De gevolgen van de herziening van de Armenwet in 1854

voor de dorpen Hoogmade en Woubrugge.




Voor 1854 werd de Armenzorg door de overheid overgelaten aan plaatselijke instellingen.

De landelijke overheid hield wel een vinger aan de pols door te controleren of de instellingen werkten volgens de Wet op het Domicilie van Onderstand van 1818. Gemeenten werden gestimuleerd vooral de instellingen te subsidiëren waardoor zij min of meer het recht konden claimen om de administratie van deze instellingen in te zien. In 1822 werden alle Armenzorginstellingen verplicht om jaarverslagen op te sturen aan de overheid.


In 1854 kwam uiteindelijk de Armenwet tot stand, zeer tegen de zin van Thorbecke die in 1840 had voorgesteld om alle zorginstellingen onder strenge controle te stellen door een uniforme reglementering op te stellen. In de nieuwe Armenwet werd de zorg echter overgelaten aan kerkelijke en particuliere instellingen. Slechts bij hoge uitzondering zou de overheid “onderstand” (ondersteuning) kunnen verlenen. De uitvoering van de Armenzorg werd dus gelegd bij de hoofden van de kerkprovincies, de bisschoppen, en particulieren die, veelal onder auspiciën van de kerkelijke leiders, de plaatselijke Armenzorg uitvoerden.


Toen in februari 1854 de nieuwe Armenwet tot stand kwam en werd doorgevoerd, betekende dat ook de zelfstandige gemeenten Hoogmade en Woubrugge conform deze wet de Armenzorg moesten inrichten. In Hoogmade werd het initiatief genomen om een stichting op te richten genaamd het

R.K. Bijzonder Armenwezen, genaamd de H. Geest binnen de gemeente Hoogmade.


Op 2 december 1854 werden de statuten van het Armwezen genaamd H. Geest te Hoogmade door het bestuur vastgesteld en getekend. Op 23 maart 1855 laten de burgemeester, en wethouder van de gemeente Hoogmade nog weten dat zij de bepalingen betreffende de “inrigting” van het bestuur van de genoemde instelling hebben ontvangen. Deze statuten zijn slechts korte tijd effectief geweest.

Op 2 april 1855 is het Reglement vervallen na de instelling van het Parochiaal Armbestuur volgens mandaat van de bisschop van Haarlem. De toevoeging onder aan de statuten van het R.K. Bestuur Armenwezen H. Geest is getekend door Pastoor C.G. van Brussel (1847-1857).


In 1854 bestond het bestuur van de afdeling Hoogmade uit vier leden waarvan twee werkende en twee honoraire leden. De voorzitter is met gesloten stembriefjes gekozen uit een van de werkende leden en het tweede werkende lid is zijn plaatsvervanger. De honoraire leden controleren of de werkende leden hun taak naar behoren uitvoeren en hebben stemrecht tijdens de vergaderingen.

De voorzitter van het eerste bestuur was L. Pietersz. de Koning.

Het tweede werkende lid was H. van der Meer.

De beide honoraire leden waren N. Zwetsloot en B. Lieverse.


De instelling van het Parochiaal Armbestuur viel samen met de samensmelting van de gemeente Hoogmade en de gemeente Woubrugge. Dit betekende dat er in de nieuwe gemeente Woubrugge twee Armbesturen bestonden, dit in tegenstelling tot wat er vermeld stond in het “Algemeen reglement voor de besturen der Parochiale en andere Katholieke instellingen van liefdadigheid in het bisdom Haarlem”. Beide afdelingen zijn de rechtsopvolgers van de Armbesturen Hoogmade en Esselijkerwoude/Woubrugge hetgeen duidelijk wordt uit het feit dat de voorzitter L.Pieterse de Koning op 2 december 1854 ook heeft getekend als de President van het voormalige Armbestuur te Hoogmade.


Voor de nieuwe parochiale besturen van de afdeling Woubrugge en Hoogmade werd door het bisdom een nieuw reglement opgesteld. Inhoudelijk kwam dit reglement op het zelfde neer als de reglementen die in 1854 waren opgesteld, hoewel er hier en daar wat aanpassingen waren aangebracht.

In deze statuten werd een duidelijke omschrijving opgesteld over de indeling van het bestuur. Een voorzitter, een secretaris en een penningmeester met daarbij vermeld de taken die zij moesten verrichten. Ook werd duidelijk beschreven dat de leden van het bestuur geen aanspraak konden maken op de voorzieningen van het Armbestuur. Geneeskundige hulp mocht niet ten laste komen van het Armbestuur, tenzij de hulp van spoedeisende aard was, in overleg met het bestuur. De collectes bij de begrafenissen moesten worden gestort in de Armbus die achter in de kerk was opgehangen.

De pastoor, in de hoedanigheid als commissaris van de bisschop, was de sleuteldrager van deze bus en degene die deze bus mocht legen. Het nieuwe reglement werd op 11 december 1855 te Sassenheim ondertekend door de bestuurders van beide afdelingen, te weten:


Woubrugge Hoogmade

Vz: Kors Groenewegen B(astiaan). Lieverse vz (1816/1817) bouwman

Onder vz: C. Moerkerk P.C. Zwetsloot

Penningmeester: J. van Tol W(ilhelmus). van Egmond penn.(1818/1819)

Secr.: D. Van der Hoeven bouwman

Pastoor C.G. van Brussel A(lbert). van Reijzen secr. (1823/1824) kastelein

(121.2.03/58)


Op 6 april 1855 om 11.30 uur wordt ten overstaan van de commissaris van de bisschop van Haarlem, in dit geval pastoor C.G. van Brussel door het oude bestuur overdracht gedaan van de goederen aan het nieuwe bestuur ten huizen van L. Pietersz. de Koning. Het nieuw benoemde lid P.C. Zwetsloot verklaarde zijn benoeming op dat moment nog niet te kunnen aannemen. Hij tekent de akte pas op 15 april 1855.


Op 19 maart 1857 gingen het Kerkbestuur en het Parochiaal Armbestuur in Hoogmade een samenwerkingsverband aan dat resulteerde in de “Vereenigde Zittingen”.

De voorzitter van dit samenwerkingsverband was de president van het Kerkbestuur i.c. pastoor C.G. van Brussel.


In een schrijven dd. 31 juli 1958 gaat bisschop F.J. van Vree van Haarlem akkoord met de afschaffing van de Quatertemper huis aan huis collecte van het Armbestuur totdat later wellicht blijkt dat de collecte weer ingevoerd moet worden. (Brief geschreven te Sassenheim) (In een notitieboekje uit 1879 van het Armbestuur in Woubrugge nader omschreven als de Kwaadertempeldagen)

(121.2.03/59)


Er waren in die tijd ook contacten tussen het Armbestuur Woubrugge/Hoogmade met de gestichten Sint Jozef en Sint Anna te Heel, nabij Roermond, in verband met de opvang van mensen met een verstandelijke handicap in de gemeente/parochie. De opvang werd gefinancierd door het Armbestuur doormiddel van het overmaken van het geld via een postwissel.

(121.2.03/62)


Het ontstaan van specifieke zorg voor mensen met een verstandelijke handicap wordt in Nederland veelal gesitueerd in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Men doelt hierbij dan op het – overigens kortstondige – initiatief van dominee Koetsveld die in 1855 de eerste ‘idiotenschool’ te Den Haag opende. (Tussen caritas en psychiatrie pag. 31)


Uit het notulenboekje van 1961 blijkt dat er om de twee weken werd vergaderd, tegenover nu circa vijf keer per jaar. In de vergadering van 18 juni 1961 wordt gesproken over de waarborg inzake de vernieuwing van het voetbalveld te Hoogmade voor de som van fl. 80.000,-- waarbij de verwachting van de gemeente is dat het parochiebestuur ook een bijdrage zal leveren in de vorm van een gegarandeerde pachtprijs voor het terrein dat eigendom is van het Armbestuur Hoogmade. Het bestuur is van mening dat het hier gaat om de R.K. Jeugdzorg in de vorm van een voetbalveld. Men stemt in met het voorstel, met dien verstande dat de heer J. Van der Geest van het Armbestuur Woubrugge niet instemde omdat hij van mening is dat deze ondersteuning niet onder de Armzorg valt.


Beide besturen bleven bestaan totdat zij bij kerkelijk reglement van 2 september 1964 in parochiële charitas instellingen werden omgezet. In de jaren 1966 en 1967 werden de charitas instellingen gereorganiseerd vanwege de uitbreiding van de gemeente Woubrugge. Dit betekende een inkrimping van het verzorgingsgebied van de afdeling Woubrugge met zestig procent van de parochianen die nu ten laste van de afdeling Hoogmade kwamen. Hierdoor vloeide het vermogen van de afdeling Woubrugge met zestig procent naar de afdeling Hoogmade. De notariële akte werd op 22 december 1967 gepasseerd bij notaris A. Post te Leiden.


De vier meerderjarige leden zijn uiteindelijk gekozen uit de gegoedste R.K. ingezetenen binnen de gemeente Hoogmade, die geschikt zijn en betrouwbaar worden geacht om deze functie uit te voeren en bovendien in het bezit zijn van de burgerrechten. Daarnaast mogen zij geen familie zijn van elkaar in de eerste graad. De zittingsperiode voor de werkende leden was zes jaar en voor de honoraire leden was dit drie jaar. Allen waren terstond verkiesbaar.


Het gehele uitvoerende werk van het bestuur lag bij de werkende leden.

De voorzitter was belast met de algehele leiding van het bestuur en de administratie. Hij belegde en leidde de vergaderingen en belast met de inkomende poststukken die hij opende en administreerde maar vervolgens bij de volgende zitting ter tafel bracht. De hieruit voortvloeiende correspondentie werd ook door de voorzitter behandeld en getekend. Uiteraard kon de voorzitter in spoedeisende gevallen en in overleg met de tweede werkende ad hoc beslissingen nemen. De voorzitter was tevens de penningmeester van het bestuur. De voorzitter schreef ook de notulen van de vergaderingen die hij tijdens de volgende vergadering aan het bestuur voorlas ter goedkeuring.


De honoraire leden hadden geen taak binnen het bestuur maar werden wel geacht aanwezig te zijn bij bezoeken aan de “gealimenteerden” (degenen die een toelage hebben ontvangen) en zij konden hun stem laten horen bij alle vergaderingen. In overleg konden zij belast worden om een van de besluiten van het bestuur tot uitvoer te brengen.


De vergaderingen van het bestuur vonden plaats één maal per maand in de periode van 1 november tot medio maart en twee maal per maand in de periode van 1 april tot medio oktober of zo dikwijls de voorzitter of op voordracht van een van de leden dat nodig achtten. Deze vergaderingen vonden plaats in het toenmalige gemeentehuis of bij een van de leden thuis. Daartoe ontvingen de leden tot uiterlijk 24-uur voor de vergadering een oproep in een gesloten enveloppe met daarin vermeld de te behandelen agendapunten. Op het te laat arriveren bij een vergadering of afwezigheid zonder reden stond een boete van respectievelijk f. 0,02 en f. 0,25. Het totale bedrag van deze boetes werd aan het einde van het jaar geschonken aan een liefdadig doel.


Wat was het doel en de bestemming van het bestuur van het Armenwezen te Hoogmade in 1854?

“Voortdurend en daar waar, en aan wien hunner R.K. Natuurgenoten, men volgens de algemeen bepaalde en goedgekeurde wetten verpligt is onderstand te verschaffen, die te verlenen, en zulks naar de mate hunner behoeftens in evenredigheid van de haar ten dienste staande middelen, alles volgens hare eigene Reglementen en statuten onder verband van dit punt bestaande en vigerende landswetten”.


Daarnaast stelde het bestuur zich tot doel om als een goede vader zorg te dragen om de materiële instandhouding van het Armwezen te bevorderen door een voortdurende bloei en welvaren, door

een goed beheer van alle aanwezige en nog te verkrijgen goederen en aanhorigheden. Daarbij stelt zij duidelijk dat gevolg zal worden gegeven aan de uitdrukkelijke wil en bijzondere voorwaarden, lasten en verplichtingen, die schenkers hebben gesteld bij het afdragen van een schenking.


Uit de stukken blijkt dat de rechtsvoorganger van het Armwezen in Hoogmade reeds (circa 1781 eerste inventarislijst) in het bezit was van een aantal landerijen die verhuurd werden. Dit blijkt uit het artikel waarin gesteld wordt dat bij beëindiging van de huurjaren van de landerijen deze opnieuw via een openbare inschrijving met gesloten briefjes in de verhuur worden gebracht. Het bestuur behoudt zich het recht van toewijzing.

Na de toewijzing zal een notarieel contract worden gemaakt ten koste van de huurder voor een periode van vijf jaar, niet korter en ook niet langer. In het contract zal wel aandacht worden geschonken aan de plaatselijke gebruiken met inachtneming van de van toepassing zijnde wetten, de belangen van de Armen zonder daarbij andere particuliere belangen te benadelen. Voor boven- of teellanden werden geen notariële aktes opgemaakt. Het was aan het bestuur om deze landen in zoveel mogelijk percelen te verhuren voor niet langer dan vijf jaar al naar gelang dit in redelijkheid door de Armen gewenst was.


Gebouwde eigendommen van het bestuur werden verhuurd voor niet korter dan één en niet langer dan vijf jaar. Hiervoor werden onderhandse huurcontracten afgesloten. Voor ongebouwde eigendommen moesten de huurders twee en voor gebouwde eigendommen één borg aan het bestuur geven.


Mocht er bij inschrijving voor ongebouwde eigendommen twee gelijke inschrijvers zijn dan hield het bestuur zich het recht voor om het perceel te gunnen aan de R.K. inschrijver binnen de gemeente Hoogmade. Deze regel geldt ook wanneer er slechts één inschrijver is de buiten de gemeente woont die de hoogste inschrijver is. Alsdan geldt nog steeds dat wanneer er een inschrijver binnen de gemeente is deze het perceel tegen de hoogste inschrijving kan verwerven.


Jaarlijks voerden alle leden tezamen een “ogenschouw” uit naar de staat van de aan het Armenwezen toebehorende gebouwen en ongebouwde eigendommen. Dit ontsloeg de leden niet om door het gehele jaar nauwlettend in de gaten te houden dat de eigendommen in goede orde gehouden werden.

Herstellingen of vernieuwingen boven de f. 25,-- moesten worden uitgevoerd door een aannemer via openbare of onderhandse aanbesteding.


Het bestuur verplichtte zich niet alleen om de materiële zaken in goede orde te houden maar ook onderzoek te doen naar het geestelijk en lichamelijk welzijn van de “gealimenteerden” en hun gebrek aan “noodwendige levensbehoeftens” te inventariseren. Ergo, zij onderzochten of de armen de bedelingen op een goede manier gebruikten.

De leden werden geacht vanaf de maand november tot de maand april de arme gezinnen wekelijks te bezoeken. Buiten deze periode konden de leden de arme gezinnen naar believen bezoeken.

Ook personen bij wie “gealimenteerden” werkzaam waren werden regelmatig door de bestuursleden bezocht. De bevindingen moesten op papier worden vastgelegd.


Het stond iedere R.K. parochiaan vrij om zich tot de voorzitter van het Armwezen te wenden om ondersteuning te vragen. De aanvraag werd in de eerstvolgende vergadering behandeld en er werd nauwkeurig bekeken of de aanvrager wel onder de termen van de bedeling viel. Zo ja, dan werd bekeken of de persoon wel de bedeling waardig was. Bij toewijzing van de bedeling werd door het bestuur een zakelijke akte opgesteld waarin duidelijke voorwaarden werden gesteld. Het hoofddoel was echter om de aanvrager in eerste instantie aan een baan te helpen. Indien met de baan niet aanvaardde dan kwam men niet in aanmerking voor een uitkering. Ziektes of bijzondere rampen maakten hierop een uitzondering. Bij voorbaad worden de schenkingen in natuur gegeven en bij hoge uitzondering in geld. De armen ontvingen dan een bon van het bestuur, gewaarmerkt met een stempel, waarmee zij de gift konden verzilveren. Al naar gelang de behoeften van de armen zullen er ’s winters twee maal per week bedelingen worden uitgegeven op een nader benoemde plaats waar de armen naar toe moeten komen. In de zomer vinden er geen bedelingen plaats tenzij er bijzondere omstandigheden of rampen zijn. Kinderen mochten (om waarschijnlijk emotionele redenen) niet belast worden met het ophalen van de bedeling dat diende te geschieden door het gezinshoofd.

Het bestuur behield zich het recht voor om gealimenteerden die buiten de gemeente woonden te verplichten binnen de gemeente te verhuizen.


Uiteraard stond op het onrechtmatig gebruiken van de uitkering een sanctie. Zo kon men voor een eerste onrechtmatige gebruik van de uitkering berispt worden. Voor een tweede onrechtmatige handeling werd de uitkering verminderd en bij de derde maal werd de uitkering aan de armen ontzegd.


Personen die door ouderdom, voortdurende ziekte of een zwak lichaamsgestel niet konden voorzien in hun levensonderhoud konden rekenen op een voortdurende “onderstand” van het Armenwezen.


Mocht een persoon niet meer in aanmerking komen voor gehele of gedeeltelijke voortdurende ondersteuning, dan zullen alle goederen die hij zal bezitten ten bate van het bestuur vervallen. Hiervan zal een inventaris worden opgemaakt en zal de betreffende persoon hierover niet meer kunnen beschikken. Zolang de betreffende persoon nog in leven is, heeft het bestuur het recht om terugvorderingen te verlangen in dezelfde grootte als de genoten uitkering.


Personen die uit inkomsten tenminste f. 2,00 genieten komen niet in aanmerking voor een uitkering. Echter bij ziekte van het gezinshoofd staat het het bestuur vrij om een uitkering te geven.


De uitgaven van het Armenwezen zullen komen uit de inkomsten uit de roerende en onroerende goederen van het Armenwezen. Hiervan zal permanent een inventaris van aanwezig zijn; deels uit de opbrengst van de collectes van de huizen van R.K. ingezetenen van deze gemeente verricht worden, plus de bijzondere “liefdegiften”. Vastgestelde collectes:


Jaarlijks, in de maand januari zal de voorzitter verantwoording afleggen onder verwijzing van de benodigde kwitanties en verdere bescheiden en aantoning van de resterende gelden indien een batig saldo aanwezig is. Na goedkeuring zullen zowel de werkende als de honoraire leden tekenen voor gezien. Het bestuur kan vervolgens beslissen of zij de goedkeuring van de rekening zullen voorlezen aan de ingezetenen van de gemeente. Bezwaren zullen ter plekke naar voren gebracht moeten worden. Gealimenteerden hebben te allen tijde het recht om op iedere vergadering of ten huize van de voorzitter hun belangen in te brengen.

(Groene Hart Archieven: Archief van het Rooms Katholiek armbestuur van Hoogmade 1813-1990

121.2.03)


Anno 2015


Armoede bestaat niet’ hoor je mensen wel eens zeggen. De praktijk is echter anders.

De Nederlandse overheid zorgt ervoor dat iedereen recht heeft op een bestaansminimum. Maar toch vallen er mensen tussen wal en schip. Voor die mensen wil een Parochiële Caritas Instelling (PCI) een reddingsboei zijn.


Een Parochiële Caritas Instelling (PCI) helpt mensen bij u in de buurt die in financiële nood zitten.

De PCI kan hulp bieden aan individuele mensen en aan gezinnen, met name wanneer geen beroep meer gedaan kan worden op bestaande sociale voorzieningen.

Mensen kunnen in (acute) financiële nood komen door bijvoorbeeld hoge schulden, een verhuizing vanwege een scheiding, kapotte apparaten die onmisbaar zijn, plotselinge hoge medische kosten, hoge kosten vanwege kinderen m.b.t. onderwijs of contributie voor een club.

Dit zijn voorbeelden uit een lange rij. Zijn ze schrijnend? De wereld zal er niet door vergaan, maar het gaat wel om mensen die soms even geen kans zien om dat beetje geld bijeen te schrapen, waardoor er weer eens wat geluk en blijdschap door het huis waait.

Een PCI wil vanuit het christelijk geloof gestalte geven aan de opdracht van Christus dienstbaar te zijn aan de samenleving en de medemens in nood te helpen.

Een PCI beheert het vermogen dat in de loop van enkele eeuwen is opgebouwd uit giften en nalatenschappen van welvarende parochianen. Deze parochianen wilden hun (financiële) geluk delen met mensen die het veel minder goed hadden dan zij.


De PCI blijft bewust bescheiden op de achtergrond, kiest voor discretie, onderzoekt in stilte en zorgt ervoor dat het benodigde geldbedrag snel ter beschikking komt.


De PCI helpt alle mensen uit de parochie die hulp nodig hebben. Er wordt geen onderscheid gemaakt in gelovige of niet-gelovige mensen. Voor Christus zijn immers ook alle mensen gelijk.

Werkgroepen of individuele mensen die een maatschappelijk doel nastreven of mensen uit onze parochie die werkzaam zijn voor of in de Derde Wereld, kunnen ook een beroep doen op de PCI.

(Wegwijs in het land van de Diaconie, uitgave 5 2015)


De huidige inkomsten voor de Caritas Hoogmade/Woubrugge komen vooral uit de pacht van landerijen en defensieve beleggingen. Hiermee ondersteunt zij onder andere de stichting Vrienden van Raymond – Jan – van Sasse van Ijsselt, voormalig (Franciscaner) pastoor in de Parochie de Goede Herder te Woubrugge en godsdienstleraar aan het Bonaventura College te Leiden.

Hij gaf zijn krachten ook aan het Sint Franciscus Liefdewerk, vanaf de jaren 1920 gevestigd aan de Nieuwe Rijn 52 (momenteel het Griekse restaurant Delphi). In 1946 werd de naam veranderd in Katholieke Sociale Jeugdzorg. Tegenwoordig zit het patronaatsgebouw in de Pieterskerkchoorsteeg.