de “affiches, mededelingen en gevarieerde berichten” in Hollandse en Franse tekst had verspreid. De 19de november vertrokken de keizerlijke procureur De Chavannes en de Franse hoogleraar Mielle (5). De volgende dagen verliepen rustig en gaven geen aanleiding tot vermelding in het verbaal, alleen werd op 20 no­vember aan de armen kaas en brood uitgedeeld om de bevol­king rustig te houden. Uit een op het gemeente-archief te Leiden aanwezig handschrift blijkt, dat op 21 november enige Fransen uit de hospitalen door de stad trokken, die door de gewapende burgers uit de stad werden geleid, nadat zij gedwongen waren om op de Visbrug driemaal “Oranje boven!” te roepen, wat echter door enkelen geweigerd werd. Die dag had er ook een dankdienst plaats in de kerken. De onder-prefect schreef: “De gemoederen lijken mij veel rustiger en ik verbeeld mij dat iedereen morgen weer met zijn werk zal beginnen. Ik heb me zo goed en zo kwaad mogelijk kunnen handhaven en de correspondentie met de maires heeft dagelijks plaatsgevonden. Ik heb hen vandaag een circulaire ge­stuurd met de vraag om met de grootste nauwgezetheid aan­tekening te houden van de akten van de burgerlijke stand en de ontvangers ijverig en actief te helpen bij het in­vorderen van de verplichte bijdragen en hun zittingen als bij verstek te houden. De bijzondere ontvanger van het ar­rondissement voldoet eveneens aan zijn verplichtingen en het tribunaal van de eerste instantie houdt zijn gewone zittingen”. Hiermee sluit aan de brief van de maire Heldewier van 18 november, waarin hij meldt dat na het uitsteken van de Oranjevlag en het loslaten van de April-gevangenen: “de stad keert naar de rust terug, het volk schijnt tevreden, onthoudt zich van elke wanorde, de boeren houden zich rus­tig en alle zaken hebben hun gewone loop hernomen”. De 22ste november werd de proclamatie van de aanvaarding van het voorlopig bestuur door Van der Duyn van Maasdam en G.K. van Hogendorp ter afkondiging ontvangen. Slechts onder protest werd hiertoe overgegaan, als noodgedwongen, daar anders “de rust zeker zoud worden verstoord” en het volk er het stadsbestuur toe zou noodzaken. De komst van de Oranjegardes uit ‘s-Gravenhage, die proclamaties mee­brachten, gaf hierbij de doorslag. De Jonge schreef die avond, dat na het lezen van de proclamatie “de geest om zich te wapenen bijnan even gelijk (was) aan de Haagsche zêle”. Diezelfde dag kwam de hoogleraar Kemper ter verga­dering met het verzoek om een provisioneel bestuur van de stad te vormen door bij de municipale raad enige heren uit te nodigen, die vroeger in de vroedschap gezeten hadden.
Jacobsladder 1982-5 blz -13 Kemper was hiertoe gemachtigd door de opdracht van het Algemeen Bestuur “om ten aanzien van de politieke en finantieele beheering binnen de stad Leiden en omliggende dorpn zoodanige schikkingen te nemen als de omstandigheden zullen vereischen”. Hoofdzakelijk op aandringen ven Heldewier en Van Bommel was dit verzoek afgewezen, op grond dat men nog door eed aan keizer Napoleon gebonden was. Toen echter de volgende dag (23 november) het Algemeen Bestuur de maire, de adjunct-maire en de municipale raad schrifte­lijk ontsloeg en dezelfde personen tegelijkertijd met ze­venendertig anderen tot voorlopig bestuur benoemde, achtte men de vorm gered en maakte niemand bezwaar om de nieuwe functie te aanvaarden. De wat te bedachtzame Heldewier werd hierbij als voorzitter vervangen door A.G. baron van Boetzelaer. Het voorlopig bestuur bestond verder uit de heren mr. G.A.M. van B0mmel, mr. J. Gael, mr. D.M.G. Hel­dewier en mr.W.P. Kluit en secretaries mr. P.A. du Pui. Wordt vervolgd Noten: 1 Volgens het Aperçu van Jacquinot ontstond de beweging de 14e november te Alphen aan den Rijn en te Woubrugge en gingen er de 15e enige dorpelingen met Oranjestok­ken en een Oranjevlag naar Amsterdam. Brief van de onder-prefect aan de adjunct-maire van Warmond, 20 november 1813. Anthonie Schouton, Johannes van Ravensloot en Jan van Kuylenburch. Dat gebeurde om vier uur, maar de volgende morgen was de vlag weer verdwenen en eerst op aandringen van het volk werd die ‘ s morgens om negen uur weer op de toren gezet. Mielle was op 3 november 1812 benoemd tot hoogleraar. In deze Fransman zag men meer een spion dan een ge­leerde en hij was vrij algemeen gehaat. Bij het begin van de Oranjebeweging tooide hij zich met een Oranje­kokarde en nam hij zo spoedig mogelijk de wijk naar Frankrijk.

Ledenvergadering 1982

Dinsdagavond 31 augustus had voor het eerst na de zomervakantie weer een bijeenkomst van onze vereniging plaats. Dat gebeurde in “De Wijk” te Woubrugge. Na huishoudelijke mededelingen betreffende de statuten en de procedure bij het vormen van een officiele vereniging was het de beurt aan de heer B. van Wijk. Hij liet de ongeveer vijfendertig aanwezigen een groot aantal dia's zien van oud-Woubrugge. Al gauw gebeurde hetgeen ook de bedoe­ling was, namelijk de aanwezigen vertelden allerlei her­inneringen over hetgeen zij op het witte doek zagen. Men vulde elkaar aan, verbeterde en het resultaat was soms een vrolijke lach als de meest prachtige verhalen werden opgediept. Het werd een bijzonder geslaagde avond. Zonder de kennis van al die “echte” Woubruggenaren was het zeker een stil avondje geweest. De avond is voor de vereniging zeker weer een aanzet geweest om het interviewen van oude inwoners nieuw leven in te blazen. Wie neemt deze taak op zich??? Na een dankwoord door de voorzitter werd de avond om ongeveer half elf afgesloten. Aan de gezichten te zien was iedereen zeer tevreden.
Jacobsladder 1982-5 blz -14 Historische vereniging bij overdracht nieuwe brandweerwagen 1 "Otto Cornelis van Hemessen" ook in Canada! 2 “Vertellingen” 2 Boekbespreking 3 Tachtig jaar ambtsgebed 3 R.K. kerk in Hoogmade vijftig jaar oud 4 Zeldzame aanwinst 5 Ingezonden 5 Lezing over brandbestrijding en -preventie 6 25 jaar R.K. kerk in Woubrugge (1) 7 Leiden en omgeving in 1813 (deel 2) 9 Geslaagde avond in “De Wijk” 13 WAT U IN DE TOEKOMST NOG VAN ONS KUNT VERWACHTEN Zoals de voorzitter u op de avond van de jaarvergadering al zei, kunt u in de toekomst nog zo het een en ander van ons tegemoet zien. In dit blad hopen we in de komende af­leveringen nog over tal van zaken te schrijven. Zo liggen er artikelen klaar over Nieuwjaarsprenten (verschijnt in het januarinummer, dat we voor de Kerst bij u zullen be­zorgen), de eerste gemeentegids van Woubrugge in 1933, uit de geschiedenis van het Groene Kruis, nog meer brandweergeschiedenis, etc. Ook in onze serie “Historische Publicaties” zullen nog tal van nieuwe deeltjes verschijnen. In oktober krijgt u “Vijfentwintig jaar zielzorg in Woubrugge”, over de 25 jaar r. k. kerkgeschiedenis van Woubrugge. In de loop van volgend jaar kunt u een boekje tegemoet zien over Cornelius van Schellingerhout, de bekende ambachtsheer van Es­selijkerwoude waarnaar ook de Van Schellingerhoutstraat is genoemd. Onze secretaris heeft zich in de gerechtelijke archieven van Esselijkerwoude, en Alkemade (die op het Alg. Rijksarchief bewaard worden) begeven, teneinde de in 1804 ­op het Braassemermeer plaats gevonden moord te reconstru­eren. De Woubruggenaar Hendrik Helmich vermoordde toen met een geweer en een mes zijn zwager Willem Fisser, Holmich werd ter dood veroordeeld. Deze moord heeft destijds in Woubrugge nog al wat beroering teweeg gebracht. Het is de bedoeling dat onder de titel, "Een moord op het Braasse­mermeer" volgend jaar een publicatie over deze gebeurtenis zal verschijnen. Hetzelfde zal het geval zijn over de overstroming van de Polder Vierambacht in 1788. Hoogmade behoort ook tot de gemeente Woubrugge. Aan de ambachtsheren (sinds 1252) zal ook een boekje gewijd worden, onder de titel "De Heeren van Hoogmade". Het kan niet op, ook de archeologische vondsten die er in onze gemeente in de loop der jaren werden gedaan zullen beschreven worden. Verder werken wij aan de voorbereiding van nieuwe lezingen.